Over de oorsprong van het woord bistro gaan verschillende verhalen rond. Eén daarvan stelt dat het Franse straattaal was voor een klein café of wijnzaak. Dan is er een ander verhaal dat beweert dat de Russische soldaten die aan het begin van de negentiende eeuw Parijs op Napoleon veroverden, het woord ‘bistra’ (snel) gebruikten, omdat ze snel geholpen wilde worden. En zo werd een bistro de term voor een klein restaurant met snelle service. Het is een verhaal dat tot de verbeelding spreekt, tegen de achtergrond van Napoleons laatste dagen als keizer.
Bistro’s staan tegenwoordig algemeen bekend als informele restaurants met een eenvoudig en betaalbaar menu. Omdat de oorsprong in Frankrijk ligt, bestond de kaart aanvankelijk uit Franse gerechten, maar inmiddels heb je overal verschillende soorten bistro’s met verschillende soorten keukens. En dan heb je ook nog de zogenaamde bistronomy, bistro’s die naast een eenvoudige keuken ook gastronomische gerechten serveren. Dus een niveau hoger dan de informele, wat meer volkse bistro.
Tot die laatste zou ik Alma Bistro in Breda rekenen, van chef-kok Wouter van Laarhoven en zijn partner Malou Hagenaars . Het stel runt in Oisterwijk restaurant Alma (één ster) en heeft daarnaast in Oisterwijk Alma Bodega en Alma Bistro in Breda.
Compact en overzichtelijk
De kaart van Alma Bistro voldoet meteen aan het principe van de bistro: die is compact en overzichtelijk. En, heel verfrissend in deze tijd, de gerechten zijn per individu, dus we krijgen niet het standaardverhaal of we „bekend zijn met het concept” waarna je te horen krijgt dat de gerechten bedoeld zijn om te delen. Gewoon à la carte, niks ingewikkelds.
Toch doen we dat wel, delen. Omdat we verschillende gerechten van de kaart willen proberen. Van de bites bestellen we een zacht gestoomde gyoza gevuld met mooi gekruid gevogelte, beurre blanc saus, lente-ui en vlokken bonito. We delen ook een stokje met drie minuscule stukjes malse octopus, lekker gelakt met miso en dashi. Heel goed, maar ook heel klein en voor 14 euro lijkt me dat geen bistro-prijs.
Van een ander formaat is de lobster roll. We bestellen er ieder één en delen er frites bij, die komt met mayonaise verrijkt met basilicum. Die lobster roll is het ideale broodje voor de lunch: rijk gevuld met kreeft, frisse saus van mierikswortel, knapperige sla en een hint van citroen. Het broodje is super luchtig. De frites is krokant gebakken, maar de keuken is het zout vergeten en dat is zonde, want dan mis je veel van de smaak.
We delen ook een okonomiyaki, een Japanse hartige ‘pannenkoek’. In Japan wordt die gemaakt met beslag en verschillende soorten ingrediënten die eraan toegevoegd worden. De versie van Alma Bistro is op basis van omelet en goed gegarneerd met bonitovlokken en knapperige lente-ui; heel verfijnd en zacht met een onverwacht pittig accent dat zich pas op het eind achterin de keel openbaart.
Van de Japanse okonomiyaki gaan we naar Italië met een klassieke combinatie die nooit verveelt: spaghettini met truffel, morielje en hazelnoot. Winters, warm, troostrijk.
Vakmensen
De kaart van Alma Bistro is klein en zeer internationaal. De stijl is clean en strak. Het is duidelijk dat er vakmensen in de keuken staan die hun ambacht verstaan – dat is echt geen vanzelfsprekendheid in de horeca. De gerechten zijn goed uitgevoerd, alleen de amuse, stukjes watermeloen met teriyaki en schuim van sereh, overtuigt niet. De combinatie van watermeloen met de teriyaki werkt wel, maar het schuim smaakt niet naar sereh. Ik vind het iets karnemelkachtigs hebben en laat ik nu net gruwen van karnemelk.
Dat is eigenlijk de enige dissonant tijdens een verder genoeglijke lunch. Hoewel, bij het weinig spannende dessert van appeltartaar met walnoot en toffee is het ijs al gesmolten, dat is niet de bedoeling. Het andere dessert, een ‘boules de Berlin’, ook bekend als berlinerbol, een luchtige deegbol gevuld met crème suisse, gezouten amandel en amarena-kers, is een fijne traktatie, maar mijn tafelgenote, een zoetekauw, is niet onder de indruk.
Wat het is met Alma Bistro: ik heb weinig op de kwaliteit aan te merken. Het is een prettige plek om te vertoeven. De ambiance is gemoedelijk, de kwaliteit constant, de gerechten prima uitgevoerd, maar de uitvoering is niet spannend of eigenzinnig. Het is allemaal keurig binnen de lijntjes; er zijn geen momenten dat we verrast worden, in katzwijm vallen of luidop verzuchten hoe heerlijk iets is.
Om het anders te zeggen: veel mensen gebruiken tegenwoordig de term ‘herinneringen maken’. Maar herinneringen maak je niet actief, de meest uitzonderlijke blijven bij je. Die nestelen zich in je geheugen en in je hart, of je wilt of niet.
Dat geldt ook voor restaurants: sommige maken een onvergetelijke indruk, andere veroveren je hart met gerechten waar je met warmte aan terugdenkt of naar verlangt waardoor je weer terug wilt. Dat ontbreekt bij Alma Bistro; het is zonder meer een goed restaurant, maar de gerechten beklijven niet.
Geen enkel kind wil vooraan in de klas zitten, je plek in de klas beïnvloedt je status, kinderen die elkaar niet aardig vinden moet je juist dichter bij elkaar zetten, en je moet kinderen nooit zélf laten kiezen waar ze in de klas willen zitten.
Dit is een aantal conclusies die ontwikkelingspsycholoog Yvonne van den Berg van de Radboud Universiteit sinds 2016 verzameld heeft. Ze doet onderzoek naar de vraag waar je welke kinderen het beste kan neerzetten in een klas. Ze ontwierp er een wetenschappelijk gevalideerde methode mee genaamd ‘Stoeltjesdans’, waarmee duizenden docenten hun klassen indelen.
De informatie waarop de applicatie draait, komt van vragenlijsten die door leerlingen anoniem worden ingevuld – wie roddelt het meest, wie wordt gepest, wie is je beste vriend, wie is het meest behulpzaam, wie is het populairst in de klas? Als de informatie in de applicatie wordt ingevuld, kiest de leerkracht waar zij of hij aan wil werken met de klas, en rolt er een optimale indeling uit.
Door de methode wordt er minder gepest en verbeteren de onderlinge relaties en sociale dynamiek. Eigenlijk ongelooflijk dat het zo vaak goed gaat op scholen, zegt Van den Berg. Want een schoolklas lijkt soms wel op een gevangenis.
Ga maar na: je stopt dertig kinderen elke dag met elkaar in een net iets te klein hok, vertelt ze precies wat ze moeten doen. Ze mogen niet zonder toestemming naar de wc, en je zet ze zes tot zeven uur per dag vast op dezelfde plek. Dan is het handig als je weet wie op wie en hoe reageert. Om de boel een beetje rustig te houden.
Onderhuidse spanningen
Ik dacht meteen aan de kantoortuin! Toen ik Van den Berg er laatst in de podcast Ik ken iemand die over hoorde praten. Want ook op kantoor zitten mensen vaak hele dagen tegen hun zin, bij elkaar. Ook daar broeien onderhuidse spanningen. Ook daar zitten mensen die met elkaar moeten samenwerken terwijl ze elkaar soms haten.
Hoe heerlijk zou het zijn als je ook daar Stoeltjesdans zou kunnen gebruiken! Zodat opscheppers de mond zou kunnen worden gesnoerd, de stillen wat meer gehoord zouden worden, en de collega’s die er alleen maar zitten om zichzelf te profileren op de gang gezet kunnen worden.
Nou, zeker, zegt Van den Berg lachend als ik haar erover bel. „Op kantoor zouden de principes van Stoeltjesdans zeker kunnen helpen. Kantoor lijkt natuurlijk óók wel een beetje op een gevangenis.”
Toch heeft ze haar methode nog nooit toegepast op volwassenen, omdat ze het al druk genoeg heeft met haar onderzoek in het onderwijs. Maar ze wil best eens filosoferen hoe het op kantoren zou kunnen werken.
De vragenlijsten zou je in aangepaste vorm al prima anoniem door alle collega’s kunnen laten invullen, denkt Van den Berg – wie vind je niet zo, euh, aardig, met wie werk je fijn samen, wie roddelt er veel, wie is je beste vriend. Die geven waarschijnlijk meer eerlijke informatie over de groep dan één-op-één-gesprekken met leidinggevenden waar collega’s toch vaak niet het achterste van hun tong durven laten zien.
En daarna zou haar eerste tip zijn: laat collega’s niet zélf een werkplek claimen. Zoals ze nu wel vaak doen. Want dan gaan de kletsers bij elkaar zitten, de stillen te ver uit het zicht en gaan dominante types de sfeer verpesten. Net als in een klas.
Beter is het om plaatsen toe te wijzen. Stille collega’s kan je dan van hun onopvallende plek halen, zodat ze minder verpieteren, en wat meer in het zicht zetten. Dan worden ze beter gezien en gehoord, én groeit hun status in de groep.
Rechts achterin
Collega’s die minder goed in de groep liggen kun je, net als sociaal zwakkere kinderen, het beste naast een sociaal sterk type met een groot netwerk zetten, zegt Van den Berg. De sociaal sterke collega heeft daar amper last van, terwijl de zwakkere er juist van profiteert.
Collega’s die elkaar niet kunnen uitstaan, kan je beter wat dichter bij elkaar zetten – net als kinderen die elkaar niet kunnen luchten of zien. Niet dat ze elkaar dan vanzelf aardig gaan vinden. Maar omdat je, ongewild, toch vaker met elkaar praat, en met elkaar overlegt als je dichter bij elkaar zit, ontstaat er wat meer begrip, zo heeft Van den Berg in klassen gemerkt.
De populairste plek van de klas is rechts achterin, zegt Van den Berg, met je vrienden om je heen. Zo is het natuurlijk ook op kantoor – lekker uit het zicht van de leidinggevende, anders krijg je de lastige klussen – en met je besties in een groepje. Alleen de carrièretijgers willen graag dicht bij de baas zitten. Die kan je daar dus prima neerzetten, denkt Van den Berg. Of juist de lijntrekkers! Die juist iets meer ‘aandacht’ van de baas nodig hebben.
De groepjes met besties die veel met elkaar kletsen kan je beter uit elkaar halen, denkt Van den Berg. Zet er een bijvoorbeeld een collega tussen naast wie niemand wil zitten – we kennen ze allemaal. Daar stijgt ook hun status van, zegt Van den Berg.
En elke dag op een andere plek? Op flexplekken en ‘aanlandplekken’? „Dat is een volslagen debiel idee”, zegt Van den Berg. „Het opbouwen van een relatie met een collega of klasgenoot kost tijd. Dat doe je niet als er elke dag een ander naast je zit. Laat staan als er ook nog gewerkt moet worden.”
Moeder en vader: „Worden kinderen minder verbaal vaardig door het gebruik van technologie? Heel veel communicatie vindt tegenwoordig plaats via apps. Waar je vroeger iemand belde of bij iemand aanbelde, gaat het nu via Instagram, Snapchat, TikTok, WhatsApp. Met afkortingen en emoticons. Verpest deze geschreven communicatievorm de vaardigheid om je ook sprekend goed uit te drukken? Op ons werk merken we dat jongeren vlotte sollicitatiemails sturen, maar zich slecht uiten als ze op gesprek komen. Ook lijken tienerkinderen in onze omgeving zich minder vaardig verbaal uit te drukken. Onze eigen kinderen zijn drie en zes. Hoe kunnen we ze zo opvoeden dat zij goed leren praten?”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Voortdurend oefenen
Eliane Segers: „Kinderen leren hun mondelinge vaardigheden in eerste instantie door het voortdurende gesprek met hun ouders. De ontwikkeling van taal zit in de dagelijkse interactie. Daarom zouden ouders vooral hun eigen schermgedrag goed in de gaten moeten houden. Als ze op hun eigen apparaat bezig zijn, praten ze niet met hun kinderen.
„Het allerengst zijn die buggy’s met toestelhouders voor ouders en kind. Die helpen de hele communicatie om zeep. Juist als ouders met hun kinderen onderweg zijn kan er zo veel worden benoemd uit de wereld om hen heen.
„Praat vooral met uw kinderen. Laat ze sowieso niet zomaar iets op YouTube of TikTok kijken, maar kijk samen iets, en bespreek dat. Mocht er een tablet zijn, zet er dan digitale prentenboeken op, en lees die boeken eerst voor. Dan kunnen de kinderen ze daarna op de tablet oneindig vaak opnieuw horen.
„Voor verbale vaardigheden geldt: oefening baart kunst. Die oefening blijft doorgaan tot ver in hun jongvolwassenheid. Als kinderen ouder worden doen ze nieuwe ervaringen op waar jullie woorden voor kunnen aanreiken. Evalueer ook samen aan tafel de actualiteiten. Zo leren ze kritisch denken.
„De discrepantie tussen een vlotte e-mail en de gebrekkige mondelinge voortzetting die jullie waarnemen, kan komen door het gebruik van AI. Veel jongeren gebruiken bijvoorbeeld ChatGPT voor schriftelijke communicatie. Dat maakt het extra moeilijk om het daaropvolgende mondelinge gesprek op hetzelfde niveau voort te zetten.”
Stimuleer taalvaardigheid
Justine Pardoen: „Jullie observatie zal juist zijn. Jongeren zitten gemiddeld 6,5 uur per dag op hun smartphone. In die tijd communiceren ze in verkorte vorm, met emoticons. Bellen doen ze ook nauwelijks meer. Daardoor maken ze minder vlieguren in oefenen met gezichtsuitdrukkingen, tempo, de juiste toon aanslaan, wat voor een vlotte mondelinge communicatie noodzakelijk is. Als je iets spannend vindt, heb je online meer tijd voor een reactie dan wanneer je face to face met iemand praat en snel moet kunnen denken en formuleren.
„Ook jonge kinderen brengen steeds meer tijd achter een scherm door. We horen logopedisten klagen over de slechte taal- en spreekvaardigheid van basisschoolkinderen. Dat hun woordenschat te mager is, en ze weinig zinnen kunnen maken. Ze wijten dat aan een te magere taaluitwisseling thuis. Je ziet overal kinderen achter een beeldschermpje: in buggy’s, in restaurants. Op dat moment is er geen betekenisvolle mondelinge uitwisseling.
„Kinderen tussen drie en zes jaar oud leren als een speer. Ze kunnen heel veel nieuwe woorden per dag opnemen. Dit is de tijd om die mondelinge taalvaardigheid te stimuleren. Dus praat met jullie kinderen. Stel vragen over wat ze gedaan hebben. Lees voor, praat over de tekst. Laat ze facetimen met opa en oma als jullie staan te koken, in plaats van ze voor een film te zetten. Doe taalspelletjes als jullie uit eten gaan. Goed kunnen praten en luisteren is een belangrijke, uniek menselijke vaardigheid. Het verbindt je met andere mensen, geeft zelfvertrouwen, vergroot kansen en opent werelden.”
Eliane Segers is hoogleraar leren & technologie aan Radboud Universiteit Nijmegen. Justine Pardoen is taalkundige en oprichter van Bureau Jeugd & Media.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Een paar dagen geleden was dierenarts Joyce Hofman (43) weer eens het ene na het andere leven aan het redden. Eén hond had een tumor in de milt, die openscheurde op het moment dat Hofman het orgaan uit de buikholte verwijderde. Was de milt vóór de operatie gescheurd, wat makkelijk gekund had, dan was de hond waarschijnlijk inwendig doodgebloed. Bij een andere hond trof ze een hele tennisbal in zijn darm; een paar uur later opereren en de hond had het niet gered.
Honden eten wel vaker gekke dingen. In Hofmans pas verschenen boek Komt een mens bij de dierenarts komt een labrador voor die rattengif had gegeten. Ze liet hem braken, waarna de andere labrador uit dat gezin, die mee was, het braaksel razendsnel naar binnen slobberde. Een andere hond at mensenpoep met een lintworm erin, klaargezet in een bakje om mee naar de dokter te gaan. Hofman vertelt ook hoe ze zelf per ongeluk braaksel in haar mond kreeg van een chihuahua die cocaïne had opgegeten (lang verhaal).
En ze beschrijft een man die net 500 euro had neergeteld voor de blaassteenoperatie van zijn konijn, waarna hij bij de balie nog een zak hondenvoer met konijn kocht, want daar was zijn hond dol op. Een „voorbeeld van hoe we met twee maten meten als het op dieren aankomt”, aldus Hofman. Voer met konijn verkoopt ze inmiddels niet meer (alleen nog met vis, en dat alleen als het medisch voer is).
Het gaat haar aan het hart: dat mensen duizenden euro’s kunnen uitgeven aan hun zieke hond of kat én vlees eten van varkens en koeien uit de bio-industrie. „Ik hou van alle dieren. Ook van koeien en varkens, daarom eet ik ze ook niet.” Als haar dochter van elf of zoon van zes vlees willen eten, zegt ze duidelijk: „Dat is gewoon een dier dat is doodgemaakt zodat jij het op kan eten.” In haar praktijk vertelt ze mensen met honden altijd dat er vegetarisch hondenvoer bestaat, en voor katten (die dierlijke eiwitten nodig hebben) voer op basis van insecten.
Alto met blauwe dreadlocks
Hofmans boek bevat praktijkverhalen uit de vijftien jaar dat ze dierenarts is. Ze weeft er fragmenten uit haar eigen leven doorheen: hoe ze als alto met blauwe dreadlocks niet goed paste tussen de boerenkinderen en de paardenmeisjes bij de studie diergeneeskunde. En ze stipt die dubbele relatie van mensen met verschillende diersoorten aan. „Sommige dieren zijn uitverkoren en andere zijn echt het laagste”, zegt ze. „Dat vind ik bizar. Ik kan daar wel een heel boek over schrijven, maar er zijn al veel boeken over en die worden gekocht door mensen met dezelfde mening als ik. Ik wilde mensen aan het denken zetten, dus het leek me beter om leuke anekdotes en verhalen op te schrijven met af en toe tussendoor iets hierover, dat mensen denken: hé, toch een beetje raar.”
Foto Saskia van den Boom
We zitten in de grootste van de twee dierenklinieken die ze leidt in Amsterdam-Oost; ze heeft er ook nog een in Diemen. Hofman werkt de helft van de tijd als dierenarts en de andere helft als bedrijfsleider, met zo’n veertig medewerkers.
Haar eigen Oscar van twee jaar, een van Sardinië geredde, mishandelde hond die per ongeluk een rashond bleek te zijn (een briquet griffon vendéen, een middelgrote jachthond met licht krullerige vacht), heeft ze net in zijn bench gedaan op de benedenverdieping. Hofman heeft voor het interview een behandelkamer gereserveerd waar alleen katten en mensen komen. „Dat is fijn voor de katten, dat ze hier geen honden ruiken.” Er staat een grote krabpaal en er zitten plankjes tegen de muur, zodat katten die dat willen de hoogte in kunnen. Het gesprek gaat intussen, net als haar boek, zowel de diepte in als alle kanten op.
De dieren gingen voor alles, maar intussen kwamen wel kiloknallers op tafel
Hofman is in Schiedam geboren, waarna het gezin eerst naar Rotterdam verhuisde en toen naar Capelle aan den IJssel, „wat ook gewoon Rotterdam is”. Dat zij nu in Amsterdam woont (ze kreeg er een baan in een dierenkliniek en nam die over toen de eigenaar met pensioen ging) is „echt verraad”, lacht ze. „Dat gaat heel diep, Rotterdam, en Feyenoord. Mijn moeder doet haar ogen dicht als ze langs het Ajax-stadion komt. En mijn kinderen wordt duidelijk gemaakt dat ze voor Feyenoord moeten zijn.”
Vegetariër op haar elfde
De hele familie van Hofman heeft honden en katten, altijd gehad, haar twee broers, alle ooms en tantes, neven en nichten. Haar vader en moeder van 82 en 76 hebben in hun seniorenflat geen hond meer, maar nog wel twee katten. „De dieren gingen thuis altijd voor alles, maar intussen kwamen wel de kiloknallers op tafel. Daar heb ik mijn hele jeugd strijd over gevoerd.” Rond haar achtste begon ze te beseffen dat vlees een dood dier was, drie jaar later werd ze vegetariër. „Mijn ouders vonden het eerst een heel slecht idee, die dachten dat ik dood zou gaan.”
Joyce Hofman in de Dierenkliniek Foto Saskia van den Boom
Hofman ervoer al jong dat huisdieren dood konden gaan (zoals kat Doppie, toen Hofman tien was). Als je dat als kind meemaakt, leer je beter om met het overlijden van dieren om te gaan, denkt ze. „Maar ik zei als kind wel elke avond dat ik hoopte dat mijn golden retriever Anro pas dood zou gaan als ik achttien was. Ik dacht: op je achttiende kun je dat aan.” Hij kwam op haar vierde in het gezin en stierf uiteindelijk toen ze twintig was. „Superverdrietig. Maar ik snapte wel dat dit ging gebeuren. Huisdieren worden nu eenmaal minder oud dan mensen. Mijn vorige hond Binkie is maar twaalf geworden.” Een gestreepte straathond uit Suriname, hij overleed in 2021. „Mijn man en ik hebben hartstikke hard gehuild en de kinderen ook. Maar afscheid nemen hoort erbij.”
Ze ziet in haar praktijk dat de relatie van mensen met hun huisdieren steeds intenser wordt. „Mensen die twee weken niet kunnen werken als hun dier is overleden. En als ik zie hoe moeilijk sommige mensen het vinden om te accepteren dat wij niet alles kunnen oplossen… Ze denken: het moet gewoon gefixt worden. Ik vind die liefde supermooi, maar de dood hoort bij het leven.”
Veeleisende mensen
Die overbezorgdheid over huisdieren is lastig voor hun mensen, denkt ze. „En eerlijk gezegd hebben wij als dierenartsen er last van. Sommige mensen zijn heel veeleisend. Laatst hadden we een kat met een tumor in zijn longen. Die kat was benauwd en moest geëuthanaseerd worden. Uiteindelijk hebben we de eigenaar daarvan overtuigd, maar die schreef wel een negatieve Google-review, want haar kat ging dood, ze had geld betaald en we hebben het niet opgelost. De meeste mensen zijn lief hoor, maar die 10 procent die minder lief is, legt wel een druk op ons. En op de kosten. Want wij mogen geen fouten maken, maar dat leidt soms misschien tot overdiagnostiek.”
We worden vaak met huisartsen vergeleken, maar een huisarts opereert niet, neemt geen bloed af, maakt geen röntgenfoto’s
Er wordt momenteel veel geklaagd over dure dierenartsen. „Ja, laatst las ik weer: de dierenarts is 40 procent duurder dan vijf jaar geleden. Dan denk ik: oké, maar de tijd die ik aan mensen besteed, is ook twee keer zoveel als vijf jaar geleden. Zo berekend zijn we goedkoper geworden. Consulten zijn langer, mensen vragen veel meer, ook via telefoon, app en e-mail.”
En er zijn meer behandelmogelijkheden. „Vijftien jaar geleden was het: uw kat heeft nierfalen: euthanasie. Nu is het: uw kat heeft nierfalen, gaat u maar zitten. En dan kom ik met mijn lijst mogelijkheden. Vervolgens gaan mensen thuis online zoeken en mailen ze ’s avonds wat ze zelf hebben gevonden. Ook zijn we de risico’s steeds verder aan het verkleinen. Er gaat bijna nooit meer een dier dood tijdens anesthesie, maar we gebruiken wel veel meer spullen, meer mensen, betere monitoring. Kost allemaal geld.”
Verder speelt mee, legt Hofman uit, dat mensen gewend zijn voor zichzelf lagere dan de werkelijke ziektekosten te betalen, omdat ze een verplichte zorgverzekering hebben en de overheid meebetaalt. Maar de meeste mensen verzekeren hun huisdieren niet. Daardoor lijkt huisdierenzorg extreem duur. „Maar dat is dus een verkeerde vergelijking.” Bovendien is dierenzorg geen mensenzorg. „Voor bloed afnemen hebben wij soms drie mensen nodig, de verpleegkundige één. Een kies trekken doen wij onder algehele anesthesie.” Dat is duur.
Foto Saskia van den Boom
Dat steeds meer dierenartspraktijken worden overgenomen door commerciële investeerders speelt toch ook mee? „Ik denk dat daar in de media wel erg op gefocust wordt. Door het niveau van geneeskunde dat tegenwoordig gevraagd wordt, kún je het niet allemaal meer in je eentje. We worden vaak met huisartsen vergeleken, maar een huisarts opereert niet, neemt geen bloed af, maakt geen röntgenfoto’s, ziet geen spoedpatiënten. Wij doen alle facetten van de geneeskunde op één plek.
„Bij mij wordt alles ook steeds duurder, terwijl de marges klein zijn. Dierenartsen verdienen ongeveer zoveel als leraren. Ik moet elk jaar mijn prijzen verhogen omdat anders onze assistenten onder het minimumloon zitten.” Schamperend: „Sommige mensen vinden een operatie van 1.000 euro belachelijk, maar kopen wel elke twee jaar voor 1.000 euro een nieuwe iPhone. Daar snap ik dan weer niks van. Het punt is: mensen zien hun dier als hun kind, ze willen er alles voor, maar het mag niet kosten wat een kind kost.”
Huisdieren als kinderen
Moeten we huisdieren dan minder als kinderen gaan zien? „Nee, die liefde vind ik mooi. Maar je moet eerst bedenken welk budget je hebt én een ziektekostenverzekering afsluiten. Als jij een Berner Sennenhond wilt, die gemiddeld maar acht wordt omdat het ras zoveel erfelijke problematiek heeft, kost een verzekering zo’n 80 euro per maand. Sommige mensen zeggen: daarom heb ik hem dus niet verzekerd. Maar als je dat niet wilt of kunt betalen, moet je geen Berner Sennenhond nemen, want dat zijn de reële medische kosten. Dan moet je een kat nemen, die verzekeren kost maar zo’n 20 euro. Je zou als maatschappij zelfs kunnen zeggen: mensen die die 20 euro niet kunnen missen, komen we tegemoet, als je ziet hoe gezond huisdieren voor mensen zijn, zowel mentaal als fysiek.”
Heeft Hofman een idee waar haar grote dierenliefde vandaan komt? „Ik zat op een heel vervelende basisschool. Pesten, schelden, seksueel geweld, drugs… op de basisschool ja. Ik denk dat ik daardoor met mijn hond een heel warme relatie kreeg.” Anro, de golden retriever. „En ik had een vriendin van handbal die thuis twee honden, vijf katten, een cavia, een muis en een konijn had. Wij zorgden samen voor de dieren en thuis was ik altijd met de hond. Ik denk dat die eerste connectie begint met in de ogen kijken van een dier en snappen dat daar een persoon aan de andere kant zit. En als je dan op een dag bij de kinderboerderij de koe aankijkt, denk je opeens: verdomme, dat is er óók een.” De relatie met dieren is voor haar de kern van menszijn, zegt ze. „Mens en dier zijn onlosmakelijk verbonden. Zo lang er mensen zijn, zijn er huisdieren. Wat het leven de moeite waard maakt is dat je het doet met een dier in je nabijheid.”