Zo’n driehonderd asielzoekers kunnen definitief worden opgevangen in het Van der Valk-hotel in Uden. De gemeente Maashorst, waar Uden onder valt, heeft dinsdag een vergunning verstrekt voor de opvang, melden persbureau ANP en Omroep Brabant. Mogelijk worden de eerste asielzoekers woensdag al ondergebracht in het hotel. Ze kunnen daar naar verwachting tot uiterlijk 1 oktober 2026 blijven.
Omwonenden hadden eerder bezwaar gemaakt tegen de opvang van de asielzoekers in het hotel, waarna de rechtbank Oost-Brabant eerder deze maand oordeelde dat de asielzoekers voorlopig niet in het hotel mochten verblijven. De gemeente moest vervolgens een besluit nemen over de aanvraag van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Maandag schorste het gerechtshof in Den Bosch het eerdere vonnis over de huisvesting. Het hof oordeelde daarmee dat de asielzoekers naar het hotel kunnen zodra de vergunning er is. Dat heeft de gemeente nu geregeld.
Krijg je een dikke huid als je de hele tijd vervelend wordt behandeld én tegelijkertijd ook nog allerlei financiële en andere problemen moet doorstaan – leer je daar dan tegen kunnen? Als een krantenartikel met een ja/nee-vraag begint, is het antwoord meestal nee, en dit krantenartikel is geen uitzondering. Nee, arme mensen krijgen geen dikke huid van al hun tegenspoed.
Maar over het algemeen dénken mensen van wel. Dat blijkt uit een hele reeks recente onderzoeken, onder andere gepubliceerd in de wetenschappelijke tijdschriften Behavioural Public Policy (2024) en Journal of Experimental Social Psychology (2025). Ach, die arme mensen zijn het toch gewend en what doesn’t kill you makes you stronger – zo lijken mensen te denken.
Eerst even wat context. Dat arme mensen (mensen met een lage sociaal-economische status, zoals ze in onderzoek heten) in allerlei opzichten slechter, met minder empathie en minder aandacht worden behandeld dan rijke mensen, is allang bekend. Bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, als het gaat om huisvesting en opleidingen, en in financiële en juridische situaties. En ook in het alledaagse leven worden arme mensen minder vriendelijk en minder beleefd bejegend. Er is veel onderzoek gedaan naar zulke klassendiscriminatie, vooral in rijke westerse landen, waar het vaak verweven is met racisme omdat zwarte mensen gemiddeld armer zijn dan witte. Mensen willen liever niet al te veel te maken hebben met mensen die veel armer zijn dan zijzelf en ze willen ook niet dat die hetzelfde behandeld worden.
Voor een deel heeft dat ermee te maken dat mensen graag willen geloven dat de wereld rechtvaardig is en dat iedereen krijgt wat hij verdient. The Belief in a Just World, de Amerikaanse psycholoog Melvin Lerner deed er zestig jaar geleden al onderzoek naar en publiceerde in 1980 een boek met die titel. Wie in het waandenkbeeld van een altijd rechtvaardige wereld gelooft (en wie even niet zo diep nadenkt), meent dat arme mensen het er zelf wel naar gemaakt zullen hebben dat ze arm zijn. Ze zullen wel lui zijn of weinig kunnen. Misschien zijn ze zelfs wel ‘minder menselijk’ dan rijkere mensen, dierlijker, eerder een soort ‘ongedierte’. Met zulke stereotypen – die onjuist zijn, zeg ik er maar even bij, en trouwens, succes is sowieso grotendeels geluk – kunnen rijkere mensen al dan niet bewust de ernst van sociale ongelijkheid wegredeneren.
En er is dus nóg een manier om weg te cijferen hoe erg classism is: je kunt ook denken dat arme mensen vast wel tegen tegenspoed kunnen, omdat ze eraan gewend zijn geraakt. De thick skin bias, noemt de Amerikaanse psycholoog Nathan Cheek van de University of Maryland dit. Samen met collega’s deed hij de laatste jaren tientallen onderzoeken die telkens weer lieten zien dat mensen denken dat problemen erger zijn voor rijke dan voor arme mensen.
Kapotte verwarming in de winter
Zo’n onderzoek gaat als volgt. Deelnemers krijgen een foto van een tamelijk willekeurige man of een vrouw te zien, uit een onderzoeksdatabase, met daarbij een beschrijving. Bijvoorbeeld: „Dit is Jordan. Ze is geboren en opgegroeid in een grote Amerikaanse stad. Jordan heeft veel financiële moeilijkheden meegemaakt in haar leven. Haar ouders hadden moeite werk te vinden om de rekeningen te betalen. Jordans familie is financieel instabiel: ze worstelen vaak om genoeg geld te hebben voor voedsel, de huur of andere basale dingen.” Andere deelnemers krijgen juist te lezen dat Jordan geen financiële moeilijkheden had gehad en dat haar ouders genoeg geld hadden. De deelnemers wisten niet dat de beschrijving verzonnen was.
Ze kregen daarna een aantal vervelende gebeurtenissen te lezen waarvan ze moesten zeggen hoe erg, van nul tot tien, die voor Jordan zouden zijn. De gebeurtenissen varieerden van stukgekookt slecht gekruid eten thuisbezorgd krijgen en gepest worden door je baas tot een kapotte verwarming in de winter en een politieman die ten onrechte denkt dat Jordan een winkeldiefstal heeft gepleegd. Gemiddeld gaven de deelnemers de ernst van die gebeurtenissen meestal ongeveer een zesje als Jordan arm was en een acht als Jordan wel geld had, dus voor die laatste Jordan vonden ze het erger (ongeacht of de Jordan die ze hadden gezien een man of een vrouw was).
Maar misschien zijn zulke gebeurtenissen ook wel veel onverwachter voor ‘rijke Jordans’ en dáárom erger; misschien worden arme mensen bijvoorbeeld vaker gepest door hun baas of onterecht van winkeldiefstal verdacht. Ligt het verschil daaraan? Dat onderzochten Cheek en collega’s ook, door zowel gebeurtenissen te geven die in vooronderzoek veel waarschijnlijker leken voor arme mensen (zoals: geen kans krijgen om te spreken bij een gemeenteraadsvergadering), als gebeurtenissen die juist even waarschijnlijk waren voor arm en rijk (zoals: bijna aangereden worden bij het oversteken). Maar van beide types gebeurtenissen dachten deelnemers aan het onderzoek dat die significant minder erg zouden zijn voor armere mensen.
Professionele koks vonden het erger als iemand met geld het verkeerde eten kreeg
Deelnemers bleken in weer andere onderzoeken zelfs te geloven dat kinderen die in armoede waren opgegroeid, kleine ‘Jordannetjes’ van vijf of tien jaar oud, al gehard waren tegen ervaringen als genegeerd worden door een klasgenootje of niet kunnen slapen wegens herrie buiten. Zulke dingen waren veel erger voor kinderen uit een gezin met geld, meenden de deelnemers.
Nou waren de deelnemers in de meeste van deze studies mensen die via een online proefpersonendienst betaald werden om allerlei vragenlijstjes in te vullen. Maar Cheek en collega’s keken ook naar specifiekere groepen proefpersonen. In één onderzoek bleken professionele koks het bijvoorbeeld significant erger te vinden als iemand met geld het verkeerde eten kreeg en daar lang op had moeten wachten, dan wanneer een arm persoon dat overkwam. Andere onderzoeken lieten zien dat ook leraren, therapeuten en maatschappelijk werkers, al dan niet in opleiding, dachten dat rijke mensen harder getroffen zouden worden door een scala aan vervelende ervaringen dan arme mensen.
Hetzelfde gold voor een representatieve steekproef van de Amerikaanse bevolking. In dat onderzoek bleken de deelnemers trouwens ook te denken dat rijke zwarte mensen minder hard getroffen zouden worden door vervelende gebeurtenissen dan rijke witte mensen. Niet in elk van de studies werd de huidskleur van Jordan systematisch gevarieerd, maar dit resultaat laat in elk geval weer zien hoe stereotiepe ideeën over armoede en ras met elkaar verweven zijn. Het doet denken aan onderzoek waaruit blijkt dat mensen, en zelfs geneeskundestudenten, geloven dat zwarte mensen minder pijn voelen dan witte mensen.
Huiselijk geweld
Dat thick skin bias vervelende consequenties kan hebben, bleek bijvoorbeeld al in een onderzoek van Cheek en collega’s uit 2023. Daarin lieten de psychologen zien dat mensen seksuele intimidatie en huiselijk geweld minder als erg inschatten voor vrouwen die in armoede leven dan voor vrouwen die er financieel comfortabel bijzitten. En mensen vonden ook dat er minder directe hulp en sociale steun voor de vrouwen in armoede nodig was. Deze groep maakt sowieso al meer seksuele intimidatie en huiselijk geweld mee dan rijke vrouwen en dit onderzoek verklaart voor een deel waarom ze op dit gebied zo verwaarloosd worden.
Interessant aan de thick skin bias is verder dat in Cheeks onderzoek zowel rijkere als armere mensen bleken te denken dat narigheid harder aankomt bij de rijken. Cheek vermoedt dat rijke mensen het liefst willen geloven dat arme mensen heus niet zo heel erg lijden, terwijl arme mensen misschien betekenis willen halen uit hun lijden: die willen zelf graag denken dat ze sterker worden van tegenspoed.
Soms wordt op arme mensen neergekeken alsof ze minderwaardig zouden zijn, minder menselijk, maar in zijn nieuwste studies liet Cheek zien dat dat losstaat van zijn thick skin bias. Sterker: in sommige van zijn studies zag hij dat armere mensen (armere ‘Jordans’ en ‘Taylors’) juist als menselijker werden gezien dan rijke, en dat het eerder de rijke ‘Jordans’ en ‘Taylors’ waren die werden gedehumaniseerd. Dat zou kunnen komen doordat (blijkt uit onderzoek) rijke mensen als competent maar minder warm worden gezien dan arme mensen. En warm is dan een proxy voor menselijk.
Rest nog de vraag: is de thick skin bias werkelijk een bias? Met andere woorden: krijgen arme mensen écht geen psychologische eeltlaag van tegenslag? Of mensen in het algemeen? Dat hangt er deels van af hoeveel tegenslag het is. Als je een gematigde hoeveelheid tegenslag meemaakt kun je daar sterker en weerbaarder van worden, maar mensen die veel potentieel traumatiserende gebeurtenissen moeten doorstaan, raken er juist slechter aan toe. Verder kunnen mensen dénken dat een traumatische ervaring hen sterker heeft gemaakt, zonder dat dat daadwerkelijk zo is; het is al fijn om erin te geloven, anders voelt ellende helemaal zo zinloos.
Het is eenvoudigweg niet waar dat mensen altijd maar wennen aan heel vervelende dingen, betogen Cheek en collega’s. Wie gepest is blijft vaak kwetsbaar; wie aanhoudende geluidsoverlast meemaakt, went daar niet aan. En kijk naar de gebeurtenissen die de psychologen de fictieve ‘Jordans’ in hun onderzoek lieten meemaken. Een kapotte verwarming in de winter? Mensen met geld kunnen die makkelijk laten repareren. En ze kunnen ook gewoon een hotel nemen, schrijft Cheek.
Dat geldt natuurlijk voor veel problemen in het leven: als je relatief rijk bent kun je er simpelweg wat geld tegenaan gooien om ervan af te zijn. Arme mensen kunnen dat niet – en daardoor putten steeds nieuwe tegenslagen, die ze toch al vaker hebben dan rijkere mensen, hen steeds verder uit.
De enorme catwalk heeft er vast wat van afgesnoept, maar in principe passen er 17.000 bezoekers in de Ziggo Dome. Doe dat keer vijf en je komt op meer bezoekers uit dan er in een uitverkochte Johan Cruijff Arena passen. En dat terwijl hij in 2015 dezelfde zaal slechts een keer vulde. Er is blijkbaar iets veranderd in de tussentijd. Er was vorig jaar nog een verrassend sterk album, maar dat was geen blockbuster die miljoenen keren over de toonbank ging zoals in zijn gloriejaren. Het is vooral gaan gonzen door de honderd shows die hij de laatste jaren in Las Vegas gaf en de vermakelijke Superbowl-halftimeshow in 2024.
De hele Vegas-trukendoos wordt opengetrokken in Amsterdam. Usher staat nog maar net op het podium, omringd door dansers, of hij maakt een handstand. Schijnbaar zonder reden. Zo lijkt hij telkens op zoek naar een overtreffende trap. Als de zaal begint te kolken wanneer hij in zijn kruis grijpt, overtreft hij het door die hand nog even echt in zijn broek te steken. Na de handstand? Een blokje rolschaatsen natuurlijk. Usher in glitterpak soepel zwierend en croonend over de catwalk, terwijl zijn dansers op wieltjes halsbrekende toeren uithalen.
Later duikt hij met wat paaldanseressen op achter in de zaal, terwijl het briefgeld regent. Of loopt hij met een bakje kersen door het publiek, om uiteindelijk een fan een vrucht te voeren op het podium. En dan heeft hij nog niet eens zijn shirt uitgetrokken. Want de zanger mag dan wel 46 zijn, zijn imposant getrainde lijf is nog altijd een belangrijk onderdeel van zijn sterrenstatus, blijkt uit het massale gejoel uit de zaal als hij zijn borstkas en schouderpartij ontbloot.
Lees ook
Usher maakt van het Super Bowl-concert een opwindende, razendsnelle medleyshow
AI-kloonverhaaltje
Voor deze Past, Present, Future wereldtournee heeft Usher goed opgelet wat Taylor Swift bij haar laatste tournee deed. Zij deelde daar haar catalogus op in era’s, hij heeft een mal AI-kloonverhaaltje door zijn concert geweven om alle periodes uit zijn ruim dertig-jarige carrière langs te laten komen. Van kindster tot nu, switchend tussen zijn verschillende imago’s als verleider, ideale echtgenoot en charmante vreemdganger. Telkens weer laadt een computer oude herinneringen, om een andere rits hits te kunnen knallen.
Uiteraard crasht het systeem door een energiepiek als zijn grootste hit ‘Yeah’ vroeg op de avond al wordt ingezet, die moet bewaard worden voor de finale. Slim. Er zijn zelfs wat oude beelden bewerkt, om een piepjonge Usher te laten zeggen dat hij er altijd al van gedroomd heeft om in Amsterdam te spelen. Geen scifi-verhaal waar Philip K. Dick jaloers op zou zijn geweest, wel een vermakelijk haakje.
Ook zonder die dunne verhaallijn rond klonen en AI, valt op hoe verbazingwekkend houdbaar zijn muziek en hijzelf blijken. Zijn zacht zalvende stem heeft nog steeds een enorm bereik. Vaste waarde zijn de broeierige seks-jams, waar in glijerige R&B geen detail onbezongen blijft. Slim ook hoe er een flinke bups blazers, achtergrondzangers en andere muzikanten net niet helemaal verstopt aan de rand van het podium staan, om de gelikte R&B van rond het millennium wat meer spierballen te geven. Tijdens een blok hits uit de periode dat Usher de hitlijsten en feestcafés domineerde met meer plastic EDM-pop, mixt een dj achter in de zaal de nummers snel in elkaar over. Op die momenten voelt het opeens als een clubnacht.
Niet dat er niks aan te merken is. Bij vlagen zingt Usher alleen de uithalen voluit en laat hij zijn back-upzangers de rest opknappen. Als ‘Yeah’ eindelijk voluit gespeeld wordt, blijkt dat lang niet zo dynamisch als de rest van de set. Ook had de show best gekund zonder het oude nummer met P. Diddy, die de laatste jaren vooral bekend is door vreselijke misbruikgetuigenissen. Maar uiteindelijk zijn het de tijdloze hits en de schaamteloos kitscherige glamour die het een onweerstaanbare avond maken.
Slapen op je werk is voor de meeste mensen een no-go. Toch zijn er best wat werkomgevingen waar een dutje of zelfs hele nachten slapen erbij horen: in de zorg, bij hulpverleners als de brandweer of op offshore locaties waar het werk dag en nacht doorgaat. In Nederland werken 1,2 miljoen mensen soms of regelmatig in de nacht. Maar dutjes doen is niet alleen aan hen voorbehouden. Ook in kantoor- of studie-omgevingen vind je slaapcabines waar werknemers overdag een powernap kunnen doen.
Dat is eigenlijk altijd een goed idee, zegt neurowetenschapper en slaapexpert Els van der Helm. Ze promoveerde op het effect van slaap op ons brein. „Een dutje vergroot je alertheid, je leervermogen, je geheugen verbetert en je bent minder prikkelbaar. Het zou wat mij betreft veel normaler moeten zijn daar tijd voor vrij te maken op de werkvloer.”
Toch is er een maar. Een dutje is namelijk alleen effectief als je de juiste duur aanhoudt. Idealiter doe je volgens Van der Helm óf een kort dutje óf een langer „hersteldutje”, de recovery nap. „Het hersteldutje duurt negentig minuten en beslaat alle fases van de slaap: lichte slaap, diepe slaap en REM-slaap – ook wel de droomslaap. Bij elkaar vormt dat één slaapcyclus en die doorlopen mensen dus grofweg in 1,5 uur. Al zou ik mensen altijd adviseren de wekker twee uur later zetten, zodat je even tijd hebt om in slaap te vallen.”
Vermijd de diepe slaap
Tijdens de powernap is het juist zaak om in die eerste, lichte slaapfase te blijven. Slaap je langer, dan is er kans dat je in de diepe slaap terechtkomt. En als je daarin wordt gestoord, word je groggy wakker in plaats van alert. Van der Helm: „Als je tien, vijftien minuten aanhoudt, zit je aan de veilige kant.”
Een andere voorwaarde voor een goede powernap is de timing: tussen 13.00 en 15.00 uur is het beste volgens Van der Helm.
Maar voor mensen met slaapproblemen – ongeveer 1 op de 5 personen – is dutten dan weer geen aanrader. Van der Helm: „Als je ’s nachts lastig slaapt, is het heel verleidelijk om overdag dutjes te doen om dat te compenseren, maar deze mensen hebben juist alle slaapdruk [behoefte om te slapen] nodig om eerst ’s nachts goed te slapen.”
En hoe zit het met mensen die tijdens een nachtdienst een powernap doen? Zoals de IC-verpleegkundige die voor dit artikel is geïnterviewd?
„Ik vind het sowieso goed dat er een slaapmogelijkheid is, maar het is wel extra opletten op de duur van het dutje. Want zo rond vier uur ’s nachts schreeuwt iedere cel in je lichaam: slapen! Dus ik zou het echt bij die tien, vijftien minuten houden, om niet het risico te lopen om toch in de diepe slaap te raken.”
En de stewardess die op een nachtvlucht 2,5 uur kan slapen? „Je zou eigenlijk willen dat zo iemand drie uur kan slapen, zodat je twee volledige slaapcycli kan pakken. Nu is er een kans dat je na die 2,5 uur midden in een diepere slaapfase zit en veel moeite hebt met wakker worden.”
Voor de slapeloze fatalisten die mismoedig denken dat die 2,5 uur dan ook niks meer uitmaakt: dat is niet waar. Van der Helm: „Er is een interessant onderzoek waarin is gekeken naar hoe mensen functioneren na nul, vier, zes of acht uur slaap. Die achtuurgroep deed het uiteraard het beste, maar er zit een enórm verschil tussen die nul en vier uur. Die mensen met vier uur slaap presteren ook slecht, maar lang niet zo dramatisch als de mensen die helemaal niet hebben geslapen.”
Niet dat Van der Helm wil aanmoedigen dat mensen slechts vier uur slapen, maar over het algemeen geldt: iedere minuut extra is mooi meegenomen. „Hoe meer minuten je slaapt, hoe beter je je voelt.”
‘Ik ben meer gefocust, beter gehumeurd. Kleine voordelen die je wat frisser maken’
Nick Jochims (28), medewerker studentenzaken bij de Vrije Universiteit in Amsterdam. Doet na de lunch een powernap in een van de twee slaapcabines op de VU.
Soms lees je een boek dat zo’n indruk maakt dat de inhoud nog weken in je hoofd rondzingt. Dat had de 28-jarige Nick Jochims met het boek Why We Sleep van Matthew Walker, een Britse professor die al twintig jaar onderzoek doet naar slaap. „Ik vond dat zó superinteressant en spannend. Vooral het feit dat we niet veel nadenken over onze slaap, terwijl het een enorm effect heeft op ons functioneren. Ik heb mijn vrienden en familie eindeloos lastiggevallen met feitjes en weetjes over slaap uit dat boek. Soms een beetje te veel”, lacht hij.
Een van zijn toehoorders, een collega van de Vrije Universiteit waar hij werkt op de afdeling studentenzaken, reageerde dat er op de VU slaapcabines zijn. „Toen zijn we samen naar de servicebalie gelopen om te vragen waar ze stonden. Er bleken er twee in ons gebouw te staan: op de vierde en vijfde verdieping.”
Sindsdien heeft Jochims een nieuwe routine opgebouwd. Na zijn lunchpauze rond twaalf uur gaat hij naar de vijfde verdieping en doet hij een klein dutje van tien tot vijftien minuten in de sleeping pod: een cocon met daarin een matrasje van onverwoestbaar zeil en een hoofdkussen. Je trekt een soort zwart rolgordijn met luchtgaatjes over je dicht en voilà: een eigen capsule voor een krachtdutje.
„Ik val meestal na een minuutje wel in slaap en word dan wakker van de wekker op mijn telefoon. In de lift terug naar mijn werkplek op de twaalfde verdieping moet ik altijd even landen in de realiteit, maar daarna sta ik er iets beter voor, zou ik zeggen. Ik ben meer gefocust, beter gehumeurd. Ik heb meer zin om dingen op te pakken. En ik heb het gevoel dat mijn lichaam mijn lunch beter verteert. Het is niet dat ik opeens een ander mens ben, het zijn meer kleine voordelen die je bij elkaar wat frisser maken.”
Toch heeft hij nog niet veel collega’s kunnen overtuigen om ook een powernap te doen. „Veel collega’s vinden het een beetje viezig, of ongemakkelijk. Die sleeping pods staan aan het eind van een gang tussen de studerende studenten. Dus je ziet altijd wel mensen kijken, van: huh, wat gaat hij daar doen? Ik vind dat niet zo erg, maar over die drempel moet je wel heen.”
‘Mijn favoriete slaapmoment is kwart voor vijf ’s nachts’
Samora Calor (43), verpleegkundige op de IC en de spoedeisende hulp van het UMC Utrecht. Tijdens zijn nachtdiensten kan hij een dutje doen in de sleep pod.
Het klinkt niet veel: twintig minuten slapen op een hele nacht wakker blijven. Toch maakt het een wereld van verschil, weet verpleegkundige Samora Calor. „Soms vallen mijn ogen gewoon dicht als ik een mail wil typen, of kom ik niet meer uit mijn woorden. Als ik dan twintig minuten heb geslapen, ben ik weer fris.”
Dat zo’n powernap echt werkt, zoemde op een gegeven moment rond onder Calors collega’s. „Toen hebben we gedacht: laten we dat dan maar echt faciliteren met elkaar.”
Samora Calor werkt sinds 2007 als verpleegkundige in het ziekenhuis en heeft altijd nachtdiensten gedraaid. Voorheen zat hij wel eens te knikkebollen achter het bureau, of deed hij een dutje op de bank in de koffiekamer, maar sinds corona heeft de intensive care van het UMC Utrecht een heuse sleep pod op de afdeling – een witte, futuristisch uitziende slaapstoel. De crowdfunding daarvoor zette de IC-afdeling zelf op touw. Nu zijn er twee pods voor de ongeveer achttien medewerkers tijdens een nachtdienst. De ene staat in de hoek van een vergaderruimte, de andere in het voorraadhok naast de kerstversiering.
Als het kan, maakt Calor er bijna iedere nachtdienst gebruik van. „Mijn favoriete slaapmoment is zo rond kwart voor vijf ’s nachts”, vertelt hij. „Dat is voor mij mijn moeheidsdal. Ik ga liggen in de stoel, zet de koptelefoon op waardoor je rustgevende ruisgeluiden hoort en draai de kap dicht. Binnen een minuut ben ik vertrokken.” Ook als er die nacht patiënten met heftige verhalen zijn binnengekomen? „Ja, ik kan altijd slapen. Het is een gave”, lacht hij.
Na zijn slaapje van 20 tot 25 minuten is het ongeveer half zes. „Dan ga je alweer de voorbereidingen treffen voor de overdracht naar de dagploeg en is het einde in zicht. Dat maakt zo’n nachtdienst voor mij goed te doen.”
Vroeger was de cultuur onder het personeel wat harder. In de trant van: gewoon even doorbeuken. Nu is de powernap volledig geaccepteerd onder zijn collega’s. „We kennen elkaars favoriete slaaptijdstip en tijdens een powernap geef je je pieper af aan een collega, zodat je echt niet gestoord wordt. Dat is wel een cultuurverandering geweest.”
Maar het grootste voordeel, zegt Calor, is het simpelweg weten dat er een rustmoment is. „Als je even niet zo lekker in je vel zit en moeite hebt die nacht door te komen, dan is het zó fijn om te weten dat je even kunt gaan liggen. Alleen die gedachte al, helpt heel veel.”
‘Soms heb je een heftig zeetje, dan word je in bed alle kanten op geslingerd’
Niels (uit veiligheidsoverwegingen gebruikt de marine alleen de voornaam), 25, toegevoegd hoofd logistieke dienst bij de Koninklijke Marine. Hij slaapt dit jaar 180 dagen aan boord.
Op het moment van spreken ligt marine-officier Niels met de Zijner Majesteits de Ruyter in de Amerikaanse Norfolk-haven. Het schip is daar voor de testlancering van een Tomahawk-raket, maar vandaag is een vrije dag. Dus kan Niels telefonisch wel wat vertellen over hoe hij leeft op zo’n schip. Of specifieker: hoe hij slaapt.
„Ik deel een kamer met stapelbed met mijn stagiair; hij slaapt boven, ik onder. Het is misschien wat vreemd, slapen op één kamer met degene die je beoordeelt, maar nu is het vooral gezellig. En hij is ook nog eens geen snurker! Daar heb ik geluk mee.”
Niels is dit jaar 180 dagen van huis, als toegevoegd hoofd van de logistieke dienst op een groot marineschip. Anders dan zijn collega-bemanningsleden aan boord hoeft Niels ’s nachts geen wacht te houden. Dus kan hij een redelijk „normaal” werkrooster aanhouden: zijn werkdag begint om half acht ’s ochtends en eindigt ergens in de avond, zodat hij rond elf uur naar bed kan.
„Ik slaap op zich goed hier: het is een prima bed waarin ik languit kan liggen. Maar soms is er een heftig zeetje, met golven van zes, zeven meter hoog. Dan word je echt alle kanten op geslingerd.” Zeeziekte is dan ook een bekend verschijnsel aan boord. „Maar daar heb je gelukkig hele mooie pilletjes voor!” De bedden zijn uitgerust met een speciaal rekje dat zorgt dat je op je plek blijft. En de lichtere deining went op een gegeven moment, weet Niels. „Die eerste dagen moet je even ‘inslingeren’, zoals we dat noemen; je evenwichtsorgaan moet zich aanpassen aan de deining van de zee, maar na de eerste nacht heb ik meestal nergens last meer van.”
Het corrigeren voor de constante deining maakt wel dat het lichaam meer energie verbruikt dan normaal. Het zou goed zijn wat extra uren slaap te pakken, maar dat blijkt soms een uitdaging. „Er is altijd wel ergens gezelligheid aan boord: samen een film kijken, een spelletje spelen. Dan vind ik het nog wel eens lastig om op tijd naar mijn bed te gaan.”
Ook helpt het niet dat je als marine-officier altijd op je werk bent. „Mijn bureau is letterlijk twintig centimeter naast mijn bed. Dus als ik een drukke dag heb gehad, is het soms moeilijk daar afstand van te nemen als ik wil slapen.” Voor dat soort momenten downloadt Niels thuis altijd alvast een berg Netflix-series. „Even een serietje kijken helpt wel om te ontspannen.”
Na een paar weken aan boord mist hij zijn tweepersoonsbed en zijn vriendin om tegenaan te kruipen. „Thuis is thuis, dat is nooit te overtreffen, natuurlijk.” Maar het schip is wel echt zijn tweede thuis geworden, vertelt de marine-officier. „Als we zoals nu in een buitenlandse haven liggen en we gaan na een avondje uit weer terug naar het schip, kan iemand zeggen: zullen we weer naar huis? Daar kijkt niemand vreemd van op. Want zo voelt het ook echt.”
‘Een echt bed om languit in te liggen. Enorm luxe!’
Machteld Willers Holman (71) was meer dan veertig jaar stewardess bij KLM, waar ze tijdens nachtvluchten sliep in de OCR (overhead crew rest) boven de passagierscabine.
Machteld Willers Holman begon in 1974 bij KLM. Ze heeft het werk altijd met veel plezier en passie gedaan, maar wat betreft het werken in de nacht was het lang „armoe troef”, vertelt de nu gepensioneerde stewardess. „Op de grote Jumbo was er alleen een uitklaptafeltje in de pantry. Dan gingen we tijdens een nachtvlucht wel eens op een rolcontainer zitten om met onze armen op dat uitklaptafeltje te hangen. Dat mocht natuurlijk niet, maar soms móést je gewoon even je ogen dichtdoen.”
Ze weet het niet meer precies, maar ergens in jaren tachtig kwam de grote verbetering: de OCR, de overhead crew rest. Dat is een lage ruimte boven de passagierscabine met een halfrond plafond, waar een aantal bedden zijn verborgen voor de bemanning. De moeite waard om eens te googelen.
De OCR was een verademing, vertelt Willers Holman. „Wij vonden het enorm luxe! Je had een trappetje naar boven en daar waren opeens echte bedjes, waar je languit in kon liggen. Soms sliep ik echt, soms was het gewoon ontspannen liggen – maar je bent in ieder geval even ‘uit de mensen’. Dat is lekker.”
Op een lange vlucht telde de bemanning zo’n zestien personen. „Als het nacht werd, mocht eerst de ene ploeg 2,5 uur liggen, en dan wisselden we af met de andere ploeg.” Na zo’n kort nachtje is opstaan „horror”, vertelt Willers Holman. „Dan komt zo’n collega binnen om je te wekken: halló, rise and shine! Terwijl je met je slaperige hoofd alleen maar denkt: ga weg!”
Maar toch merkte ze het effect. „Als ik na zo’n vlucht weer terug naar huis reed, was ik toch alerter. Daarvoor gebeurde het wel eens dat ik hele afslagen had gemist.”
Als stewardess kreeg Willers Holman een mooie blauwe pyjama met groot ‘KLM crew’ erop die ze moest dragen als ze ging slapen in de OCR. „Want ja, áls er iets gebeurt, moet je natuurlijk meteen in actie komen en herkenbaar zijn als bemanning.” Ook al is Willers Holman nu vijf jaar met pensioen; de pyjama draagt ze nog steeds. „Laatst was ik met vriendinnen een weekendje weg. Die lachen zich helemaal te pletter om dat blauwe pak, maar ja, hij zit zo lekker! Die doe ik niet meer weg.”