N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Uit eten
Van de kaart Indiase fine dining is wat Ashoka belooft, maar dat valt volgens Hassnae Bouazza wat tegen. De naan en de curry’s maken het bezoek toch geslaagd.
In Nederland zijn geweldige restaurants en de meeste wereldkeukens zijn vertegenwoordigd. Maar wat ik zo jammer vind, is dat veel niet-westerse keukens bij ons na al die jaren nog steeds op niveau eethuis zitten, met dito sfeer. Niks mis met eethuizen, maar culinaire tradities hebben zoveel meer potentie.
Op verschillende plekken in de wereld heb ik bijvoorbeeld fabelachtige Marokkaanse, Turkse, Libanese en Indiase gastronomie ontdekt. Er zijn mensen die daar hun neus voor ophalen, die fine dining opgedirkt gedoe vinden, maar daarmee doe je het echt tekort. De vernieuwing in de culinaire wereld, de spannende combinaties, nieuwe technieken, die vind je dáár.
Neem Londen, daar heb ik menig keer bijzonder Indiaas gegeten. Een van mijn absolute favorieten is Gymkhana, waar ik ontdekte hoe gelaagd en verfijnd de Indiase keuken kan zijn. Onlangs was ik er weer; van de aloo chaat (een gerecht met aardappel en chutney) maken ze iets zinnenprikkelend sexy’s. Traditionele gerechten die een hedendaagse make-over krijgen, ik vind ze onweerstaanbaar.
Dus toen een goede vriend me de website stuurde van het Amsterdamse Ashoka, ‘Indian and Nepalese fine dining’, was ik meteen geïnteresseerd. Ashoka heeft twee vestigingen, een ‘casual’ vestiging aan de Kinkerstraat in Amsterdam en een chique versie, afgaand op de foto’s op de site althans, aan de Spuistraat, waar wij besluiten te eten. De kaart is overigens hetzelfde en het chique interieur oogt inmiddels uitgewoond.
In restaurants heb ik vaak meegemaakt dat alle energie en creativiteit in geweldige voorgerechtjes zat, waarna de maaltijd bij het hoofdgerecht in elkaar zakte als een mislukte soufflé, maar bij Ashoka was het andersom. De ‘mixed platter’ en de groene salade waar we mee beginnen, slaan alle hoop op een lekkere avond direct de bodem in.
Die mixed platter is een armoedig bord met drie luizige hapjes die uit de bak met restjes lijken gevist. Een gepaneerde en gefrituurde garnaal, een kipvleugel en een momo (een Nepalees hapje van gestoomd en gevuld deeg) liggen er in hun armetierigheid bijna provocerend bij. Alsof ze ons willen uitdagen er iets van te zeggen. Dat durven we niet, en dus zetten we braaf onze tanden in de garnaal, die te vettig is en weinig smaak heeft.
De kipvleugel is goed gekruid, maar duidelijk wat minder vers. Gare kip kun je goed bewaren, maar als je dat te lang doet, proef je dat: het vlees krijgt een typische bijsmaak en wordt taaier. Maar nog niet zo taai als de momo, die ook duidelijk lang heeft gewacht op een eter. Het deeg is droog en de vulling lauw. De salade is een ‘moetje’ met verschillende slasoorten en rauwkost zonder kruiden of dressing.
Dit heeft niks met fine dining te maken, mopper ik tegen mijn tafelgenote. Weinig maakt me zo chagrijnig als tegenvallend eten. Een dilemma dient zich bovendien aan: wat heeft het voor zin om matig eten te bespreken van een restaurant dat ‘fine dining’ prtendeert. Anderzijds is het best schokkend wat restaurants je tegenwoordig durven voorzetten en mogen we daar gerust kritisch over zijn. De prijzen rijzen de pan uit, maar de kwaliteit blijft vaak achter.
Glinsterend heet
Net als het chagrijn het dreigt over te nemen, komt de vriendelijke bediening met een lamscurry, butter chicken, gebakken groenten, rijst en naanbrood, en slaat mijn stemming om. „Oe, die is goed”, zeg ik, terwijl ik wat van de naan af scheur. „Je hebt het nog niet eens geproefd”, zegt mijn tafelgenote. Maar ik voel het meteen: glinsterend heet vanuit de oven of plaat, luchtig, zacht, met versgeperste knoflook. Perfect.
De groenten – aardappel, bloemkool, broccoli en sperziebonen – zijn beetgaar, lekker zacht gekruid met stukjes paneer (Indiase kaas). De basmatirijst is mooi droog met lange korrels. De aangenaam kruidige lamscurry heeft de rijke tonen van zwaardere specerijen zoals komijn, het vlees is goed gegaard. Mijn tafelgenote vindt die pittig, ik in het geheel niet. De butter chicken balanceert tussen pikant en zoet, zonder naar een van de twee door te slaan.
Butter chicken is een van de populairste curry’s. Ook ik ben er dol op. Vroeger kwamen we vaak bij het ter ziele gegane Balti House in Amsterdam dat een hele lekkere had. Ik maak het sporadisch thuis naar een recept van Gymkhana, dat op de site van The Guardian te vinden is. Er zijn talloze variaties: sommige zijn dikker en romiger door de boter of room en de noten (en kunnen daardoor soms wat zoet-lobbig overkomen), andere versies leunen meer op de tomaat. Deze geslaagde butter chicken combineert het pikante van de tomaat en peper met het rijke van de room en het zoete van kokos. We vegen alle saus op met de heerlijke naan.
Ze kunnen het dus wel bij Ashoka. Ook mijn gulab jamun, gefrituurde balletjes van melkpoeder gedrenkt in siroop, zijn zoals ze horen: lekker warm, míérzoet met die heerlijke smaak van kardemom en rozen. Het glazuur knalt door de suikersiroop van je tanden af, maar ik hou ervan.
Fine dining? Zeker niet. Maar voor een prima curry met vers naanbrood en een lekkere cocktail kun je hier gerust binnenwaaien.
Een tijdje terug toen ik op Twitter zat te scrollen, kreeg ik een reactie van een Twittervriendin die ik daar al maanden niet meer had gezien: „Zit jij hier nou nog steeds?” Ik hoorde ongeloof. Maar vooral afkeuring. Ze zei het niet, maar de boodschap was duidelijk: „Als je nog op Twitter zit, ben je een loser.”
Dat hoor ik vaker: als je deugt, zit je niet meer op Twitter. Het ene na het andere gerenommeerde merk vertrekt daar. Meestal met een ellenlang jankverhaal over het verval van normen en waarden op het platform sinds de grote boze Elon Musk er de scepter zwaait.
Vorige maand was het Trouw, als eerste nieuwskrant, die afscheid nam.
„X is al lang niet meer het virtuele forum dat het ooit was, waar duizend bloemen bloeiden. Het lijkt soms eerder een vuilnisbelt waar nog slechts enkele sprietjes standhouden”, schreef de hoofdredactie in een verklaring.
Vooral adverteerders vluchten als ratten van een zinkend schip. Niet om de haat, de dictatuur van de nieuwe eigenaar, of het racisme en seksisme dat er vrijelijk in het rond spuit. Maar omdat hun advertenties daar niet zo lekker naast staan. Alleen de lowlifes zitten er nog, nou ja, en ik dus. Wij insiders weten namelijk wel beter: het is heerlijk op Twitter.
Ik leer er zoveel! In mijn eigen ‘gymnasiumlinks-bubbel’ hoor ik nooit wat over de schadelijkheid van vaccins, dat de maanlanding niet heeft plaatsgevonden, de positieve kanten van Donald Trump, en dat het allemaal heel erg meevalt in de bio-industrie. Ik leer ook veel van de helden van Twitter. De witte mannen van boven de vijftig die, zonder dat je er als vrouw om vraagt, hun wijsheid over je heen strooien. Gratis en voor niks!
Hoezo is er geen ruimte voor dialoog? Ik krijg altijd meteen een reactie, wát ik ook plaats! „Ga deaud, socialistensloerie!”, „links lullen, rechts zakken vullen” of „verhuis lekker naar een andere planeet als het je niet bevalt”.
En Elon Musk dan? Waar Trouw en de rest van deuglinks het zo moeilijk mee heeft? Ik hoorde ze niet toen de neef van de Saoedische koning Abdullah in 2014 grootaandeelhouder werd van Twitter. En als jullie dan zo nodig niet willen bijdragen aan de rijkdom van Musk en zijn „bewuste ondermijning van de democratie”, zoals Trouw schrijft: leveren jullie dan ook meteen even je Tesla’s in?
Ik hou ook van de OPWINDING op Twitter. Als een horrorfilm. De mensen voor wie ik bang ben zitten hier, de mensen die ik intens haat ook. Waar moet ik die anders tegenkomen? Ik vind stinkkroegen ook vaak de leukste kroegen. Met zo’n vieze plee. Ik snap trouwens wel dat een krant als Trouw daar de neus voor ophaalt.
Tuurlijk. Twitter is niet meer de happy clappy, verdraagzame bubbel met linkse journalisten en wetenschappers die elkaar laten uitpraten. Das war einmal. Tegenwoordig word je er uitgemaakt voor k*thoer als je over je avondeten twittert, en je kan er ook beter niet meeleven met asielzoekers.
En als je een hoofddoek draagt, een donkere huidskleur hebt, homo, vrouw of transgender bent, de profeet Mohammed beledigt, of iets post over Sigrid Kaag, Kamala Harris, Gaza, Israël, vluchtelingen, klimaat, Thierry Baudet, boeren, gender, racisme, milieu, immigratie, feminisme, dierenrechten, veganisme, wetenschap, of cultuur – ja, dan krijg je het zwaar. Maar verder kan je er een enorme leuke tijd hebben!
Je hoort weleens: Twitter is niet de echte wereld. Maar dat is onzin. Als je Twitter íéts kan verwijten is dat het juist steeds meer op de echte wereld is gaan lijken. Waar megalomane rechtse proleten de baas zijn, minderheden worden onderdrukt, algoritmes het voor het zeggen hebben, en de grootste bekken altijd gelijk hebben.
Sterker nog: Twitter begint in vergelijking met de echte wereld, die almaar ruwer wordt, juist steeds meer een oase van rust en redelijkheid te worden. Zolang je maar precies de juiste dingen zegt.
Moeder: „Ik heb een dochter van 13 die heel fel reageert als ze wordt aangespoord iets te doen. Dit is niet in de puberteit ontstaan, ze is al jaren vaak chagrijnig en boos. Ze is gediagnosticeerd met ADHD en heeft onze begeleiding nodig om bijvoorbeeld huiswerk te gaan maken of op tijd op school te komen. Zodra we haar helpen of op iets wijzen, wordt ze kwaad. Ze reageert met stemverheffing, en is brutaal. Wat het ingewikkeld maakt, is dat ze ook angstig is. Sinds de dood van haar opa is ze bang ’s nachts, heeft ze nachtmerries. Ze klampt zich dan echt aan mij vast. Op onze zoon van 11 na, zijn we een temperamentvol gezin. Ik heb zelf als psycholoog mijn korte lontje leren reguleren, maar mijn man kan in een welles-nietesdiscussie verzeild raken. Door haar heftigheid is het vaak niet gezellig bij ons thuis, en dat vind ik verdrietig.”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Eerst luisteren
Annalotte Ossen: „Zo’n felle reactie zegt iets over hoe uw dochter zich voelt. Ga samen met uw partner met haar op een ontspannen moment in gesprek. Vraag haar: ‘Als je zo reageert, wat gebeurt er dan met je?’ Probeer echt naar haar te luisteren, en ga niet ‘fixen’. Kinderen vinden het fijn om echt gehoord te worden, en ruimte te ervaren. Het kan zijn dat jullie aansporingen komen op een moment dat ze al heel veel stress heeft.
„Geef grenzen aan: ‘Jouw reactie is voor ons niet prettig. We willen graag dat je rustiger reageert, hoe kunnen we je daarbij helpen?’ Bespreek welke hulp van jullie voor haar helpend is, en welke niet.
„Dat hoeft niet allemaal in één gesprek te gebeuren, kinderen hebben nadenk- en verwerkingstijd nodig. Kom er af en toe op rustige ogenblikken op terug.
„Wat betekenen die heftige toon en ruzies voor u persoonlijk? Op zich is kibbelen en geruzie namelijk een gezond onderdeel van de ontwikkeling. Hebben de anderen in het gezin daarvan evenveel last als u?
„U kunt dezelfde gesprekken voeren over haar angst. Ga die niet fixen of bagatelliseren, luister, en blijf emotioneel aanwezig.”
Positieve bril opzetten
Kimberley Roerdink: „We weten dat positieve aandacht voor de ontwikkeling van een kind heel belangrijk is. Een kind met ADHD roept snel correcties op. Als je een dag zou turven hoeveel vermaningen ze thuis krijgt, en hoeveel blijken van waardering, is dat waarschijnlijk helemaal uit verhouding. Ze heeft vast het gevoel dat ze de oorzaak is van het gedoe in het gezin.
„Hanteer de vuistregel dat voor iedere negatieve interactie zes positieve momenten van waardering staan. Door de heftigheid rond een tiener denken ouders: ik zeg wel niks meer, en dan zijn dit de momenten die als eerste sneuvelen. Benoem de kleinste dingen: ‘Goed dat je uit bed bent’, ‘Dank voor het opruimen’, ‘Wat goed dat je op tijd bent!’
„Hebben jullie met uw dochter al overlegd wat jullie van haar verwachten? Beperk u tot twee of drie dingen die voor jullie als ouders belangrijk zijn. Bijvoorbeeld dagelijks naar school, en elkaar niet uitschelden. Overleg dat met uw kind: ‘Dit zijn de dingen die we van jou verwachten. Hoe hunnen we je daarbij helpen?’
„Laat haar liefdevol onderuitgaan. Zeker een kind met ADHD moet vaak leren van eigen fouten om ander gedrag te leren. Zij leert niks als u haar steeds uit bed trekt. Laat haar de consequenties voelen in een veilige bedding zonder dat ze veroordeeld wordt. En ja, dat is een hell of a job.”
Annalotte Ossen is als orthopedagoog verbonden aan de praktijk Mevrouw Maan. Kimberley Roerdink is gezinstherapeut en begeleidt ouders in de opvoeding.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Nelli Cooman (60) is een van de snelste Nederlandse atletes ooit. Ze werd twee keer wereldkampioen sprint (60 meter indoor) en deed twee keer mee aan de Olympische Spelen. Haar dochter Ronéll Rosier (24) liep drie jaar geleden háár eerste sprintwedstrijd en werd twee jaar geleden tweede op de Nederlandse Studentenkampioenschappen.
Zo moeder, zo dochter, zou je denken. Maar zo simpel is het niet. Ronéll mocht van haar moeder nooit op atletiek. Alle sporten mocht ze doen, behalve atletiek. Pas op haar negentiende begon ze met hardlopen. Ze deed dat bij Henk Kraaijenhof, de voormalige trainer van haar moeder. Sportjournalist André van Kats beschrijft hun samenwerking in zijn onlangs verschenen boek Het Sprintexperiment.
Nelli Cooman werkt als wijkregisseur in Rotterdam, Ronéll Rosier is bijna afgestudeerd in bewegingswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. We spreken elkaar in een café op het Media Park in Hilversum, waar ze eerder die middag te gast zijn geweest bij een radioprogramma.
Waarom mocht Ronéll van u niet op atletiek?
Nelli: „Mijn atletiektijd had mindere kanten, ik kreeg veel tegenwerking. Geen auto, geen geld, geen trainingskampen. Bij mijn eerste jeugdkampioenschap in Utrecht kwam ik binnen in een kamer vol meiden die al vijf, zes jaar bezig waren. En daar kwam ik, uit het niets tweede van Nederland geworden. Je voelt gewoon dat je er niet bij hoort.”
Ronéll: „Ze wilden ook niet bij jou op de kamer.”
Nelli: „Ik ben heel erg gekwetst. Het verdriet dat ik heb gehad, wilde ik haar niet laten gebeuren. Je gunt je kind alles maar je wilt haar ook beschermen.”
Vond jij het erg dat je niet op atletiek mocht?
Ronéll: „Helemaal niet, ik deed andere sporten. Ik mocht doen wat ik wilde – als ik het maar twee jaar volhield. Ik heb gezwommen. Paardgereden. Op karate gezeten. Tennis. Hockey. Sport was altijd wel een uitlaatklep voor mij. Even lekker relaxen na school.”
Wat betekende atletiek voor je?
Ronéll: „Eigenlijk niet veel.”
Wist je dat je moeder sprintkampioen was geweest?
Ronéll: „In de supermarkt zeiden mensen soms tegen haar: ‘ik heb mijn ogen uitgekeken toen je zo hard liep’. Maar ik stond er nooit echt bij stil. Tot een man me een keer een filmpje liet zien van een race van mijn moeder, een jaar of twaalf was ik toen. Ik moest huilen omdat ik het zo mooi vond. Echt kippenvel van: dat is mijn mama. Zoveel power zat erin, ze ging zo snel.”
Die filmpjes had u haar nooit laten zien?
Nelli: „Nee.”
Ronéll: „Papa ook niet.”
Nelli: „Het was voor mij een afgesloten hoofdstuk. Ik keek er ook niet met plezier op terug.” Lachend: „We hebben haar alleen onze trouwfilms laten zien.”
Wat deed jou besluiten om ook te gaan hardlopen?
Ronéll: „Bij hockey kreeg ik altijd te horen dat ik heel snel was. Toen ik naar Amsterdam ging om te studeren – ik ben opgegroeid in Zeeland – zei ik tegen mijn moeder: jouw trainer woont toch in de buurt van Amsterdam? Ik dacht: ik wil dat hij een keer kijkt of ik echt snel ben. Hij heeft er verstand van.”
Kraaijenhof, al jaren gestopt als atletiektrainer, concludeerde uit tests dat ook Ronéll genetisch in staat is een topsprinter te worden. Ze besloot dat samen met hem te gaan proberen, met als doel dit jaar een medaille op de Olympische Spelen in Parijs.
Ronéll: „Ik mocht van mijn moeder alleen atletiek gaan doen als ik zou trainen met Henk.”
Nelli: „Zijn trainingen zijn niet zomaar trainingen. Hij past zich aan je aan. Ik heb weleens midden in de nacht tegen hem gezegd: Henk, ik voel me goed, ik wil trainen. Zei hij: kom! Geen enkele training van hem heeft mij ooit verveeld.”
U zegt in ‘Het Sprintexperiment’ dat Ronéll misschien te lief is voor topsport.
Nelli: „Laat ik het zo zeggen: ik ben in Rotterdam opgegroeid, in de grote stad. Ik heb een jeugd gehad van knokken voor jezelf, voor jezelf opkomen. Mijn neefje tackelde me toen ik van hem aan het winnen was bij het hardlopen, ik sloeg hem een bloedneus. Zij heeft een meer beschermde jeugd gehad. Ik was te beschermend, vinden sommigen, maar dat interesseert me niet.”
Ronéll: „Zij liet me niet zomaar naar dingen toe gaan. Wat ook wel logisch was. Als we feestjes hadden op een boerenerf moest je door de polder fietsen. Dan zei zij: je gaat niet alleen terug. Je zorgt maar dat er iemand met je meefietst, of ik haal je op.”
En jij hebt nooit iemand een bloedneus geslagen?
Ronéll: „Eén keer, per ongeluk, bij karate. Er lag wel een tand uit.”
Nelli: „Je hebt ook een keer op school iemand een tik gegeven.”
Ronéll: „Op de basisschool ben ik heel lang gepest. In het laatste jaar pakte een meisje mij bij mijn nek. Ik draaide me om en sloeg haar in het gezicht. Echt keihard, zodat ze op de grond viel. Ik zei: nu ben ik er klaar mee. Ik kwam wel met trillende handjes thuis, ik was echt geschrokken van mezelf.”
Op wat voor manier werd je gepest?
Ronéll: „Het was vaak: je mag niet meespelen want je bent bruin. En: je bent een kind van de duivel. Dat kwam dan van de zoon van de dominee. Het was Zeeland, mensen zijn zwaar gereformeerd. Ik heb zelfs een keer aan mama gevraagd: waarom ben je eigenlijk bruin? Kon je niet blank zijn?”
Dat klinkt niet als een prettige plaats om te wonen.
Nelli: „Zeeland is mooi. We wonen op een gouden plekje. We hebben zulke leuke mensen in de buurt.”
Ronéll: „Onze buurvrouw is ook zwaar gereformeerd, maar wij gaan goed met elkaar om. Zelf zijn we ook van de kerk, maar van een andere kerk. Ik zeg altijd: hoe jij het praktiseert is jouw ding, hoe ik het praktiseer is mijn ding. Maar we geloven in een en dezelfde God en ik heb jou ook lief.”
Hoe vond je atletiek toen je er eenmaal mee begon?
Ronéll: „Ik moest echt wennen. Bij hockey doe je met z’n allen een warming-up, je staat daar met z’n elven. Bij atletiek ben je een einzelgänger. Je staat op de baan en denkt: shit, nu moet ik het alleen doen. Maar ik kreeg snel de smaak te pakken.”
Had je er achteraf eerder mee willen beginnen?
Ronéll: „Daar heb ik over na zitten denken. Dan had ik nooit mijn studie afgerond en nu niet een eigen bedrijf gehad.” (Ze verkoopt een voedingssupplement)
Is dat je meer waard?
Ronéll: „Niet per se. Maar de studie is misschien wel mijn springplank geweest. Ik heb zoveel geleerd over gezondheid, over bewegen, over het menselijk lichaam. Dan kan ik supergoed gebruiken in mijn sport.”
Haar persoonlijk record op de 60 meter is 7,78 seconden, dat is 0,78 seconden boven de toptijd van haar moeder.
Is het je doel om harder te lopen dan je moeder?
Ronéll: „Het zou natuurlijk mooi zijn. Dan ben ik niet meer ‘dochter van’ maar is zij ‘moeder van’. Maar ik heb mijn eigen doelen. Ik blijk bijvoorbeeld goed te zijn op de 200 meter. Mijn moeder was dat helemaal niet.”
Nelli: „O nee, dan ga ik tien keer dood. Als ik haar zie lopen, denk ik: ze doet het zo makkelijk vergeleken bij mij. Pats pats pats.” Ze geeft tikjes op tafel. „Het kost haar geen moeite. En ik was bom bom bom.”
Ronéll: „Ik loop misschien wat efficiënter. Henk zegt altijd: jij loopt als een hinde.”
Nelli: „Ik loop als een… nou niet als een olifant, wel als een cheetah.”
Ronéll: „Bij mama was de start volle bak power.”
Nelli: „Maar daarna was de benzine op.”
Ronéll: „Ik merk wel dat ik soms bang ben om op de voorgrond te treden. In trainingen loop ik harder dan in wedstrijden. Er is een soort onbewuste rem om goed te zijn. Daarom is het ook strijden tegen mezelf.”
Nelli: „Die rem had ik niet. Ik wilde de beste zijn, daar moest alles voor wijken. Op de atletiekbaan dan, niet daarbuiten.”
Met zijn trainingen probeert Henk Kraaijenhof haar weerbaarder te maken, zegt Ronéll. Hij laat haar in bomen klimmen, kickboksen, ze heeft zelfs een dag meegetraind met de Dienst Speciale Interventies. „Ik moest boksen, freeclimben, een kamer binnenlopen met een pistool in mijn handen. Er stond iemand tegenover me en ik mocht pas schieten als diegene zijn wapen pakte. En dan gaan zij kijken: schiet ze? Of bevriest ze?”
En?
„Ik schoot. Als het een echte kogel was geweest, was hij dood geweest.”
Nelli lacht. „Dát moet je inzetten in de atletiek.”
Waarom heb je op zo’n oefendag wel die killermentaliteit?
Ronéll: „Het is ook een man-vrouwding. Als ik in zo’n kazerne ben, denk ik: ik ga niet onderdoen voor die mannen. Hetzelfde als ik hardloop tegen mannen. Zo, ik ga even jouw ego krenken, denk ik dan. Ik zie hoeveel moeite ze doen om me voor te blijven. Dan zie ik ze verkrampen en denk: nu heb ik je. Dat soort gedachten heb ik nog niet genoeg als ik tegen vrouwen loop.”
Hebben de negatieve ervaringen van je moeder invloed op je gehad?
Ronéll: „Dat zij dat heeft meegemaakt, wil niet zeggen dat ik het ook mee moet maken. Daar heb ik me altijd aan vastgehouden.”
Nelli: „Achteraf gezien projecteerde ik op haar wat negatief was geweest voor mij. Dat is menselijk, hè. Je denkt dat je er goed aan doet. Nu heeft ze zelf ervaren hoe het is. En nu heeft ze mijn zegen.”
Ronell, droogjes: „Dank u.”
Wat heeft uw topsportcarrière u uiteindelijk gebracht?
NellI: „Dat ik nog steeds herkend word. Het klinkt misschien gek, maar ik realiseer me nu pas wat die zeven seconden gedaan hebben. Eerder dacht ik: zeven seconden, lekker boeien.”
Hoe zou u ze nu omschrijven?
Nelli: „Grandioos. Grandioos.”
Voor wie?
Nelli: „Voor mezelf. Maar ook voor het team van mij en Henk. Je doet het samen. Samen huilen, samen lachen, samen vieren. Dat hebben wij gedaan.”
Ronéll Rosier haalde geen medaille op de Olympische Spelen in Parijs. Het lukte haar zelfs niet om deel te nemen.
Is het sprintexperiment mislukt?
Beiden: „Nee, nee.”
Ronéll: „In mijn ogen is het nu pas begonnen. Ik heb net mijn studie afgerond. Nu pas kan ik me volledig concentreren op mijn sport.”
Nelli: „Het gaat door zolang ze bepaalde doelen voor ogen heeft.”
Ronéll: „Je verliest van jezelf of je wint van jezelf. Ik ben van plan om te winnen van mezelf. En wat de uitkomst ook is: als ik twee dagen alleen op een kamer kan zitten en ik ben nog steeds blij met mezelf, dan heb ik gewonnen.”