Tom Stoorvogel valt stil. Hij had zitten vertellen over de Tweede Wereldoorlog en trots gewezen naar de foto van zijn vader Leendert die in het kozijn staat. Die was commandant bij de marechaussee en staat op de foto strak in uniform, met borstelsnor en vriendelijke doch rechtschapen blik – maar toen hij onder Duits gezag kwam te vallen was hij weinig volgzaam gebleken. Hij had ook een foto van zijn oudste broer laten zien, geboren in 1918. Die had niet alleen dezelfde naam en innemende uitstraling als zijn vader, maar ook diens heldhaftigheid.
Als de vraag komt of hij het allemaal bewust heeft meegemaakt, worden z’n ogen nat en zijn stem hoger. Hele dagen, zegt hij, had hij tijdens de oorlog gebeden. „Lieve heertje, breng alstublieft mijn papa terug.” Hij slaat de handen voor zijn ogen. Het liet hem nooit meer los.
Stoorvogel (90) vertelt het aan de eettafel in zijn huis in het Zeeuws-Vlaamse Hulst. Hij is er al zo vaak over begonnen, de regionale krant kwam jaren terug al eens langs, de provinciale omroep maakte een korte documentaire en zelfs schrijver Tommy Wieringa reisde af naar Hulst. Nog geregeld zit hij aan de tafel te rommelen in de dozen en koffers vol brieven en documenten. Misschien, denkt hij soms, is hij er wel te veel mee bezig.
Of er gisteren visite kwam zal Tom Stoorvogel je niet meer kunnen zeggen. Maar over de oorlog weet hij alles nog precies te vertellen.

‘Mooi is het nooit’
En het is daarom dat Marcel Janse (60) tegenover hem zit. Als kind speelde de Zeeuw met vriendjes in de bunkers bij Zoutelande. Ze vonden er oude kranten, kogels, soms zelfs een granaat. Dat is inmiddels allang opgeruimd hoor, hoewel hij laatst in de duinen nog kogels vond, met het kruit er nog in. Die bunkers voedden zijn interesse in wat de generatie van zijn ouders had meegemaakt, zoals ook hun verhalen hem boeiden. Zijn vader had gezien hoe een boerenschuur werd gebombardeerd en kreeg jaren later nog het gegil niet uit zijn hoofd.
Dus twijfelde Janse niet toen hem vorig jaar gevraagd werd de verhalen op te gaan tekenen van de laatste nog levende Zeeuwse ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog. Begin dit jaar deed hij daarvoor een oproep bij de Heemkundige Kring Walcheren. Kort daarop kwam hij met Stoorvogel in contact. U heeft, begint Janse het gesprek, oorlogsherinneringen die u met ons wil delen. Ja, zegt Stoorvogel, niet zulke mooie. Nee, zegt Janse, mooi is het nooit, oorlog.
Nederland viert dit weekend dat het tachtig jaar geleden werd bevrijd en herdenkt dat 85 jaar geleden de oorlog begon. Het aantal Nederlanders dat de Duitse inval nog bewust heeft meegemaakt omdat ze, laten we zeggen, toen minstens vijf jaar oud waren neemt rap af. Het zouden er, als je de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) erbij pakt, nog zo’n 137.000 moeten zijn. Een handjevol is nog geboren in de jaren twintig, tienduizenden werden geboren tot en met 1935. Dat zijn er ruim drie keer minder dan vijf jaar geleden, toen nog bijna een half miljoen Nederlanders het uitbreken van de oorlog bewust had meegemaakt. Over vijf jaar zullen het er volgens prognoses van het CBS minder dan vijftigduizend zijn. Over tien jaar nog een enkeling. Binnen vijftien jaar is de oorlogsgeneratie uitgestorven.
Als er een poosje een vrouw in huis komt, zeggen zijn ouders dat het een tante is
Zulke cijfers bevestigen slechts wat Pieter Trap al jaren weet: de tijd dringt. Hij plaatste in 2016 samen met zijn vriend Arjan een oproepje op Facebook. Waren er, vroegen ze, misschien mensen uit Ermelo en omgeving die hun oorlogsherinneringen wilden delen? Zoals het dan gaat: vrienden en kennissen liken de pagina en hebben een opa of oma die nog wel wat kan vertellen. De verhalen stroomden binnen.
Trap kwam in die jaren regelmatig bij ouderen thuis, voor de gemeente Harderwijk behandelde hij klachten over de publieke ruimte. Belde er iemand over losliggende stoeptegels of overhangende takken, dan ging hij vaak langs. Vroeg hij aan ouderen of ze er al lang woonden, dan kreeg hij niet zelden hun hele levensverhaal te horen. En misschien kwam het door zijn eigen interesse, maar veel gesprekken voerden al snel naar herinneringen aan de oorlogsjaren. Wat zonde, dacht hij, als al die verhalen mee het graf in gaan.
Toen na een half jaar ook veel reacties uit de rest van Nederland binnen kwamen, besloten ze het serieuzer aan te gaan pakken. Zo ontstond de Stichting Behoud Oorlogsherinneringen. Negen jaar later zijn er overal in het land vrijwilligers als Marcel Janse die aan keukentafels de verhalen aanhoren van de laatste Nederlanders die zelf bommen zagen vallen, Joden weggevoerd zagen worden of onderduikers hielpen. Die verhalen schrijven ze op en publiceren ze op een website. Het zijn er al honderden. En steeds als hij ze leest, denkt Trap: de boodschap van die mensen is ook nu nog belangrijk.

Smeerlappen
Zijn ouders noemden Tom Stoorvogel, geboren op 23 december 1934, een iets te vroeg gekomen kerstkind, maar z’n broers waren veertien en zestien jaar ouder, dus hij weet wel beter. Het gezin woont in Harderwijk als de Duitsers binnenvallen, broer Leendert vecht nog vergeefs op de Grebbeberg. Kort daarop verhuist het gezin naar Hulst, waar Leendert senior als commandant van de marechaussee in de kazerne mag gaan wonen, net buiten de oude vesting. Hij gaat er vrijwel direct in het verzet tegen het nieuwe gezag, samen met zijn middelste zoon Joop.
Tom krijgt daar weinig van mee. Als er een poosje een vrouw in huis komt, zeggen zijn ouders dat het een tante is. Pas later komt hij erachter dat ze Joods is en ondergedoken zat – ze zal de oorlog uiteindelijk op een ander adres in Zeeland overleven.
Zo komen er in die jaren ook een stuk of zeven ‘ooms’ bij het gezin. Zij spreken een taal die Tom niet verstaat. Daar buiten de deur over praten kan niet, want o wee als de vijf NSB’ers die op de kazerne werken er iets van vernemen. Smeerlappen waren dat, vindt Tom. Daar had je er in de oorlog veel van.
Hele dagen had hij gebeden: ‘Lieve heertje, breng alstublieft mijn papa terug’
De ‘ooms’ zijn Britten. Voor het gemak noemt Stoorvogel ze „piloten”. Maar preciezer, zegt hij, is dat er tailgunners tussen zaten, navigatoren, en ja, ook piloten. Boven Zeeuws-Vlaanderen wordt hard gevochten tussen de Britten en Duitsers en af en toe vallen de verliezers ineens uit de lucht, soms wel met acht man tegelijk. De vraag is dan niet alleen of ze nog leven, maar ook wie ze als eerste bereikt – de Duitsers of de Zeeuwen. Op zijn motor rijdt broer Joop door heel het Land van Hulst, overall en spade in de zijspan. Omgekleed en wel levert hij de Britten thuis af. Daar krijgen ze een uniform van de marechaussee.
Vader Leendert brengt ze vervolgens in de zijspan de grens over, naar België. Bij de grensposten kennen ze de vriendelijke commandant die in uniform en met pistool op zak komt aanrijden. Het gaat goed, totdat het fout gaat.
Deserteur
Zoon Leendert is in Harderwijk blijven wonen en is daar in het verzet gegaan. Als er bij hem aangebeld wordt is hij, zegt Tom, zo lief om mensen onderdak te geven. Soms zijn het Joden. Maar in 1943 bellen er een „moffenmeid” en een Duitser aan, die als deserteur is gevlucht uit Amsterdam. Via Bergen op Zoom wordt hij met een bootje naar Terneuzen gevaren. Daar staat vader Leendert te wachten met de zijspan. Maar in Lille wordt de Duitser gepakt en lapt hij iedereen erbij.
Als de Duitsers kort daarop bij zoon Leendert binnenvallen treffen ze er ook nog Joodse onderduikers aan. Vader Leendert reist direct naar Harderwijk om zijn zoon te helpen, maar die is al verdwenen. Terug in Zeeland mist hij de laatste boot vanaf Hansweert terug naar Zeeuw-Vlaanderen.
De volgende ochtend, 30 augustus 1943, rammen twee officieren van de Sicherheitsdienst op de voordeur van de kazernewoning in Hulst. Als Toms moeder ziet dat er ook soldaten met mitrailleurs rondom het huis staan, vertelt ze geschrokken dat vader Leendert met de eerste boot in Walsoorden zal aankomen. Daar wordt hij gearresteerd.
Stoorvogel drinkt van zijn koffie. Soms schiet het ineens in z’n zij en verdomt hij God om de pijn (kun je, vraagt hij zich soms af, eigenlijk nog wel geloven in een God die toen het allemaal gebeurde geen vinger uitstak?). Dan vertrekt zijn gezicht, hij wacht even, en praat dan weer verder.
Wat u vertelt, zegt Marcel Janse, maakt heel veel indruk. Hij hoeft weinig vragen te stellen, hoogstens een enkele keer om Stoorvogel weer terug te brengen naar zijn verhaal. Hij doet dit, had hij eerder gezegd, omdat hij de plicht voelt de verhalen door te geven aan jongere generaties. Hij merkt het aan z’n kinderen, twee twintigers. Die zijn er al minder mee bezig. Maar hun vrijheid is „niet vanzelfsprekend”. Als hij op de grens van Oostenrijk en Italië langs graven uit de Eerste Wereldoorlog rijdt, denkt hij vaak: stel je voor dat je kinderen naar een oorlog moeten.

Collectief geheugen
Er zijn in de menselijke geschiedenis veel oorlogen geweest waar hoogstens door de elites van die tijd wat over is vastgelegd. Dat zijn, zegt onderzoeker Irene Stengs van het Meertens Instituut, de verhalen geworden die we nu teruglezen over die oorlog. Maar bij de Tweede Wereldoorlog ligt dat anders. Daarvan bestaat ook een „geschiedschrijving van onderop”, en die is nog steeds aan de gang. Denk aan de dagboeken. Aan de archieven. Aan de beelden. Aan de boeken die maar gepubliceerd blijven worden. Aan de verhalen die grootouders hun kleinkinderen vertellen.
Samen vormen die verhalen het „collectieve geheugen”. Dat geheugen, zegt Stengs, zit niet in ons eigen hoofd, maar komt tot uitdrukking tijdens collectieve rituelen als de Nationale Herdenking op de Dam. Het delen van herinneringen is „een geritualiseerd onderdeel geworden van deze herdenkingscultuur”: kleinkinderen vertellen er de verhalen van hun grootouders. De geslotenheid van de eerste jaren na de oorlog heeft volgens Stengs plaatsgemaakt voor een verwachting dat mensen die de oorlog meemaakten, hun herinneringen delen.
Als hij door de tralies zijn oudste zoon ziet en aanroept mist de kogel van een Duitse bewaker hem maar net
Tom Stoorvogel opent een koffer en laat z’n vingers door een map gaan. Hier, zegt hij, dit zijn de brieven die m’n ouders aan elkaar schreven. Die werden gelezen door de censor van de gevangenis. Stonden er ineens Duitsers voor de deur omdat z’n ouders het over ‘Tommy’ hadden gehad en ze dachten dat er Britten ondergedoken waren. Daarna schreef z’n moeder over haar jongste zoon: „Met Benjamin gaat het goed.” Stonden er wéér Duitsers voor de deur, omdat ze dachten dat er Joden zaten.
In de gevangenis in het Brabantse Haren wordt Leendert senior vreselijk mishandeld. De enige keer dat Tom hem ziet is hij bont en blauw – gevallen, zegt z’n moeder. En als hij op een dag door de tralies zijn oudste zoon ziet en aanroept mist de kogel van een Duitse bewaker hem maar net. Het is de laatste keer dat senior junior ziet. Vader Leendert wordt in 1944 in Utrecht ter dood veroordeeld.
Er zijn daarna op straat in Hulst mensen die tegen Tom zeggen dat zijn vader al doodgeschoten is. Twee keer zelfs komt er een bericht dat de straf voltrokken zou zijn. Maar helemaal zeker weten ze het niet, waarom komt zo’n bericht twee keer? Zoals ze ook over het lot van Leendert junior weinig weten.
Die wordt, blijkt later, naar Neuengamme gedeporteerd, het netwerk van concentratiekampen nabij Hamburg. In die stad moet hij de lijken onder het puin van de bombardementen halen. Eten krijgen hij en de andere gevangenen amper. Na de oorlog zal een medegevangene verklaren dat hij er aan dysenterie is overleden. Vier jaar na de bevrijding is dat ook wat het Rode Kruis in een brief aan de familie laat weten.
In 1952 blijkt het toch anders te liggen. „Leendert”, schrijft het informatiebureau van het Rode Kruis, „is naar Bergen-Belsen overgebracht, alwaar hij op 23 november 1944 om 23.30 uur is overleden. Hoewel het voor mij niet aangenaam is U wederom aan het overlijden van Uw familielid te moeten herinneren, meende ik toch U bovenstaand bericht niet te mogen onthouden.”

Klaprozen
Stoorvogel bladert verder, voor en om hem heen liggen stapels met mapjes, foto’s en documenten. Hij weet bij God niet wat hij met al die documenten moet doen. Zijn eigen zoon, ook Leendert geheten, overleed jong aan een hersentumor. Janse weet het wel: de Stichting Behoud Oorlogsherinneringen neemt het graag over, hij zal er nog contact over opnemen.
Zulke documenten maken de herinneringen tastbaar, vindt Pieter Trap van de stichting. Dat is „een van de sleutels om de geschiedenis levend te houden”. En om de „boodschap” van al die oorlogsverhalen door te vertellen. Wat is die boodschap? Trap: „Dat het bewaren van vrijheid bij jezelf begint en dat je een aandeel hebt in hoe je die vrijheid doorgeeft.”
Kan die boodschap nog overleven als de laatste ooggetuigen zijn overleden? Stengs van het Meertens Instituut begint over de Slag op het Merelveld in 1389. Die wordt, zegt ze, in Servië héél belangrijk gevonden en is belangrijk gemaakt nadat Joegoslavië uit elkaar viel: de dapperheid van de Serven in die slag voedt het idee van Servië als een bijzondere, nationale eenheid.
Of neem de wijze waarop de Eerste Wereldoorlog in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk herdacht wordt. Daar is het dé oorlog. Stengs: „De poppies, klaprozen die iedereen in Engeland draagt, worden gekoppeld aan activiteiten en gebeurtenissen in het nu.” Zo blijft het collectieve geheugen in stand én krijgt het nieuwe betekenis.
Haar punt is: als verhalen doorverteld worden en rituelen worden gekoppeld aan het heden, maakt het voor de herdenkingscultuur niet zo veel uit als alle ooggetuigen van een oorlog zijn overleden. De hele manier waarop de oorlog wordt herdacht heeft volgens Stengs al een „enorme dynamiek” meegemaakt: van zwijgen gaandeweg naar het delen van herinneringen. Pieter Trap van de stichting herkent dat. Ook de grote oorlogsmusea en het Nationaal Comité 4 en 5 mei, zegt hij, richten zich nu heel erg op het vastleggen van die herinneringen.
Op 10 mei 1945, exact vijf jaar na het bombardement van Rotterdam waarmee de bezetting werd beklonken, staat Leendert Stoorvogel senior ineens op de stoep in Hulst. De Amerikanen hadden het Duitse kamp waar hij zat bevrijd. Hij is veertig kilo lichter. In de cel heeft hij in gedachten zijn oorlogsverhaal op rijm gezet en hij kent alle 274 strofen nog uit z’n hoofd. Die liggen nu uitgetikt in een map op tafel. Voor zijn verzetswerk krijgt hij later een koninklijke onderscheiding. Die hangt bij Tom Stoorvogel in een vitrine. Hij ziet het elke dag als hij de trap afkomt.
