Asscher over de fraudewet: ‘Had ik het achteraf graag anders willen doen? Ja’

Parlementaire enquête Fraudebeleid Oud-minister Asscher wilde de fraudewet wel minder streng maken, maar vond de VVD op zijn weg, zei hij maandag tijdens het verhoor door de enquêtecommissie.

Ex-minister Lodewijk Asscher maandag tijdens de verhoren: „Als minister kun je niet zeggen: deze wetgeving schoppen we opzij.”
Ex-minister Lodewijk Asscher maandag tijdens de verhoren: „Als minister kun je niet zeggen: deze wetgeving schoppen we opzij.” Foto Robin van Lonkhuijsen / ANP

Het was Lodewijk Asscher al snel duidelijk dat de „heftige” fraudewet die hij als kersverse minister van Sociale Zaken had geërfd „slecht” uitpakte. Maar in de Tweede Kamer klonk hij er aanvankelijk vrij mild over. „Het kabinet vond dat nog niet. Je moet met één mond spreken. In gedachten ben je soms al verder dan je als minister kunt zeggen”, zei Asscher maandag in zijn verhoor door de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening.

Asscher zat als minister in het VVD-PvdA-kabinet-Rutte II in een ingewikkelde positie, schetste hij tijdens zijn verhoor. Zijn eigen PvdA had in 2012 tegen de strenge wet van zijn voorganger Henk Kamp (VVD) gestemd, toen die in de Tweede Kamer met een brede meerderheid was aangenomen. Daarin kwamen hoge boetes te staan op het invullen van foute informatie bij het aanvragen van een uitkering. Dan moest bijvoorbeeld het onterecht verkregen geld worden terugbetaald plus hetzelfde bedrag als boete.

Alle ruimte om rekening te houden met individuele gevallen was ingesnoerd

Lodewijk Asscher ex-minister

In het regeerakkoord tussen VVD en PvdA bleef de fraudewet onaangeroerd. Dus Asscher moest het ermee doen. „Als minister ben je gehouden aan uitvoering van wetgeving zoals die is. Je kunt niet zeggen: deze wet schoppen we opzij.” De VVD zag de wet bovendien „als een grote verworvenheid”, aldus Asscher. Een aanpassing zou direct stuiten op bezwaren van de coalitiepartner.

Aanvankelijk dacht Asscher, na te zijn gerustgesteld door zijn ambtenaren, dat de wet niet was bedoeld om mensen te straffen die een foutje hadden gemaakt bij het aanvragen van een uitkering. Uitvoerders als uitkeringsinstantie UWV konden „rekening houden met mensen die onbedoeld de wet overtraden”, stelde hij bezorgde Tweede Kamerleden direct na zijn aantreden gerust. Maar later bleek dat die ruimte er helemaal niet was. Mensen die onbedoeld een foutje maakten, kregen hoge boetes. En uitvoeringsinstanties die iets anders wilden, mochten dat niet. Asscher gaf tijdens het verhoor toe: „Ik was daar veel optimistischer over dan terecht bleek.”

Zo bleek het UWV ook mensen te moeten beboeten die zelf meldden dat ze per ongeluk een fout hadden gemaakt. En toen toenmalig UWV-baas Bruno Bruins, later minister voor de VVD, vroeg of het UWV mensen mocht waarschuwen die een fout dreigden te maken bij het aanvragen van een uitkering, was het antwoord van Asschers ministerie: dat mag niet van de wet. „Ik wilde de wens van het UWV inwilligen, maar een juridische mogelijkheid was er niet”, zei Asscher tijdens het verhoor. „Ook de juristen van het UWV waren het niet met hun baas eens [dat er ruimte was binnen de wet], bleek later.”

Wantrouwen

De wet was dan ook op wantrouwen gebaseerd, concludeerde Asscher. „Wantrouwen naar burgers en naar uitvoeringsinstanties. Alle ruimte voor uitvoerders om rekening te houden met individuele gevallen was ingesnoerd.” Het was nadrukkelijk de bedoeling geweest om ook kleine overtredingen te bestraffen. „Boetes waren niet per ongeluk zo hoog vastgesteld, door de regering en beide kamers.”

In 2014 verklaarde de hoogste rechter dat het genadeloze boetebeleid van de fraudewet onrechtmatig was. Het UWV wilde direct alle 66.000 mensen die een boete hadden gekregen terugbetalen. Een fors deel van die mensen had bij UWV financiële problemen gemeld, vertelde Bruins in een eerder verhoor bij de enquêtecommissie. Opnieuw ving het UWV bot bij Asscher en zijn ministerie. Alleen dertienduizend boetes die nog vatbaar waren voor bezwaar en beroep werden kwijtgescholden.

Waarom greep Asscher niet de kans aan om mensen die hadden geleden onder de wet te compenseren, wilde commissielid Farid Azarkan weten. „Mij is met klem geadviseerd dat niet te doen”, reageerde Asscher. „Met terugwerkende kracht boetes terugbetalen zou implicaties kunnen hebben voor allerlei andere wetten, was de vrees. Had ik het achteraf graag anders willen doen? Ja.”

Fraudewet pas in 2106 aangepast

Uiteindelijk duurde het nog tot 2016 voordat de fraudewet werd aangepast door Asscher. Ook op die aanpassing kwam kritiek over de hardheid voor burgers, bijvoorbeeld van de Raad van State. Asscher had graag verder willen gaan, maar hij schatte in, „wellicht onterecht”, dat er niet meer inzat bij coalitiepartner VVD. Aanpassingen moest hij afstemmen met Henk Kamp, minister van Economische Zaken in het kabinet-Rutte II. „Kamp vond net als de VVD-fractie: dit is een prima wet.”

Lees ook:Rutte maakt zichzelf heel klein in enquêteverhoor

Uiteindelijk stemde de VVD-fractie tegen de aanpassing van de wet door Asscher. Inmiddels was er een Kamermeerderheid zonder de VVD. Zo was CDA-Kamerlid Pieter Heerma al snel van mening veranderd over de fraudewet die mede door zijn partij in het kabinet-Rutte I was ingevoerd, vertelde hij maandag in zijn verhoor bij de enquêtecommissie. Heerma hoorde van wethouders en uitvoerders dat de fraudewet „mensen die een vergissing begingen heel hard strafte”. De wet richtte zich meer op het bestraffen van goedwillende mensen dan de kwaadwillenden. „De focus op mensen die een vergissing maakten, leidde de aandacht af van de aanpak van echte fraude.”