‘Ik ruik vos.” Schrijver en illustrator Jeroen Helmer (62) zegt het terloops, op de modderige oever van de Bisonbaai, in de Gelderse Ooijpolder, bij Nijmegen. Een subtiel vleugje muskusgeur is het, makkelijk te missen, maar Helmers zintuigen staan op scherp. De zang van de matkop, vachtharen van een galloway-rund die aan een dode wilgentak zijn blijven hangen: niets lijkt hem te ontgaan. „Elk schakeltje in een ecosysteem is onmisbaar en verdient aandacht – iets wat we in onze op productie gerichte wereld vaak vergeten. Juist daarom is rewilding zo belangrijk: door natuurlijke processen weer volop de ruimte te geven krijgen ook de interacties tussen soorten weer de ruimte.”
Die haren van de galloway, bijvoorbeeld, hangen niet voor niets aan de wilg: het dode hout is een ideale schuurplek. „Zo’n boom gebruiken ze als hun badkamer, voor het betere scrubwerk. Voel maar, het hout is helemaal vet van het schuren.” Hogerop in het hout kan de matkop een nestholte maken, en zoekt een grote bonte specht naar insecten. En de vos? Die houdt als roofdier het systeem in evenwicht.
De zoogdieren, de vogels, de bomen: allemaal passeren ze de revue in Helmers boek, Wildernis in eigen land. Daarin schetst hij in woord én beeld wat er gebeurt als de Nederlandse natuur voldoende tijd en ruimte krijgt om te herwilderen. In tientallen ‘verhaaltekeningen’ brengt hij complete ecosystemen tot leven, waaronder het halfopen landschap van de Ooijpolder.
Wat maakt die halfopen landschappen zo belangrijk?
„De afwisseling. Uit onderzoek is bekend dat mensen zich het prettigst voelen als ze door gebieden met gras, struikgewas en hier en daar een boom of bosje wandelen – niet voor niets richten we onze parken ook op die manier in. Maar ook andere soorten voelen zich er thuis. Halfopen landschappen zijn oerlandschappen.
„De structuurvariatie zorgt voor gradiënten, voor overgangen: van laag naar hoog, van zoet naar zout, van droog naar nat. 90 procent van de natuur bevindt zich in zulke overgangen, maar die faciliteren we niet in Nederland.
„Het is in ons land óf hei óf bos óf gras. Alles heeft een bestemming, tot op de centimeter, al het andere wordt weggehaald. Als het bos zich uitbreidt in het open veld, heb je meteen al een probleem. ‘Daar hadden we net onze orchideeën bedacht’, zeggen beheerders dan, ‘want daar krijgen we subsidie voor.’ Doodzonde, want juist herwildering – waarbij de natuur haar eigen gang mag gaan – kan ervoor zorgen dat dynamische halfopen landschappen weer floreren.”
Geen dichte bossen dus.
„Bijna iedere boom heeft een bloedhekel aan bos. Er is een moordende concurrentie om licht, vocht en voeding. Er is een slechte luchtcirculatie, en daardoor een heel groot risico op infecties, op schimmels. Het is niet voor niks dat er veel dood hout in bossen zit. Dat is eigenlijk een veeg teken dat het gewoon niet zo goed toeven is in een bos.
„Daarom is jaarrond begrazing ook zo belangrijk. Hier rond de Bisonbaai heb je de galloways – Keltische runderen zonder hoorns – en konikpaarden, die houden de boel open. Kijk maar naar die es daar: die gaat het niet overleven, de bast is er grotendeels afgeschild. Dat is paardenwerk, dat doen ze in de winter als de voedingswaarde van het gras afneemt. Dan gaan ze aan de houtige gewassen knagen. Om die reden is het ook essentieel om niet bij te voeren, daarmee zet je het hele systeem van die beesten op z’n kop. Dan krijgen ze jaarrond veulens, midden in de winter, in de minst gunstige tijd. De voedingskracht uit de wilgen en de essen, die hebben ze nu nodig.”
Toch sneu voor al die essen die het loodje leggen…
„Oh, maar die hebben ook hun eigen beschermingsmechanismen.” Hij hurkt neer bij een piepklein boompje. „Deze heeft de pech dat hij net in de looproute van de runderen en de paarden staat en voortdurend wordt aangeknabbeld. Hij leeft nog wel, zie die piepkleine knopjes maar. Maar groeien lukt hem niet. Terwijl hij waarschijnlijk even oud is als dít exemplaar” – hij wijst naar een metershoge es vlak ernaast. „Die wordt beschermd door een stekelstruik, een hondsroos in dit geval. Die stekelbescherming is een systeem dat al twintig miljoen jaar functioneert. Daar kan ons prikkeldraad niet tegenop.”
Die stekelbescherming is een systeem dat al twintig miljoen jaar functioneert. Daar kan ons prikkeldraad niet tegenop
Helmer is opgeleid aan de kunstacademie, maar de liefde voor de natuur zat er al vroeg in. „Mijn broer Wouter is bioloog en we zijn samen altijd op pad geweest. Het bos in, vogels kijken, mee met de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie… Dan leer je van alles over libellen, over vlinders, over planten. Op een gegeven moment ken je behoorlijk wat en dan denk je: leuk, maar wat doet het nou met elkaar? Wat is het overkoepelende systeem?
„Vanuit die gedachte zijn we 35 jaar geleden begonnen met een eigen natuurorganisatie, stichting ARK – tegenwoordig ARK Rewilding Nederland. Vanaf het begin ben ik daar actief geweest als illustrator, ik heb thuis zeker 10.000 veldschetsen liggen van alle dieren en planten die ik heb gezien… Maar in mijn illustraties probeer ik óók te tonen hoe het eruit zou kúnnen zien als we de natuur de ruimte geven.”
Dan blijft hij staan, bij een uitgesleten plek op de oever, zo’n drie meter in doorsnede. „Dit is toch wel het hoogtepunt hier bij de Bisonbaai.”
Een zandkuil?
„Een stierenkuil. Ontstaan door herhaaldelijk hoefschrapen tijdens de bronst. Als er meerdere stieren in een gebied rondlopen imponeren ze elkaar door zo’n kuil te vormen. Daar kunnen ze hun krachten meten. Zodra er eenmaal een verdieping is, schuren ze die met hun schouders en kop nog verder uit. Vaak poepen ze er ook nog in.”
Grote stofwolken, dikdoenerij – maar de koe was absoluut niet geïmponeerd
Helmer vertelt hoe hij, eind augustus vorig jaar, twee stieren hier met elkaar de strijd zag aangaan om een koe. „De dominante stier stond hier voor die stierenkuil te loeien, die zat al onder het stof. Toen de andere hem wilde passeren, op weg naar de koe, ontstond er een enorm tumult. Grote stofwolken, dikdoenerij – maar de koe was absoluut niet geïmponeerd. Die dominante stier ging weer zand scheppen, om indruk te maken. Maar hij was ook heel zwaar aan het ademen: een teken van uitputting. Uiteindelijk koos het vrouwtje dus voor zijn concurrent.”
Wat maakt deze kuilen bijzonder?
„Door al die activiteit ontstaat een heel eigen ecosysteem: in de verrijkte, omgewoelde grond voelen pionierplanten als zwarte mosterd zich thuis – hier, bij mijn voet zie je hem groeien. En in de leemhoudende steilrand maken onder andere graafwespen en zandbijen hun nest. De bijenwolf, de grote wantsendoder, de breedbandgroefbij: allemaal graven ze gangetjes om hun larven in te laten uitkomen.
„Een jaar of acht geleden was ik bezig met mestonderzoek en kwam ik vaak langs stierenkuilen. Die wanden waren doorzeefd met insectengaten, en toen ben ik me gaan verdiepen in al die soorten. Ik heb speciale apparatuur ontworpen om de positie en lengte van die insectengaten te meten; die van de bijenwolf bijvoorbeeld zijn wel een meter lang. Door al dat geschuur van die stieren eroderen de kuilen en dus ook de gangen. Dat is gunstig, want de volgende zomer, als de bijenwolflarve bíjna uitkomt, is de gang zodanig afgesleten dat de zon de grond verwarmt en de larveontwikkeling versneld wordt. Zo zorgt jaarrond begrazing voor een verhoging van de biodiversiteit: zonder de galloways waren al die insecten er niet.”
In de verte zien we een zwarte gallowaystier lopen. Helmer, enthousiast: „Hoor hem loeien! Die is duidelijk op zoek naar mannetjes om de strijd mee aan te gaan.” Verderop langs de baai passeren we nog meer stierenkuilen; sommige met houtskoolresten erin. „Zo’n kuil is natuurlijk een ideale plek om een vuurtje te stoken: lekker uit de wind, een randje om op te zitten erbij. Het zou mij niets verbazen als mensen dat in de oertijd ook al deden. De stierenkuil als bakermat van de beschaving.”
Misschien zijn we te bang voor wildernis, misschien kunnen we ons simpelweg niet voorstellen hoe mooi het zou kunnen zijn
In je boek eindig je met een ideaalbeeld waarin niet alleen de grote grazers terugkeren maar ook de bruine beer en de kroeskoppelikaan. Hoe positief zie jij de toekomst in?
„Dat hangt af van de politiek, van Europese regelgeving. Om herwildering te kunnen handhaven is ruimte nodig, verbinding tussen natuurgebieden. Te vaak wordt op dat vlak water bij de wijn gedaan. Misschien zijn we te bang voor wildernis, misschien kunnen we ons simpelweg niet voorstellen hoe mooi het zou kunnen zijn met al die nieuwe soorten. Met mijn tekeningen hoop ik die rooskleurige toekomst voorstelbaar te maken.”
Lees ook
Het kan weer: pelikanen in de Nederlandse delta