Op sociale media brandde eind december een felle discussie los in de Caribische gemeenschap. Aanleiding was een essay op dossierkoninkrijksrelaties.nl van de Arubaanse Leilani Werleman, student aan de Haagse Hogeschool, over de beslissing van Aruba om Papiaments vanaf dit schooljaar tot belangrijkste instructietaal te maken in het basisonderwijs. Werleman stelde dat de keuze voor Papiaments cultureel begrijpelijk is, maar de maatschappelijke kansen van Caribische jongeren belemmert, omdat hun kennis van het Nederlands afneemt. „Ondanks dat ik vanaf mijn vijfde jaar Nederlandse les kreeg, had ik al grote moeite met het Nederlandstalige eindexamen”, schreef Werleman.
Ze is niet de enige. Uit onderzoek uit 2022 blijkt dat slechts 22 procent van de Caribische hbo-studenten in Nederland het diploma binnen de gestelde tijd haalt. Bij studenten met een niet-westerse migratieachtergrond is dit 36 procent, en bij studenten met een Nederlandse of westerse achtergrond 52 procent.
Omdat Caribische studenten het Nederlands vaak onvoldoende beheersen, hebben ze studieproblemen en raken ze in een sociaal isolement. Werleman beschrijft het verhaal van Sontje Wijman, die als 18-jarige Curaçaoënaar naar Rotterdam komt om elektrotechniek te studeren en ontdekt dat hij het Nederlands nauwelijks begrijpt. „Na school ging ik naar huis, ik voelde me eenzaam, de tranen liepen over mijn wangen”, vertelde hij vorig najaar aan Caribisch Netwerk.
Te weinig leesmateriaal
Al decennia woedt er een talendebat op de ABC-eilanden. Papiaments is voor veel van de 280.000 inwoners de moedertaal, maar op school doen zij veelal in het Nederlands examen. In 2002 werd, na een lange taalstrijd, Papiaments de belangrijkste instructietaal in de eerste schooljaren op Curaçao en Bonaire. Het pleidooi van Werleman om meer Nederlands te doceren, wordt door sommigen gezien als ‘koloniaal’.
Vanwege de ophef over het essay organiseerde het Genootschap Nederland – Aruba afgelopen week op de Haagse Hogeschool een debat onder de titel ‘Taal: brug of barrière?’ Keynote-spreker op de meeting, die door ruim 250 mensen werd gevolgd, was onderwijsadviseur Juana Kibbelaar, die al langere tijd de noodklok luidt over het onderwijs op de ABC-eilanden.
De centrale stelling van Kibbelaar is dat het Papiaments, als kleinschalige taal, slechts over een fractie van de leesbronnen en leermaterialen beschikt vergeleken met grotere talen als Spaans, Engels en Nederlands. „Deze talen beschikken over een enorme hoeveelheid boeken, lesmethodes en online materiaal. In het Papiaments is hiervan slechts 1 procent beschikbaar. Als het Nederlands, of een andere grote taal, bij jong en oud gebrekkig is, hebben ze geen vrije toegang tot bronnen van informatie. Zo kweek je afhankelijke burgers.”
Kibbelaar, die op Curaçao opgroeide, heeft zelf ondervonden dat haar standpunt over de instructietalen gevoelig ligt. „Ik kaart dit al jaren aan in publicaties en debatten. Je wordt soms geframed: alsof ik tegen Papiaments op school ben. Dat is niet zo. Papiaments moet een gelijke waardering krijgen, want alle talen zijn gelijkwaardig. Maar vanwege de schaalgrootte kan Papiaments kinderen nu niet dezelfde onderwijsmogelijkheden bieden als grote talen.”
Grote verschillen
Binnen het Koninkrijk loopt het aantal uren taalcontact in het Nederlands nu zorgwekkend scheef, zegt ze. Een kleuter uit een Papiamentstalig gezin in Amsterdam krijgt op school zes uur Nederlands per dag. Bij de meeste kleuters op Curaçao en Bonaire, en sinds dit schooljaar ook Aruba, is dat nu één uur per dag of minder. Ter vergelijking: bij kleine talen in Europees Nederland, zoals Fries en Limburgs, staat Nederlands leren op nummer één. Op een handjevol scholen op de ABC-eilanden wordt wel meer Nederlands gegeven, zegt Kibbelaar. „Ouders op Curaçao die het kunnen betalen, doen hun kinderen op bijles – wat weer tot ongelijkheid leidt.”
Het gevolg van de taalkeuzes in het onderwijs is dat ook het Nederlands van leerkrachten op Curaçao en Bonaire nu niet altijd op niveau is, ziet Kibbelaar. „Formeel krijgen kinderen in hogere groepen Nederlandstalig onderwijs, maar in de les wordt er veel Papiaments gesproken. De docenten schuiven het probleem door naar de hogere klassen en het voortgezet onderwijs. Zo leren kinderen geen Nederlands. Als ze tien zijn, begrijpen ze boeken voor hun leeftijdsgroep niet. Bij het eindexamen in het Nederlands leren ze de stof vooral uit het hoofd, of ze worden mild beoordeeld.”
In januari verscheen een alarmerend rapport van de onderwijsinspectie op Curaçao. De onderwijskwaliteit ligt al jaren onder de norm. Er wordt per dag 1,5 uur te weinig lesgegeven en door vergrijzing dreigt een tekort aan docenten. Daarnaast is de laatste twintig jaar het percentage kinderen dat naar arbeidsgericht onderwijs gaat verdubbeld. Het algemene opleidingsniveau daalt en de werkloosheid onder jongeren stijgt.
‘Verloren generatie’
Kibbelaar spreekt van een ‘verloren generatie’ en stelt dat het hoog tijd is voor grondige onderwijsvernieuwing op de ABC-eilanden. „De situatie is urgent. Het onderwijsrendement is in alle vakken laag, waardoor kinderen niet goed worden voorbereid op de arbeidsmarkt. Ook als ze op Curaçao blijven en bijvoorbeeld willen werken bij de overheid, moeten ze goed Nederlands kunnen: de taal van het openbaar bestuur en rechtspraak. Wat doet dit met een maatschappij als het onderwijs ieder jaar onvoldoende opbrengt, en burgers zichzelf onvoldoende kunnen informeren. Met de huidige onderwijsinrichting wordt onze Papiamentstalige rijksgenoten dit recht ontnomen.”
Wat beleidsmakers volgens haar moeten inzien, is dat het probleem niet gaat over taal, maar een achterstand in kennis. „Je doet Caribische kinderen niet tekort als je hen vanaf jonge leeftijd naast Papiaments ook een grote taal leert. Integendeel: ze kunnen zo meer kennis vergaren en in het Papiaments hierover spreken en schrijven.”
Waar student Werleman online werd aangevallen, kreeg Kibbelaar tijdens het debat vooral bijval. „Je moedertaal is een drager van identiteit, maar kennis is een mensenrecht – en grote talen bieden een voorsprong”, zei panellid Kathleen Ferrier, voormalig CDA-kamerlid en voorzitter van de Nederlandse Unesco Commissie. Zij stelde dat „beide talen naast elkaar kunnen functioneren” en pleitte voor een debat hierover op Koninkrijksniveau.
Op sociale media brandde eind december een felle discussie los in de Caribische gemeenschap. Aanleiding was een essay op dossierkoninkrijksrelaties.nl van de Arubaanse Leilani Werleman, student aan de Haagse Hogeschool, over de beslissing van Aruba om Papiaments vanaf dit schooljaar tot belangrijkste instructietaal te maken in het basisonderwijs. Werleman stelde dat de keuze voor Papiaments cultureel begrijpelijk is, maar de maatschappelijke kansen van Caribische jongeren belemmert, omdat hun kennis van het Nederlands afneemt. „Ondanks dat ik vanaf mijn vijfde jaar Nederlandse les kreeg, had ik al grote moeite met het Nederlandstalige eindexamen”, schreef Werleman.
Ze is niet de enige. Uit onderzoek uit 2022 blijkt dat slechts 22 procent van de Caribische hbo-studenten in Nederland het diploma binnen de gestelde tijd haalt. Bij studenten met een niet-westerse migratieachtergrond is dit 36 procent, en bij studenten met een Nederlandse of westerse achtergrond 52 procent.
Omdat Caribische studenten het Nederlands vaak onvoldoende beheersen, hebben ze studieproblemen en raken ze in een sociaal isolement. Werleman beschrijft het verhaal van Sontje Wijman, die als 18-jarige Curaçaoënaar naar Rotterdam komt om elektrotechniek te studeren en ontdekt dat hij het Nederlands nauwelijks begrijpt. „Na school ging ik naar huis, ik voelde me eenzaam, de tranen liepen over mijn wangen”, vertelde hij vorig najaar aan Caribisch Netwerk.
Te weinig leesmateriaal
Al decennia woedt er een talendebat op de ABC-eilanden. Papiaments is voor veel van de 280.000 inwoners de moedertaal, maar op school doen zij veelal in het Nederlands examen. In 2002 werd, na een lange taalstrijd, Papiaments de belangrijkste instructietaal in de eerste schooljaren op Curaçao en Bonaire. Het pleidooi van Werleman om meer Nederlands te doceren, wordt door sommigen gezien als ‘koloniaal’.
Vanwege de ophef over het essay organiseerde het Genootschap Nederland – Aruba afgelopen week op de Haagse Hogeschool een debat onder de titel ‘Taal: brug of barrière?’ Keynote-spreker op de meeting, die door ruim 250 mensen werd gevolgd, was onderwijsadviseur Juana Kibbelaar, die al langere tijd de noodklok luidt over het onderwijs op de ABC-eilanden.
De centrale stelling van Kibbelaar is dat het Papiaments, als kleinschalige taal, slechts over een fractie van de leesbronnen en leermaterialen beschikt vergeleken met grotere talen als Spaans, Engels en Nederlands. „Deze talen beschikken over een enorme hoeveelheid boeken, lesmethodes en online materiaal. In het Papiaments is hiervan slechts 1 procent beschikbaar. Als het Nederlands, of een andere grote taal, bij jong en oud gebrekkig is, hebben ze geen vrije toegang tot bronnen van informatie. Zo kweek je afhankelijke burgers.”
Kibbelaar, die op Curaçao opgroeide, heeft zelf ondervonden dat haar standpunt over de instructietalen gevoelig ligt. „Ik kaart dit al jaren aan in publicaties en debatten. Je wordt soms geframed: alsof ik tegen Papiaments op school ben. Dat is niet zo. Papiaments moet een gelijke waardering krijgen, want alle talen zijn gelijkwaardig. Maar vanwege de schaalgrootte kan Papiaments kinderen nu niet dezelfde onderwijsmogelijkheden bieden als grote talen.”
Grote verschillen
Binnen het Koninkrijk loopt het aantal uren taalcontact in het Nederlands nu zorgwekkend scheef, zegt ze. Een kleuter uit een Papiamentstalig gezin in Amsterdam krijgt op school zes uur Nederlands per dag. Bij de meeste kleuters op Curaçao en Bonaire, en sinds dit schooljaar ook Aruba, is dat nu één uur per dag of minder. Ter vergelijking: bij kleine talen in Europees Nederland, zoals Fries en Limburgs, staat Nederlands leren op nummer één. Op een handjevol scholen op de ABC-eilanden wordt wel meer Nederlands gegeven, zegt Kibbelaar. „Ouders op Curaçao die het kunnen betalen, doen hun kinderen op bijles – wat weer tot ongelijkheid leidt.”
Het gevolg van de taalkeuzes in het onderwijs is dat ook het Nederlands van leerkrachten op Curaçao en Bonaire nu niet altijd op niveau is, ziet Kibbelaar. „Formeel krijgen kinderen in hogere groepen Nederlandstalig onderwijs, maar in de les wordt er veel Papiaments gesproken. De docenten schuiven het probleem door naar de hogere klassen en het voortgezet onderwijs. Zo leren kinderen geen Nederlands. Als ze tien zijn, begrijpen ze boeken voor hun leeftijdsgroep niet. Bij het eindexamen in het Nederlands leren ze de stof vooral uit het hoofd, of ze worden mild beoordeeld.”
In januari verscheen een alarmerend rapport van de onderwijsinspectie op Curaçao. De onderwijskwaliteit ligt al jaren onder de norm. Er wordt per dag 1,5 uur te weinig lesgegeven en door vergrijzing dreigt een tekort aan docenten. Daarnaast is de laatste twintig jaar het percentage kinderen dat naar arbeidsgericht onderwijs gaat verdubbeld. Het algemene opleidingsniveau daalt en de werkloosheid onder jongeren stijgt.
‘Verloren generatie’
Kibbelaar spreekt van een ‘verloren generatie’ en stelt dat het hoog tijd is voor grondige onderwijsvernieuwing op de ABC-eilanden. „De situatie is urgent. Het onderwijsrendement is in alle vakken laag, waardoor kinderen niet goed worden voorbereid op de arbeidsmarkt. Ook als ze op Curaçao blijven en bijvoorbeeld willen werken bij de overheid, moeten ze goed Nederlands kunnen: de taal van het openbaar bestuur en rechtspraak. Wat doet dit met een maatschappij als het onderwijs ieder jaar onvoldoende opbrengt, en burgers zichzelf onvoldoende kunnen informeren. Met de huidige onderwijsinrichting wordt onze Papiamentstalige rijksgenoten dit recht ontnomen.”
Wat beleidsmakers volgens haar moeten inzien, is dat het probleem niet gaat over taal, maar een achterstand in kennis. „Je doet Caribische kinderen niet tekort als je hen vanaf jonge leeftijd naast Papiaments ook een grote taal leert. Integendeel: ze kunnen zo meer kennis vergaren en in het Papiaments hierover spreken en schrijven.”
Waar student Werleman online werd aangevallen, kreeg Kibbelaar tijdens het debat vooral bijval. „Je moedertaal is een drager van identiteit, maar kennis is een mensenrecht – en grote talen bieden een voorsprong”, zei panellid Kathleen Ferrier, voormalig CDA-kamerlid en voorzitter van de Nederlandse Unesco Commissie. Zij stelde dat „beide talen naast elkaar kunnen functioneren” en pleitte voor een debat hierover op Koninkrijksniveau.
Met stijgende verbazing zag onderzoeker Jenneke van Ditzhuijzen het politieke debat over abortus aan het einde van deze winter opnieuw oplaaien. Waarom stijgt het aantal abortussen, wilden politici weten, en wat kunnen we daarover laten onderzoeken? SGP-Kamerlid Diederik van Dijk stelde voor om „de factoren en motieven voor een abortus” voortaan in klinieken en ziekenhuizen te registreren, en om deze informatie jaarlijks door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd te laten openbaren.
Van Dijk in de Tweede Kamer: „Het aantal abortussen is explosief gestegen, de politiek kán niet wegkijken van deze zorgelijke realiteit.” Bijna twee decennia schommelde het aantal abortussen in Nederland tussen de 30.000 en 33.000 per jaar, maar twee jaar geleden begon de curve aan een klim omhoog. In 2022 waren er 35.606 zwangerschapsafbrekingen en in 2023, het laatste jaar waarover cijfers bekend zijn, 39.332.
Wordt deze vraag nou weer opgeworpen, dacht Van Ditzhuijzen. „Waarom weten deze politici niet welke onderzoeken al lopen, waarom zijn ze niet op de hoogte van wat er speelt?” Een jaar eerder had SGP’er Van Dijk ook al gepleit voor een registratiesysteem, waarbij de zorgverleners die een abortus uitvoeren bijhouden waarom iemand bij hen komt. En de uitkomst van weer eerdere politieke reuring was een onderzoek dat door Van Ditzhuijzen nu al wordt gedaan.
In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) inventariseerde zij samen met collega’s „factoren die bijdragen aan de keuze om een onbedoelde zwangerschap te beëindigen of te behouden”. Zij raadpleegden hiervoor onder meer bestaand internationaal en Nederlands onderzoek. In 2024 werden in het rapport Dit is mijn verhaal de resultaten gepubliceerd.
Bij de keuze voor een abortus spelen vrijwel altijd meerdere omstandigheden een rol, concluderen Van Ditzhuijzen en haar collega’s in het rapport. „Geen kinderwens” wordt vaak als belangrijkste reden genoemd om de zwangerschap te beëindigen. Materiële omstandigheden zoals woonruimte en financiële middelen, en levensomstandigheden zoals bezig zijn met werk of studie worden ook genoemd, maar vrijwel nooit als enige reden. Er spelen tal van emoties mee, zoals het gevoel dat „dit er echt niet bij kan”. Mede daarom, concludeert en adviseert het rapport uit 2024, is „het aanvinken van lijstjes met redenen” geen goed idee. Het rationaliseert een beslissing die niet rationeel is. „Bij abortus speelt een mengelmoes van emoties, intuïties en motieven.” In onderzoek van Van Ditzhuijzen en haar collega’s wordt niet ingegaan op de stijging van het abortuscijfer, maar ze hebben wel data uit 2022 en 2023 naast data uit 2010 gelegd. „We zien daarin een consistent beeld, er komt niet ineens een heel ander motievenpakket naar voren in de periode van de stijging.”
Vanwege het taboe op abortus durven vrouwen bovendien niet altijd eerlijk te zijn over wat ze denken en voelen, zegt Daphne Latour. Zij is medewerker bij Fiom, expertisecentrum voor ongewenste zwangerschap, en doet onderzoek naar besluitvorming bij abortus. „Je hoort veel vrouwen zeggen dat ze meteen voelden dat ze geen kind wilden. Maar dat ze het heel lastig vonden om het uit te leggen aan hun omgeving, en er redenen bij zijn gaan zoeken.” Dus als je gaat vragen naar motieven, zegt Latour, loop je ook het risico op sociaal wenselijke antwoorden.
Slimme apps
Het voorstel van Diederik van Dijk voor een registratiesysteem kreeg begin maart geen meerderheid, de motie werd verworpen. Maar twee andere moties naar aanleiding van de stijgende abortuscijfers werden wel aangenomen. Zo wordt „binnen twee jaar” begonnen met de evaluatie van de abortuswet, en wordt onderzocht of het afschaffen per 1 januari 2023 van de verplichte bedenktijd voor abortus invloed heeft gehad op de cijfers.
Redenen voor een abortus zijn dus moeilijk te vatten in lijstjes, maar wat kunnen abortusexperts wél zeggen over de oorzaak van de toename? NRC sprak hierover met acht mensen die zich dagelijks bezighouden met abortus: als wetenschapper, onderzoeker, zorgverlener, activist of belangenbehartiger.
De redenen voor een abortus zijn veelzijdig en complex, en de oorzaken voor de stijging zijn dat net zozeer – zeggen zij allemaal. Het is misschien gek, zeggen ze ook, maar ze weten niet precies waar de groei vandaan komt – al hebben ze wel vermoedens, die deels ook gestaafd kunnen worden met cijfers.
Een deel van de stijging is volgens de experts te verklaren doordat er anders wordt omgegaan met vroege zwangerschappen. Om te beginnen kan een zwangerschap steeds eerder ontdekt worden. Voordat de zwangerschapstest bestond, noemden we een vrouw pas zwanger als ze ‘gefladder’ in haar buik voelde, weet emeritus hoogleraar Trudy Dehue, die Ei, foetus, baby (2023) schreef, over de veranderende kijk op zwangerschap en abortus. „Dat gevoel van een vlieg in je hand, maar dan in je buik.” Die sensatie is er meestal pas rond twintig weken zwangerschap. „Je telde dus pas als ‘zwanger’ als de buik al zichtbaar was en het helemaal duidelijk was.”
Voordat de zwangerschapstest bestond, noemden we een vrouw pas zwanger als ze ‘gefladder’ in haar buik voelde
Inmiddels is het zwangerschapshormoon dat het lichaam aanmaakt na bevruchting, door steeds accuratere en betaalbare zwangerschapstests al dagen vóór het uitblijven van de menstruatie meetbaar. Zo’n vier weken na de eerste dag van de vorige menstruatie kan een test al positief zijn – een vrouw heet dan vier weken zwanger. Veel vrouwen gebruiken bovendien slimme apps om hun cyclus bij te houden, waardoor ze heel precies weten wanneer hun menstruatie had moeten beginnen.
Door deze technologische vernieuwingen ontdekken vrouwen vroeger dat er een zaadcel is doorgedrongen tot hun eicel. Als dat ongewenst is, gaan ze in een eerder stadium naar een abortusarts. De kans is groot, zeggen de mensen die NRC over dit onderwerp sprak, dat de zwangerschap bij veel van deze vrouwen vanzelf was gestopt als ze die langer hadden uitgedragen. Ongeveer een op de tien zwangerschappen eindigt in een miskraam, blijkt uit allerlei onderzoek. Maar, tekenen onderzoekers aan, vermoedelijk ligt dat aantal in werkelijkheid nog vele malen hoger, omdat miskramen in de eerste weken na een bevruchting vaak onopgemerkt blijven. Er zijn schattingen dat het zou gaan om 20 procent bij gewenste zwangerschappen. Dehue: „Gemankeerde bevruchte eicellen krijgen tegenwoordig niet meer de tijd om zelf te verdwijnen.”
Zichtbaar op echo
Ook in de abortuszorg is de manier waarop met zeer vroege zwangerschappen wordt omgegaan veranderd. De bevruchting is in de eerste weken nog niet zichtbaar op een echo, en lange tijd was het beleid dat een abortus alleen werd uitgevoerd als dat wel zo was. Het overheersende idee was dat behandelen zonder waarneming van de bevruchte eicel gevaarlijk kon zijn, omdat dan niet kon worden uitgesloten dat het een buitenbaarmoederljike zwangerschap was, waarbij de eicel meestal in een van de eileiders zit. Een buitenbaarmoederlijke zwangerschap verdwijnt niet door een abortus, en dat brengt voor de vrouw gezondheidsrisico’s met zich mee.
„Gemankeerde eicellen krijgen tegenwoordig niet meer de tijd om zelf te verdwijnen”
De afgelopen decennia is er meer aandacht gekomen voor het vermijden van dat risico, bijvoorbeeld door enige tijd na de abortus nog eens een test te doen. Van de achttien abortusklinieken in Nederland, gaat „ongeveer de helft” inmiddels over tot behandeling als er nog niets op de echo te zien is, zegt Monique Opheij, abortusarts en bestuurslid van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen.
In de cijfers van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), die zwangerschapsafbrekingen van alle klinieken en ziekenhuizen per week registreert, zie je de concentratie van abortussen in de eerste zwangerschapsweken ook terug. Tussen 2018 en 2023 steeg het aantal abortussen tot en met zes weken van zo’n 12.500 naar 22.000. Een stijging van bijna 80 procent. In dezelfde periode daalde het aantal abortussen bij meer dan zes weken juist licht: van 18.500 naar 17.000.
Natuurlijke anticonceptie
De veranderende manier van omgaan met vroege zwangerschappen, zowel in de maatschappij als in de abortuszorg, verklaart mogelijk deels de stijging van het aantal abortussen, maar niet alles, zeggen de experts die NRC sprak. „Het zou ook kunnen dat er meer vrouwen onbedoeld zwanger raken. Bijvoorbeeld omdat ze geen anticonceptie gebruiken”, zegt Van Ditzhuijzen. Deze zomer publiceert zij met haar collega’s de resultaten van een onderzoek naar „factoren die samenhangen met de kans op een onbedoelde zwangerschap”, en dus ook anticonceptiegebruik.
Bewijs voor een oorzakelijk verband is er niet. Maar in de spreekkamer denken abortusartsen wel een verschuiving te zien in het gebruik van anticonceptie. Er komen vaker mensen die een vorm van ‘natuurlijke anticonceptie’ hebben gebruikt. Door op dagen rond de eisprong geen seks te hebben of alleen met condoom, proberen vrouwen zwangerschap te voorkomen. Zo’n tien procent van de jonge vrouwen gebruikt de ‘vruchtbare-dagen-methode’ als enige vorm van anticonceptie.
Vruchtbare dagen kun je op verschillende manieren berekenen: bijvoorbeeld met een (digitale) kalender, door dagelijks de eigen temperatuur of vaginale afscheiding te meten methode. Omdat sperma tot vijf dagen kan overleven in de baarmoeder en het exacte moment van de eisprong lastig te meten is, wordt geadviseerd om negen dagen geen onbeschermde penis-in-vagina-seks te hebben. Bij een specifieke combinatie van regelmatige lichamelijke metingen en inachtneming van de ruime marge, is de betrouwbaarheid vergelijkbaar met die van de pil: 98 tot 99 procent.
Illustratie Trui Chielens
Maar door onzorgvuldigheid liggen de betrouwbaarheidscijfers in de praktijk lager: ergens tussen de 75-88 procent. Wat overigens niet afwijkt van condooms: bij perfect gebruik een betrouwbaarheid van 98 procent, maar in de praktijk rond de 82 procent. Uit een onderzoek van expertisecentrum Rutgers naar vrouwen die kozen voor een abortus, blijkt dat van de vrouwen die iets had gebruikt om een zwangerschap te voorkomen een derde een vruchtbare dagen-methode had gebruikt.
Dat is geen reden om deze methode af te wijzen, vindt Alina Chakh, voorzitter van een organisatie (Ava) die opkomt voor het belang van vrouwen rondom abortus en anticonceptie. „Zelfs als het vermijden van conventionele anticonceptie het risico op zwangerschap vergroot, moeten we ons afvragen hoe erg dat is.” Volgens Chakh is het voor sommige vrouwen een bewuste keuze om af te zien van anticonceptie of te kiezen voor een natuurlijke methode. Bijvoorbeeld omdat ze de bijwerkingen van reguliere middelen zwaarder laten wegen dan het risico op zwangerschap. Hormonale middelen worden vaak in verband gebracht met depressieve gevoelens, hoofdpijn en gewichtstoename, en het koperspiraaltje met hevige menstruatie en -krampen.
In tegenstelling tot die vormen van anticonceptie geeft een abortus meestal lichamelijke bijwerkingen die binnen een dag verdwijnen, zoals misselijkheid en bloedingen. En emotioneel blijkt de impact gering: minder dan 1 procent van de vrouwen heeft achteraf spijt van een abortus.
Oorlog en woningtekort
Ook als het aantal onbedoelde zwangerschappen niet toeneemt, is het denkbaar dat vrouwen er vaker voor kiezen om een zwangerschap af te breken, meent Daphne Latour. Toen zij de Nederlandse cijfers van 2022 onder ogen kreeg, met daarin de eerste opvallende stijging van het aantal abortussen, vroeg ze zich af: is Nederland hierin uniek? Maar ze zag al snel dat er in veel andere Europese landen sprake was van een vergelijkb—are toename. „Ik ben op zoek gegaan naar verklaringen uit het buitenland en vond verhalen van vrouwen die zich zorgen maken over de oorlog in Oekraïne of over het woningtekort. Dat zijn thema’s die in heel Europa spelen, niet alleen in Nederland.” Vrouwen in de spreekkamer vragen zich hardop af of dit wel een geschikte tijd is om een kind in groot te brengen, weet Jorien Nijland, directeur van abortuskliniek Epione. „Wij horen vaak: kijk naar de wereld om je heen. Wil je hier een kind neerzetten?” En kijk naar het geboortecijfer, zegt abortusarts Monique Opheij, dat is de afgelopen jaren ook gedaald.
Sinds 1 januari 2023 hoeven mensen niet meer vijf dagen te wachten op een abortus, nadat ze zich voor het eerst bij een dokter of kliniek hebben gemeld. Het idee achter die wettelijk verplichte ‘beraadstermijn’ was dat vrouwen daardoor een weloverwogen keuze zouden maken. Maar die gedachte, vonden voorstanders van het afschaffen ervan, was betuttelend en niet meer van deze tijd. In maart vroegen sommige politici zich af: zit dáár dan de oorzaak voor de stijgende cijfers? Kiezen vrouwen sneller voor een zwangerschapsafbreking nu ze niet meer worden gedwongen om erover na te denken?
Ook dit wordt nu onderzocht, „al is er geen enkele indicatie om aan te nemen dat het veel invloed heeft”, zegt Daphne Latour van Fiom. Zij zou het „vreemd” vinden als het afschaffen van de bedenktijd een grote oorzaak voor de groei blijkt te zijn. „In 2022 zagen we ook al een stijging van de abortuscijfers, en toen was de bedenktijd er nog.” Bovendien betreft de toename van de abortussen vooral die in de eerste weken van de zwangerschap. Voor die periode gold vóór 2023 ook al geen verplichte bedenktijd – bij zwangerschapsafbreking tot zes weken en twee dagen werd gesproken van een ‘overtijdbehandeling’ en daarvoor golden andere regels.
Het is niet ondenkbaar dat het afschaffen van de bedenktijd voor een kleine toename in abortussen zou zorgen, zegt Rebecca Gomperts, activist en abortusarts. „Je ziet overal dat als barrières worden weggenomen, het aantal stijgt.” Dat is bovenal goed nieuws, vindt Gomperts. „Misschien was er een groep die het eerder niet redde naar de kliniek te gaan, en die daardoor onbedoeld zwanger is gebleven. Klinieken zitten vooral in grote steden. Laatst sprak ik iemand die al drie kinderen had, en die niet naar Rotterdam kon komen omdat er gewoon geen oppas beschikbaar was.” Zo kunnen er ook mensen zijn geweest voor wie het indertijd te veel gedoe of te duur was om twéé keer naar een kliniek te komen: voor en na de bedenktijd.
Abortus bij de huisarts
Ja, zeggen kenners, de verkrijgbaarheid van de abortuspil via de huisarts zou best ook weer voor een toename kunnen zorgen. Dat zal duidelijk worden in de loop van volgend jaar. De discussie over dit onderwerp zal dus nog wel even aanhouden, verwachten de mensen die deze zorg onderzoeken, of erin werkzaam zijn.
In een brief aan Kamerleden beschreef het Nederlands Genootschap van Abortusartsen in maart zijn zorgen over de politieke wind met betrekking tot abortus. „We zien in andere landen hoe stap voor stap reproductieve rechten worden ingeperkt, vaak onder het mom van registratie en zogenaamd neutrale regelgeving”, schreven de artsen. „Politici presenteren zichzelf als voorvechters van vrouwenrechten, terwijl zij gelijktijdig beleid voeren dat de toegang tot abortus bemoeilijkt.”
Illustratie Trui Chielens
De Nederlandse abortusbeweging behaalde de laatste jaren juist veel successen. De verplichte bedenktijd is afgeschaft, de abortuspil werd verkrijgbaar via de huisarts, de lobby om abortus uit het strafrecht te halen is op stoom geraakt (volgens de wet is abortus strafbaar tenzij die wordt uitgevoerd in een speciale kliniek of een ziekenhuis, onder voorwaarden omschreven in een aparte wet). „Maar het is nu niet meer vanzelfsprekend dat de ontwikkeling voorwaarts zal blijven gaan”, zegt Karin van der Velde van expertisecentrum voor seksualiteit Rutgers. „Wat is de volgende stap? We willen mensen niet bang maken, maar we willen wel dat mensen zich ervan bewust zijn dat afbraak begint met kleine stapjes.”
Een zo’n stapje is het almaar stellen van de vraag waar de toename van het aantal abortussen vandaan komt, vinden de abortusexperts die NRC sprak. Trudy Dehue: „Als je iets gaat tellen zit er een belang achter, anders tel je het niet. Het getuigt opnieuw van een enorme bemoeienis met vrouwen.” Karin van der Velde: „Elke keer willen critici wéér weten waarom mensen deze behandeling nodig hebben. Laat vrouwen dat gewoon zelf bepalen.”
‘Goedenavond, u spreekt met Cynthia, horeca-steward van de gemeente Groningen. Ik zit hier bij uw zoon. Hij is heel dronken. Ik kan hem zo niet alleen laten. Kunt u hem ophalen?”
Het is eind maart, vier uur in de nacht van zaterdag op zondag, als horeca-steward Cynthia met de telefoon van een jongen diens ouders belt. Ze zag hem laveloos op straat liggen in het uitgaansgebied in Groningen. Samen met haar collega Anouar – vanwege hun werk als beveiligers willen ze niet met achternaam in de krant – droeg ze hem naar de stoep. En probeerden ze te achterhalen met wie hij op stap was geweest en waarom hij alleen op straat lag. „Wat heb je gehad? Alleen alcohol? Dat lijkt me sterk. Een taxi gaat jou niet meer naar huis brengen. Je hebt twee opties: opgehaald worden of mee met de politie.” En dus ontgrendelde de jongen zijn telefoon, zodat Cynthia zijn ouders kon bellen.
In het nachtleven van Groningen voelde in 2024 maar liefst 63 procent van de mensen zich onveilig
De gemeente Groningen huurt sinds januari dit jaar op vrijdag- en zaterdagnacht horeca-stewards in om de sfeer in de openbare ruimte in het uitgaansgebied te verbeteren. In Groningen staat veilig uitgaan namelijk onder druk, zegt Mirjam van ’t Veld, sinds afgelopen oktober interim-burgemeester. „Er is meer geweld. We zien toenemende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en intimidatie, ondermijning in de horeca, overmatig gebruik van alcohol en drugs en minderjarigen die op straat overlast veroorzaken.”
Cijfers over het aantal incidenten heeft de gemeente niet. Groningen laat momenteel onderzoek doen naar het uitgaansgebied. Op basis van de uitkomsten maken de gemeente, politie en horeca samen een plan van aanpak.
Onveilig
Van ’t Veld wijst op een onderzoek dat stadsblog Sikkom vorig jaar deed onder 1.231 mensen die in 2023 op stap gingen in Groningen: 61 procent zei aangerand of betast te zijn. „Daar schrok ik van. Dat kan niet: iedereen moet zich veilig voelen in het uitgaansleven.”
Uit onderzoek dat de gemeente in december vorig jaar liet uitvoeren, blijkt daarnaast dat 63 procent van de mensen die in 2024 gingen stappen in Groningen zich onveilig heeft gevoeld. Vooral op straat en in het uitgaansgebied voelden ze zich niet veilig, vaak door andermans agressief gedrag of alcohol- en drugsgebruik.
Dat Groningen geen sluitingstijden heeft, draagt bij aan het unieke karakter van deze stad
„Het is dubbel”, zegt Van ’t Veld. „Aan de ene kant hebben we een gezellig en bruisend uitgaansleven, daar zijn we trots op, aan de andere kant wil je niet je ogen sluiten voor de problemen.”
Het invoeren van een sluitingstijd is een van de maatregelen die wordt meegenomen in het onderzoek. In Groningen hebben uitgaansgelegenheden sinds de jaren zeventig geen sluitingstijd. Daar staat de stad om bekend. Er is op elk moment van de nacht wel iets open waar gefeest kan worden.
Maar laat in de nacht slaat de sfeer om, zegt Van ’t Veld. „Dan ontstaan de problemen, vaak door een combinatie van drank en drugs. We zien steeds vaker incidenten met steek- of andere wapens.” In oktober sloot de burgemeester een nachtclub nadat bij een schietincident om zes uur ’s ochtends een man gewond was geraakt.
Horeca-stewards Cynthia en Anouar begeleiden een jongeman.
Foto Siese Veenstra
‘Iconisch’
Een meerderheid van de gemeenteraad is tegen invoering van sluitingstijden. „Dat Groningen die niet heeft, draagt bij aan het unieke karakter van de stad”, zei raadslid Daan Swets van Student & Stad tijdens een raadsvergadering eind januari.
Ook Misha Pchenitchnikov, nachtburgemeester van Groningen, is tegen sluitingstijden. Pchenitchnikov heeft veel contact met horecaondernemers, politie, gemeente en uitgaanspubliek. Uit dat netwerk verneemt hij dat het geen goed idee is om een sluitingstijd in te stellen. „Het is iconisch en onderscheidend voor Groningen dat er geen sluitingstijd is”, zegt de nachtburgemeester.
Van ’t Veld wil „op voorhand niet om iets een hek heen zetten”, maar laat het aanpassen van sluitingstijden wel onderzoeken. „Er was de indruk dat ik uit was op sluitingstijden. Maar daar heb ik nog geen opvatting over. Ik wil een open onderzoek over de mogelijkheden.”
Kroegen
In twee duo’s lopen de stewards door het uitgaansgebied, van 22.00 tot 05.00 uur. In opvallende felblauwe jassen lopen ze door de Poelestraat, de Peperstraat, de Oosterstraat en de Grote Markt. Ze helpen mensen die zich door het gebruik van alcohol of drugs niet goed voelen, sussen opstootjes en ondersteunen beveiligers.
Van tevoren bespreken ze hun verwachtingen, maar pas tegen één of twee uur weet je wat voor nacht het wordt, zegt Anouar. „In Groningen komt het nachtleven laat op gang.”
Tientallen rondjes lopen Cynthia en Anouar. De steegjes worden hoe later hoe smeriger. Er ligt braaksel, het ruikt naar urine. Mannen staan te wildplassen. Twee keer staan ze mannen bij die zo dronken zijn dat ze steeds moeten overgeven.
Vaak helpen ze mensen die „onwel” zijn geworden, vertelt Anouar. Dan ziet Cynthia een man die met een zwalkende vrouw over straat loopt. Ze spreekt hem aan. „Breng je haar naar huis?”
Lees ook
Jongeren tussen 18 en 21 geweerd uit clubs: door corona-isolement kennen ze de ‘uitgaansetiquette’ niet