Bij de PVV willen ze geen woord terugnemen, behalve de excuses voor het slavernijverleden

„De Nederlandse bevolking”, zegt Marjolein Faber, „wordt gewoon ingewisseld voor een islamitische bevolking”. Het is 2015, Faber is senator voor de PVV, ze spreekt in de Eerste Kamer. Als ze haar ambtsgenoten ook nog een paar keer „nepvertegenwoordigers” noemt, draait de voorzitter haar microfoon uit.

Twee jaar later staat Faber naast Geert Wilders in Arnhem. Ze houden een spandoek omhoog: ‘GEEN ARNHEMMISTAN, WE RAKEN ONS LAND KWIJT!’ Een dag eerder heeft de Arnhemse raad Ahmed Marcouch voorgedragen als burgemeester. In een communiqué schrijft de PVV dat Marcouch, die in Marokko geboren is, „meer geschikt lijkt als burgemeester van Rabat” en dat Nederland „terugveroverd” moet worden.

Nog eens zeven jaar later, afgelopen dinsdag, beent Marjolein Faber doelgericht af op een groepje journalisten. Het is iets voor half acht ’s avonds en Faber heeft een afspraak met formateur Richard van Zwol en beoogd premier Dick Schoof over haar benoeming als minister van Asiel en Migratie. Faber, die in de afgelopen jaren migratie verbond aan ‘omvolking’, een racistische complottheorie, en de islam een „verwerpelijke ideologie” noemde, wil geen vragen beantwoorden. Ze wil zélf iets zeggen. De PVV’er begint over „een nieuwe werkelijkheid” waar nu sprake van zou zijn. Een waarin ze „vooruit wil kijken”, en „geen uitspraken uit het verleden gaat recenseren”.

Een paar uur eerder had beoogd minister Reinette Klever voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp achter dezelfde microfoon ook ongeveer dezelfde woorden gebruikt. „Ik neem geen afstand van dingen die ik gedaan heb”, had Klever schouderophalend gezegd. Ook zij was begonnen over „een hele andere rol”.

Hoezo, vluchtelingen opvangen?

Er zijn burgemeesters die bij de beelden van Marjolein Faber dachten: dit is de vrouw die straks een beroep op mij gaat doen, als er op het laatste moment plekken gevonden moeten worden voor asielzoekers.

„Stel”, zegt een bestuurder van een provinciehoofdstad „dat ik de komende tijd voor een zaaltje met boze inwoners moet uitleggen dat er een paar honderd vluchtelingen zullen worden opgevangen. En dat ik dan hoor: hoezo, de minister is van de PVV en zei altijd dat de grenzen dicht moeten, dus we hoeven niemand op te vangen. Dan moet ik ze niet alleen overtuigen van de noodzaak, maar ook uitleggen waarom de minister eerst X zei en nu Y. Het is een geloofwaardigheidscrisis in de maak.”

De burgemeester wil niet met naam genoemd worden, om de relatie met het nieuwe kabinet niet op voorhand te verstoren. Dat geldt voor bijna alle burgemeesters die NRC sprak. Onder hen klinken hoon, zorgen en een afwachtende houding. Er zijn óók burgemeesters die vinden dat asielzoekers niet mogen lijden onder de politieke wissel en het stringente beleid dat de nieuwe coalitie voor ogen heeft. „Uiteindelijk wil de overgrote meerderheid van de colleges gewoon helpen”, zegt een van hen.

Frank van der Meijden, de burgemeester van Tiel, hoort in gesprekken met ambtsgenoten „nieuwsgierigheid en zorgen”. Zelf heeft hij die laatste vooral over de voorbeeldrol die het kabinet heeft. „In de raden die ik leid, is de fatsoensnorm het uitgangspunt. Daar worden geen rare termen gebruikt. De norm in Den Haag is, laat ik het eufemistisch zeggen, losser. Dat heeft een effect op de samenleving.”

Wat gebeurt er met locaties die op de planning staan nu de nieuwe coalitie asielopvang wil beperken, vraagt een andere burgemeester, uit het noorden, zich af. Hij merkte al meteen na de grote PVV-winst bij de verkiezingen dat er burgemeesters van nabijgelegen gemeenten achterover leunden, met het idee: eerst maar eens zien of het allemaal nog nodig is. Ambtenaren op het ministerie van Justitie en Veiligheid, verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers, zien gesprekken met sommige gemeenten om die reden ook al maanden stokken.

De afwachtende houding van burgemeesters heeft ook met Faber zelf te maken. Nu nog verantwoordelijk staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel, VVD) omschrijven zij als empathisch en meedenkend. En, het belangrijkst: iemand die je kunt vertrouwen. „Politiek is ook het persoonlijke. Als burgemeester doe je wat je moet doen, maar je wil wel rugdekking hebben van Den Haag als het moeilijk wordt”, zegt een van hen. „Het is de vraag of die er straks nog is.”

Van der Burg zegt desgevraagd dat hij denkt dat zijn opvolger het „een stuk moeilijker” gaat krijgen. „Ik moet het hebben van: wil je me alsjeblieft even helpen en als het kan, dan help ik je terug. Maar ik heb niet veel te bieden.” De spreidingswet, die dwang mogelijk zou maken, wordt in het coalitieakkoord van PVV, VVD, NSC en BBB ingetrokken. Van der Burg: „Dan moet je het dus hebben van je netwerk.” Hij denkt dat Faber „een andere relatie met burgemeesters heeft” dan hij. „Ik ken een heleboel van die burgemeesters, omdat ik gewoon al 340 jaar rondloop in gemeentelijk Nederland.”

Geen interrupties verspillen

Jarenlang bezigden PVV’ers racistische, dehumaniserende en soms strafbare (de minder-Marokkanen-uitspraak van Geert Wilders) teksten vanuit de oppositie. Politici van andere partijen reageerden er steeds minder vaak op. Soms omdat Kamerleden er geen interruptie aan wilden verspillen, andere keren omdat ze er geen aandacht op wilden vestigen. Niemand die er rekening mee leek te houden dat de PVV de grootste zou kunnen worden en mee zou gaan doen in het landsbestuur.

Nu dat wel is gebeurd, worstelen oppositiepartijen zichtbaar in debatten met de vraag hoe ze zich in de nieuwe constellatie tot de PVV moeten verhouden. Moeten ze over oude uitspraken beginnen? Of PVV’ers alleen bevragen over de nieuwe coalitieplannen?


Lees ook

Hoe voer je oppositie tegen een kabinet waarin de PVV de grootste is? D66, CDA, CU en Volt trekken samen op

Mirjam Bikker (ChristenUnie), Rob Jetten (D66), Laurens Dassen (Volt) en Henri Bontenbal (CDA).

In de PVV hebben ze zich vanaf het eerste moment voorgenomen omstreden standpunten te bevriezen (de „ijskast” van Geert Wilders), maar woorden niet terug te nemen. Aan het begin van de formatie trok Wilders weliswaar drie initiatiefwetsvoorstellen in – onder meer een moskee- en Koranverbod – maar hij was niet van plan dat ook te doen met zijn uitspraken. Vlak nadat de PVV de grootste was geworden bij de Tweede Kamerverkiezingen, zei hij niet te willen „reflecteren op 25 jaar in het verleden”, hij ging „geen woord terugnemen” en geen „excuses aanbieden”.

Slavernijverleden

Andere PVV’ers – Klever, Faber – zijn dat gaan herhalen. De buitenwereld moet, vinden zij, hun benoeming als startpunt nemen. Het is iets wat de partijleider van coalitiepartij NSC ook heeft overgenomen. Hij zei bij Nieuwsuur dat hij geen uitspraken van Faber wilde „recenseren”. En ook hij keek vooruit. „Ik kan me niet voorstellen straks als een minister in het kabinet zit, dat het kabinetsbeleid zal zijn”, aldus Omtzigt over het gebruik van de term „omvolking” door Faber.

Dat het buiten Den Haag niet zo werkt, blijkt uit het verzet tegen de aanwezigheid van Kamerlid Martin Bosma bij de herdenking van het slavernijverleden op 1 juli.

Toen hij verkozen werd tot Kamervoorzitter, zei ook Bosma dat hij in die functie „een totaal andere rol” zou vervullen dan als Kamerlid. Dat zijn „twee totaal verschillende dingen”. Maar ook hij ziet zich nu geconfronteerd met de gevolgen van uitspraken die hij als Kamerlid deed. In een debat over de herdenking van het slavernijverleden en het bewustwordingsfonds dat het kabinet-Rutte IV had aangekondigd, had Bosma gezegd dat hij „niet bewust gemaakt” wilde worden. Het fonds werd door hem beschreven als „200 miljoen cadeautjes voor linkse activisten die hun raciale agenda erdoorheen willen rammen en die zich willen uitputten in anti-blank racisme.” Eerder in het debat had hij zich er ook over beklaagd dat „een heel gewoon woord als „neger” zo ongeveer verboden is.” Dat woord stamt uit de manier waarop zwarte tot slaaf gemaakten werden omschreven ten tijde van de slavernij en heeft volgens het College voor de Rechten van de Mens een racistische achtergrond. In het verkiezingsprogramma van de PVV van vorig jaar, staat dat de excuses voor het slavernijverleden moeten worden teruggetrokken.

De organisatie van de herdenking, het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (Ninsee), maakte aanvankelijk zelf ook het onderscheid tussen functie en persoon. Maar nadat er aanzwellende onrust ontstond en onder meer maatschappelijke organisaties zich beklaagden over zijn komst, vroeg Ninsee Bosma maandag om eerst „excuses te maken” en te „reflecteren” op zijn uitspraken. Maar dat is Bosma niet van plan. In een debat in de Kamer zei hij deze week: „Ik ben gewoon uitgenodigd, punt. Dus ga ik. Ik heb nog nooit meegemaakt dat een voorzitter die uitgenodigd is moet reflecteren.”

Een woordvoerder van Bosma laat weten dat er sindsdien niets veranderd is. „Hij blijft bij zijn tekst, zijn uitnodiging is ook niet ingetrokken.” Ninsee-voorzitter Linda Nooitmeer wilde eind deze week niet meer zeggen dan dat het instituut „in een proces zit om te bewerkstelligen dat er een waardige herdenking komt”. Zolang dat loopt is er sprake van een „radiostilte”.