‘Beter Nederlands leren helpt Caribische leerling bij kennisontwikkeling’

Op sociale media brandde eind december een felle discussie los in de Caribische gemeenschap. Aanleiding was een essay op dossierkoninkrijksrelaties.nl van de Arubaanse Leilani Werleman, student aan de Haagse Hogeschool, over de beslissing van Aruba om Papiaments vanaf dit schooljaar tot belangrijkste instructietaal te maken in het basisonderwijs. Werleman stelde dat de keuze voor Papiaments cultureel begrijpelijk is, maar de maatschappelijke kansen van Caribische jongeren belemmert, omdat hun kennis van het Nederlands afneemt. „Ondanks dat ik vanaf mijn vijfde jaar Nederlandse les kreeg, had ik al grote moeite met het Nederlandstalige eindexamen”, schreef Werleman.

Ze is niet de enige. Uit onderzoek uit 2022 blijkt dat slechts 22 procent van de Caribische hbo-studenten in Nederland het diploma binnen de gestelde tijd haalt. Bij studenten met een niet-westerse migratieachtergrond is dit 36 procent, en bij studenten met een Nederlandse of westerse achtergrond 52 procent.

Omdat Caribische studenten het Nederlands vaak onvoldoende beheersen, hebben ze studieproblemen en raken ze in een sociaal isolement. Werleman beschrijft het verhaal van Sontje Wijman, die als 18-jarige Curaçaoënaar naar Rotterdam komt om elektrotechniek te studeren en ontdekt dat hij het Nederlands nauwelijks begrijpt. „Na school ging ik naar huis, ik voelde me eenzaam, de tranen liepen over mijn wangen”, vertelde hij vorig najaar aan Caribisch Netwerk.

Te weinig leesmateriaal

Al decennia woedt er een talendebat op de ABC-eilanden. Papiaments is voor veel van de 280.000 inwoners de moedertaal, maar op school doen zij veelal in het Nederlands examen. In 2002 werd, na een lange taalstrijd, Papiaments de belangrijkste instructietaal in de eerste schooljaren op Curaçao en Bonaire. Het pleidooi van Werleman om meer Nederlands te doceren, wordt door sommigen gezien als ‘koloniaal’.

Vanwege de ophef over het essay organiseerde het Genootschap Nederland – Aruba afgelopen week op de Haagse Hogeschool een debat onder de titel ‘Taal: brug of barrière?’ Keynote-spreker op de meeting, die door ruim 250 mensen werd gevolgd, was onderwijsadviseur Juana Kibbelaar, die al langere tijd de noodklok luidt over het onderwijs op de ABC-eilanden.

De centrale stelling van Kibbelaar is dat het Papiaments, als kleinschalige taal, slechts over een fractie van de leesbronnen en leermaterialen beschikt vergeleken met grotere talen als Spaans, Engels en Nederlands. „Deze talen beschikken over een enorme hoeveelheid boeken, lesmethodes en online materiaal. In het Papiaments is hiervan slechts 1 procent beschikbaar. Als het Nederlands, of een andere grote taal, bij jong en oud gebrekkig is, hebben ze geen vrije toegang tot bronnen van informatie. Zo kweek je afhankelijke burgers.”

Kibbelaar, die op Curaçao opgroeide, heeft zelf ondervonden dat haar standpunt over de instructietalen gevoelig ligt. „Ik kaart dit al jaren aan in publicaties en debatten. Je wordt soms geframed: alsof ik tegen Papiaments op school ben. Dat is niet zo. Papiaments moet een gelijke waardering krijgen, want alle talen zijn gelijkwaardig. Maar vanwege de schaalgrootte kan Papiaments kinderen nu niet dezelfde onderwijsmogelijkheden bieden als grote talen.”

Grote verschillen

Binnen het Koninkrijk loopt het aantal uren taalcontact in het Nederlands nu zorgwekkend scheef, zegt ze. Een kleuter uit een Papiamentstalig gezin in Amsterdam krijgt op school zes uur Nederlands per dag. Bij de meeste kleuters op Curaçao en Bonaire, en sinds dit schooljaar ook Aruba, is dat nu één uur per dag of minder. Ter vergelijking: bij kleine talen in Europees Nederland, zoals Fries en Limburgs, staat Nederlands leren op nummer één. Op een handjevol scholen op de ABC-eilanden wordt wel meer Nederlands gegeven, zegt Kibbelaar. „Ouders op Curaçao die het kunnen betalen, doen hun kinderen op bijles – wat weer tot ongelijkheid leidt.”

Het gevolg van de taalkeuzes in het onderwijs is dat ook het Nederlands van leerkrachten op Curaçao en Bonaire nu niet altijd op niveau is, ziet Kibbelaar. „Formeel krijgen kinderen in hogere groepen Nederlandstalig onderwijs, maar in de les wordt er veel Papiaments gesproken. De docenten schuiven het probleem door naar de hogere klassen en het voortgezet onderwijs. Zo leren kinderen geen Nederlands. Als ze tien zijn, begrijpen ze boeken voor hun leeftijdsgroep niet. Bij het eindexamen in het Nederlands leren ze de stof vooral uit het hoofd, of ze worden mild beoordeeld.”

In januari verscheen een alarmerend rapport van de onderwijsinspectie op Curaçao. De onderwijskwaliteit ligt al jaren onder de norm. Er wordt per dag 1,5 uur te weinig lesgegeven en door vergrijzing dreigt een tekort aan docenten. Daarnaast is de laatste twintig jaar het percentage kinderen dat naar arbeidsgericht onderwijs gaat verdubbeld. Het algemene opleidingsniveau daalt en de werkloosheid onder jongeren stijgt.

‘Verloren generatie’

Kibbelaar spreekt van een ‘verloren generatie’ en stelt dat het hoog tijd is voor grondige onderwijsvernieuwing op de ABC-eilanden. „De situatie is urgent. Het onderwijsrendement is in alle vakken laag, waardoor kinderen niet goed worden voorbereid op de arbeidsmarkt. Ook als ze op Curaçao blijven en bijvoorbeeld willen werken bij de overheid, moeten ze goed Nederlands kunnen: de taal van het openbaar bestuur en rechtspraak. Wat doet dit met een maatschappij als het onderwijs ieder jaar onvoldoende opbrengt, en burgers zichzelf onvoldoende kunnen informeren. Met de huidige onderwijsinrichting wordt onze Papiamentstalige rijksgenoten dit recht ontnomen.”

Wat beleidsmakers volgens haar moeten inzien, is dat het probleem niet gaat over taal, maar een achterstand in kennis. „Je doet Caribische kinderen niet tekort als je hen vanaf jonge leeftijd naast Papiaments ook een grote taal leert. Integendeel: ze kunnen zo meer kennis vergaren en in het Papiaments hierover spreken en schrijven.”

Waar student Werleman online werd aangevallen, kreeg Kibbelaar tijdens het debat vooral bijval. „Je moedertaal is een drager van identiteit, maar kennis is een mensenrecht – en grote talen bieden een voorsprong”, zei panellid Kathleen Ferrier, voormalig CDA-kamerlid en voorzitter van de Nederlandse Unesco Commissie. Zij stelde dat „beide talen naast elkaar kunnen functioneren” en pleitte voor een debat hierover op Koninkrijksniveau.