Natasha Mohamed-Hoesein (47) runde in Rotterdam een advocatenkantoor en was fractievoorzitter van Denk. Sinds een jaar is ze wethouder Armoedebestrijding, schuldhulpverlening, taal en toeslagen. Ze volgde de eerste fulltime wethouder armoedebestrijding van de stad op, haar partijgenoot Enes Yigit. Die vertrok na een jaar onverwacht, te midden van kritiek dat hij inhoudelijk tekortschoot.
Armoedebestrijding is in Rotterdam hard nodig. Bewoners zijn relatief vaak laag opgeleid en hebben moeite met lezen en schrijven. Een op de zes leeft in armoede.
Hoe doet de gemeente dat eigenlijk, armoede bestrijden? Een recent artikel in NRC over Schiebroek-Zuid liet zien dat armoede en andere grotestadsproblemen neerslaan in zwakke buurten. De problemen komen er samen en versterken elkaar: het woningtekort, de schimmelhuizen, verwarde mannen die buurtkinderen angst aanjagen.
Wat dacht u na het lezen over het leven in Schiebroek-Zuid?
„Ik herken de problematiek in het artikel. De uitdagingen zijn complex en tonen aan dat armoedebestrijding heel hard nodig is.”
Wat doet u om kwetsbare buurten als deze uit de armoede te krijgen?
„Het Rotterdamse armoede- en schuldenbeleid is niet gericht op buurten of wijken, het is stadsbreed. We zetten bijvoorbeeld in op vroegsignalering. Als mensen één maand de huur of gasrekening niet betalen, krijgen ze een brief. Als het langer duurt, gaan we met ze in gesprek. We geven budgetteringslessen op scholen, hebben de trajecten voor schuldhulpverlening ingekort van drie naar anderhalf jaar. De periode van BKR-registratie, waarmee het voor de buitenwereld zichtbaar is dat je schulden hebt, is gehalveerd naar tweeënhalf jaar. En we zetten influencers in die op sociale media jongeren waarschuwen voor het kopen op afbetaling, voor dropshippen en crypto-beleggingen.”
Waarom vangt de gemeente kwetsbare groepen zoals verwarde mensen juist in kwetsbare buurten op?
„Bij het zoeken naar opvanglocaties doen we zorgvuldig onderzoek. We praten met de wijkmanager en kijken of er voorzieningen zijn voor de groepen die we opvangen. Maar vooral kijken we naar het wijkprofiel. Kan deze wijk de opvang dragen?”
Het profiel waar de gemeente voor Schiebroek-Zuid naar kijkt is dat van de hele wijk Schiebroek. Dat líjkt goed door het rijkere noorden. Maar de opvang vindt plaats in het kwetsbare zuiden. Is dat eerlijk?
„Het is geen kwestie van eerlijk. We kijken nu eenmaal naar de wijkprofielen, in alle wijken.”
Lees ook
Ja, de frikandel kan een goeie keuze zijn, zegt Tim ’S Jongers, die opgroeide in armoede
Bewoners zeggen geholpen te zijn met een buurthuis, een simpele oplossing. Zo kunnen ze elkaar ontmoeten en helpen. In Schiebroek-Zuid is er geen. Hoe kan dat?
„Er is een Huis van de Wijk, twee zelfs.”
Dat zijn kantoortjes van de welzijnsorganisatie.
„Bewoners kunnen altijd vragen om een eigen of grotere ruimte. Die verzoeken moeten neergelegd worden bij de Huizen van de Wijk. Van zo’n verzoek is mij niets bekend. Mijn collega-wethouder Ronald Buijt houdt zich hier actief mee bezig.”
Bewoners in arme wijken betalen elk jaar meer huur voor hun steeds slechter wordende woningen met schimmel en asbest. Sommige woningen worden pas over tien jaar aangepakt. Wat doet de gemeente?
„We willen Rotterdammers niet in schimmelhuizen hebben, maar het bouwen en renoveren van woningen is een enorme opgave. Dus zetten we in op wat we wél kunnen doen. Zo vragen we de woningbouwverenigingen bewoners te adviseren hoe ze schimmel kunnen aanpakken.”
Gemeentelijke subsidies gaan vaak naar nieuwe, grote partijen. Voor initiatieven van mensen die zich al jaren inzetten voor de buurt is geen vaste financiering. Waarom niet?
„Rotterdam gelooft niet in vaste subsidies of vaste financiering. Subsidies zijn bedoeld om initiatieven tot wasdom te brengen en dan laat je ze los. Zo houd je ook ruimte voor nieuwe partijen. We vergeven sinds kort wel tweejarige subsidies, in plaats van alleen voor een jaar.”
Voor kleine organisaties is het telkens aanvragen van subsidies onmogelijk veel werk.
„Dat hebben we vereenvoudigd, met eenvoudiger taalgebruik en de mogelijkheid om de gemeente om hulp te vragen bij het invullen van de formulieren.”
We willen Rotterdammers niet in schimmelhuizen hebben, maar het bouwen en renoveren is een enorme opgave
Is het daardoor ook minder werk voor aanvragers?
„Nee dat niet, nee. We waarderen de kleinere initiatieven wel. Ze doen belangrijk werk en het is belangrijk dat ze zich gezien voelen. Daarom reik ik eens in de drie maanden een cheque van 250 euro uit aan een mooi initiatief dat zich inzet voor medebewoners. Een pluim, zeg maar.”
Weten mensen met financiële problemen waar ze hulp kunnen krijgen?
„Vaak niet. Nieuw Vaarwater bijvoorbeeld kan Rotterdammers met problemen helpen om snel uit de schulden te komen, vaak al binnen een paar maanden. Het project wordt gefinancierd door particuliere weldoeners, de stichting Verre Bergen van de familie Van der Vorm. Honderd gezinnen hebben zich dit jaar aangemeld, terwijl er plek is voor ruim duizend. Ik hoop dat mensen zich alsnog aanmelden.”
Het college wil armoederegelingen vereenvoudigen en de bekendheid ervan vergroten. Lukt dat?
„We werken aan één digitaal loket. Dat komt er in 2025. Daarin kun je je persoonlijke omstandigheden aanvinken en krijgt dan met één druk op de knop zicht op regelingen waarvoor je in aanmerking komt.”
Juist mensen in armoede zijn vaker laaggeletterd en niet digitaal vaardig. Gaan zij dat loket vinden?
„Welzijnsorganisaties en andere partners in de wijk wijzen hen op de Vraagwijzer. Daar kunnen medewerkers helpen met het invullen van formulieren.”
Soms stopt de gemeente succesvolle projecten, zoals het Jongeren Perspectief Fonds waar jongeren met schulden effectief hulp kregen voor een tegenprestatie. Waarom?
„We hebben nu iets anders, dat heet Jongeren en Schulden. Het is een korter traject en meer op maat. Het heeft standaard minder persoonlijke contactmomenten en is voor een specifiekere groep.”
Een bezuinigingsmaatregel?
„Nee dat is het niet. Als een jongere dat wil, kan die ook juist méér gesprekken hebben.”
2,7 miljoen. Zoveel Nederlanders zijn lesbisch, homoseksueel, bi-plus, transgender, queer, intersekse of aseksueel, volgens een onderzoek dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) afgelopen week publiceerde. Het is de eerste keer dat het bureau een schatting maakt van de gehele groep lhbtqia’ers. Die 2,7 miljoen is 18 procent van het totale aantal Nederlanders van 15 jaar en ouder.
„Ja, het verraste mij wel, de grootte van die groep”, zegt Tanja Traag, hoofdsocioloog bij het CBS. Ze hoort het ook om zich heen, dat mensen er verbaasd over zijn.
De grootte van de groep is vooral te verklaren door de 1,7 miljoen ‘bi-plussers’, zegt Traag. Vroeger werd de term biseksueel gebruikt, maar bi-plus is volgens het CBS een „meer inclusieve” term omdat er ook mensen onder geschaard worden die zich aangetrokken voelen tot mannen, vrouwen én andere genders.
Dat het er zoveel zijn, komt mogelijk door de vraagstelling in het onderzoek. Er werd niet gevraagd of de respondent zich identificeert als bi-plus, maar er werd gevraagd: „Tot wie voelt u zich seksueel aangetrokken?” De respondent werd ingedeeld bij bi-plus wanneer die koos voor „Evenveel tot mannen als vrouwen” of voor „Tot mensen, ongeacht hun geslacht”. En óók wanneer die koos voor „Vooral tot mannen” en „Vooral tot vrouwen”.
Een spagaat
Er is, zegt Traag, „wetenschappelijk debat” over de beste manier om zoiets uit te vragen. „Nu classificeren we misschien een groep als bi-plus die zichzelf niet thuis voelt horen in die categorie. Het is een spagaat. Maar de meeste wetenschappers zijn het erover eens dat het beter is om mensen niet rechtstreeks te vragen tot welke groep ze zich rekenen. Zelfidentificatie is gevoeliger voor culturele normen; sommigen zullen het spannend vinden om zichzelf als niet-heteroseksueel te bestempelen.”
Naast de 1,7 miljoen bi-plussers telt Nederland 272.000 homoseksuele mannen, 106.000 homoseksuele vrouwen en 151.000 transgenders, waarvan 45.000 een non-binaire/genderqueer identiteit (NBGQ) hebben. Volgens de definitie van het CBS is dat een overkoepelende term voor „iedereen die zich niet eenduidig als man of vrouw identificeert”. Verder zijn er ongeveer 45.000 intersekse personen. Zij zijn geboren met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken. Ongeveer 287.000 Nederlanders zijn aseksueel en voelen zich dus niet of nauwelijks seksueel aangetrokken tot anderen.
Vooral personen die zich identificeren als non-binair/genderqueer zijn gemiddeld jonger dan de rest van de Nederlanders
Van die laatste groep wordt meer dan de helft gevormd door 65-plussers. Dat verklaart ook het relatief grote aandeel van die leeftijdsgroep in de lhbtqia-gemeenschap, volgens Traag. Dat is 23,4 procent, terwijl het aandeel 65-plussers in de niet-lhbtqia-groep 21,4 procent is. „De vraag is natuurlijk of al deze mensen daadwerkelijk aseksueel zijn of dat de cijfers grotendeels te verklaren zijn doordat de interesse in seks afneemt op latere leeftijd. Dat willen we nog bekijken.”
Verder valt op dat er relatief veel jongeren tussen de 15 en 24 in de lhbtqia-groep zitten, namelijk 19,4 procent. Terwijl zij in de niet-lhbtqia-groep een aandeel hebben van 14,3 procent. Vooral personen die zich identificeren als non-binair/genderqueer zijn gemiddeld jonger dan de rest van de Nederlanders. Bijna de helft van die groep is tussen de 15 en 24 jaar.
„Er is bij jongeren van deze generatie meer ruimte voor alternatieve genderidentiteiten en seksuele voorkeuren”, zegt Hanneke de Graaf, onderzoeker bij Rutgers, kenniscentrum voor seksualiteit. Haar specialisatie is de seksuele levensloop van geboorte tot overlijden. „Er is ook veel meer zichtbaarheid, vooral online. Vroeger dacht een homoseksuele jongen bijvoorbeeld dat hij de enige op de wereld was.” Volgens De Graaf zorgen die aandacht en vrijheid ervoor dat een deel van de jongeren meer nadenkt over de eigen genderidentiteit en er ook makkelijker voor uit durft te komen als die niet man of vrouw is.
Lees ook
‘Grote meerderheid van veroordeelden voor geweld tegen lhbtqi-personen was al bekend bij justitie’
Hokjes
Maar is die groep non-binaire jongeren dan daadwerkelijk zo groot of dénken sommigen dat ze non-binair zijn omdat ze het zoveel om zich heen zien? „Het kan natuurlijk best dat een deel van die groep nog zoekende is en uiteindelijk toch voor de vrouw- of man-kant kiest”, zegt De Graaf. „Zeker op die leeftijd kan het zijn dat je het een tijdje gewoon niet zo goed weet.”
Daarentegen is de generatie daarboven veelal opgegroeid met het idee van de „traditionele hokjes”, aldus De Graaf. Die zie je in het onderzoek dus ook een stuk minder terug in de lhbtqia-groep. De leeftijdsgroep 45 tot 64 jaar is goed voor 26,3 procent. Terwijl die 32,5 procent vormt in de niet-lhbtqia-groep.
Alle cijfers zijn gebaseerd op resultaten uit de Veiligheidsmonitor 2023, waar 182.000 personen aan deelnamen. Die neemt het CBS tweejaarlijks af en gaat over thema’s als veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap van criminaliteit. Deze keer werden aan het eind van de monitor enkele vragen gesteld over genderidentiteit en seksuele oriëntatie. „Als je een onderzoek doet naar specifiek lhbtqia, dan krijg je vooral respondenten die al veel interesse in het onderwerp hebben en stoot je respondenten af die dat juist niet hebben”, zegt Traag van het CBS. „Terwijl je natuurlijk die beide groepen vertegenwoordigd wil hebben. En het fijne aan de Veiligheidsmonitor is dat die een heel grote steekproef neemt. Hoe groter de steekproef, hoe preciezer onze schattingen.”
De leeftijdsgroep 45 tot 64 jaar zie je in het onderzoek een stuk minder terug. Hoe ervaren zij de acceptatie van hun seksuele oriëntatie en genderidentiteit?
Mireille de Ridder (55)‘Waar ik opgroeide voelde ik me een olifant in een porseleinkast’
„Tot 1972 was homoseksualiteit in Nederland nog strafbaar. Ik ben van 1969 en ik ben opgevoed met het idee dat ik als meisje huwbaar en dienstbaar moest zijn. Het was niet ladylike als ik vocht met jongetjes op school. Dan moest ik ze laten winnen. Alles wat ik zag was heteroseksueel: de romantiek, de sprookjes. In het zuiden, waar ik opgroeide, voelde ik me een olifant in een porseleinkast. Dat veranderde toen ik op mijn achttiende naar Amsterdam verhuisde.
„Maar daar herkende ik mezelf ook niet in de lesbiennes die ik zag. Zij vonden mij geïndoctrineerd door ‘het patriarchaat’ omdat ik mijn benen schoor en lippenstift droeg. Ook vonden zij dat ik als biseksuele vrouw geen echte keuze durfde te maken voor de vrouwenliefde. Gelukkig wordt nu meer geaccepteerd dat seksualiteit fluïde kan zijn.
„De biseksuele oriëntatie wordt vaak minder serieus genomen als seksuele voorkeur. We zijn leuk voor een avontuurtje met heteroseksuele stellen en worden vooral gezien als object.
„Ik zie dat veel biseksuele vrouwen van mijn leeftijd in een heterorelatie of lesbische relatie het niet hebben over hun biseksualiteit. Dat is misschien vervelend voor hun kinderen of partner. Dus dan vereenzaam je. Je ziet daardoor dat biseksuele vrouwen vaak last hebben van mentale klachten, vaker dan lesbiennes. Ook ik durfde pas met mijn omgeving te delen dat ik voor het eerst verliefd was op een vrouw, toen ik het absoluut zeker wist.”
Ronald Mol (41)‘De cijfers van het CBS stemmen positief’
„Opgroeiend in Noord-Holland dacht ik dat ik the only gay in the village was. Ik had geen echte rolmodellen. De eerste bij wie ik op mijn drieëntwintigste uit de kast kwam was mijn mentor op de politieacademie. Met klotsende oksels vertelde ik dat ik biseksueel ben. Hoewel mijn moeder altijd zei dat het niet uitmaakt met wie ik thuis zou komen, dacht ik toch dat mijn omgeving het niet zou accepteren. Dat viel gelukkig mee. Sterker nog: tegenwoordig ben ik hoofdredacteur van de Gaykrant en ambassadeur van Bi+ Nederland.
„Ik durfde het pas veel later aan mijn vader te vertellen. Als katholiek en agrariër is hij wat traditioneler, maar hij voorzag ook problemen voor mij. Problemen die vaak voortkomen uit onwetendheid, wat tegenwoordig echt niet meer hoeft. Je kunt alles googlen. Vorig jaar was ik betrokken bij een voorleesmiddag met dragqueens in Rotterdam. Vanwege protesten van tegenstanders werd die om veiligheidsredenen naar de ochtend verplaatst. Gelukkig was het tegenprotest groter.
„De cijfers van het CBS stemmen positief. Er worden niet meer lhbti’ers geboren, maar dankzij COC en Bi+ Nederland durven ze er meer voor uit te komen. Mijn generatie voedt blijkbaar kinderen op die opener zijn over seksualiteit. Voorgaande generaties mogen daar trots op zijn.”
Mark Siep (50)‘Ik wil bijdragen aan een veiligere en vrijere wereld voor iedereen’
„Toen ik stage liep in de sociaal-pedagogische hulpverlening zei mijn begeleider dat ik mij minder verwijfd moest gedragen, omdat homoseksualiteit niet vanzelfsprekend is voor de kinderen met wie we werkten. Om die reden ben ik daar weggegaan. Ik vond dat ik heel ad rem had gereageerd als negentienjarige, maar eigenlijk moeten werknemers in de hulpverlening diversiteit natuurlijk omarmen.
„Ik wist al op zesjarige leeftijd dat ik gay was, maar ik had er de woorden niet voor. Door tv ontdekte ik wat homeseksueel zijn was. Maar dat wilde ik niet zijn, want er werd de hele dag mee gescholden. Tijdens vrijwilligerswerk bij de Kindertelefoon heb ik nog hard tegen collega’s lopen liegen dat ik borsten heel aantrekkelijk vond. Maar toen ik daar later uit de kast kwam, bleek dat onnodig. Daar werd juist heel goed op gereageerd.
„Gelukkig is er nu meer aandacht voor jongeren en leren kinderen dat er meer smaken op het gebied van relaties zijn. Het zit in series op Netflix, het is gewoner op scholen. Er is een Paarse Vrijdag en afgelopen vrijdag was het Coming Out Day. Wel voel ik me minder vrij op straat. Ik krijg vaker scheldwoorden naar mijn hoofd, dat gebeurde vroeger nooit. Vorig jaar ben ik vrijwilliger geworden bij het COC Rotterdam, omdat ik zelf wil bijdragen aan een veiligere en vrijere wereld voor iedereen.”
Sherry Jae Ebere (57) ‘Als trans vrouw ben je prooi van een groep mannen die jou zien als fetisj’
„Tot mijn 44ste heb ik als heteroseksuele man geleefd. Het voelde als een stabiel leven, maar nu weet ik dat er helemaal geen sprake was van stabiliteit. Mijn enige relatie met een vrouw was drie maanden. Ik begreep nooit waarom het niet werkte. Toen kwam ik in een soort ‘tussenfase’, ik wist nog niet wat ik dan wel was. Pas op mijn zevenenveertigste kwam ik erachter dat ik een trans vrouw ben.
„Ik heb nog altijd geen lange relatie gehad. Ik ben daar heel voorzichtig mee. Als trans vrouw ben je prooi van een groep mannen die jou zien als fetisj. Toen ik mijn seksualiteit begon te ontdekken kwam ik in een soort puberteit. Ik ging experimenteren en mannen maakten daar dankbaar gebruik van.
„Omdat ik polio had bij mijn geboorte [Ebere werd geboren in Nigeria], zit ik in een rolstoel. Een chauffeur van de rolstoeltaxi probeerde ook weleens iets. Hij legde zijn hand op mijn been en vroeg naar mijn seksleven. Andere chauffeurs zeggen dat ik hem moet rapporteren, maar dan wordt hij ontslagen. Dat vind ik lastig.
„Wat mij boos maakt, is het gebrek aan solidariteit met lhbti’ers in de zwarte gemeenschap. Queer mensen lopen mee met een antiracismedemonstratie, of zelfs voorop. Hoewel soms begrijpelijk vanwege culturele verschillen, kotsen sommige mensen van kleur ons andersom uit.”
<dmt-util-bar article="4869286" headline="1,7 miljoen bi-plussers in Nederland. ‘Seksualiteit mag nu meer fluïde zijn’” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/10/14/strong17-miljoen-bi-plussers-in-nederland-seksualiteit-mag-nu-meer-fluide-zijn-strong-a4869286″>
Natasha Mohamed-Hoesein (47) runde in Rotterdam een advocatenkantoor en was fractievoorzitter van Denk. Sinds een jaar is ze wethouder Armoedebestrijding, schuldhulpverlening, taal en toeslagen. Ze volgde de eerste fulltime wethouder armoedebestrijding van de stad op, haar partijgenoot Enes Yigit. Die vertrok na een jaar onverwacht, te midden van kritiek dat hij inhoudelijk tekortschoot.
Armoedebestrijding is in Rotterdam hard nodig. Bewoners zijn relatief vaak laag opgeleid en hebben moeite met lezen en schrijven. Een op de zes leeft in armoede.
Hoe doet de gemeente dat eigenlijk, armoede bestrijden? Een recent artikel in NRC over Schiebroek-Zuid liet zien dat armoede en andere grotestadsproblemen neerslaan in zwakke buurten. De problemen komen er samen en versterken elkaar: het woningtekort, de schimmelhuizen, verwarde mannen die buurtkinderen angst aanjagen.
Wat dacht u na het lezen over het leven in Schiebroek-Zuid?
„Ik herken de problematiek in het artikel. De uitdagingen zijn complex en tonen aan dat armoedebestrijding heel hard nodig is.”
Wat doet u om kwetsbare buurten als deze uit de armoede te krijgen?
„Het Rotterdamse armoede- en schuldenbeleid is niet gericht op buurten of wijken, het is stadsbreed. We zetten bijvoorbeeld in op vroegsignalering. Als mensen één maand de huur of gasrekening niet betalen, krijgen ze een brief. Als het langer duurt, gaan we met ze in gesprek. We geven budgetteringslessen op scholen, hebben de trajecten voor schuldhulpverlening ingekort van drie naar anderhalf jaar. De periode van BKR-registratie, waarmee het voor de buitenwereld zichtbaar is dat je schulden hebt, is gehalveerd naar tweeënhalf jaar. En we zetten influencers in die op sociale media jongeren waarschuwen voor het kopen op afbetaling, voor dropshippen en crypto-beleggingen.”
Waarom vangt de gemeente kwetsbare groepen zoals verwarde mensen juist in kwetsbare buurten op?
„Bij het zoeken naar opvanglocaties doen we zorgvuldig onderzoek. We praten met de wijkmanager en kijken of er voorzieningen zijn voor de groepen die we opvangen. Maar vooral kijken we naar het wijkprofiel. Kan deze wijk de opvang dragen?”
Het profiel waar de gemeente voor Schiebroek-Zuid naar kijkt is dat van de hele wijk Schiebroek. Dat líjkt goed door het rijkere noorden. Maar de opvang vindt plaats in het kwetsbare zuiden. Is dat eerlijk?
„Het is geen kwestie van eerlijk. We kijken nu eenmaal naar de wijkprofielen, in alle wijken.”
Lees ook
Ja, de frikandel kan een goeie keuze zijn, zegt Tim ’S Jongers, die opgroeide in armoede
Bewoners zeggen geholpen te zijn met een buurthuis, een simpele oplossing. Zo kunnen ze elkaar ontmoeten en helpen. In Schiebroek-Zuid is er geen. Hoe kan dat?
„Er is een Huis van de Wijk, twee zelfs.”
Dat zijn kantoortjes van de welzijnsorganisatie.
„Bewoners kunnen altijd vragen om een eigen of grotere ruimte. Die verzoeken moeten neergelegd worden bij de Huizen van de Wijk. Van zo’n verzoek is mij niets bekend. Mijn collega-wethouder Ronald Buijt houdt zich hier actief mee bezig.”
Bewoners in arme wijken betalen elk jaar meer huur voor hun steeds slechter wordende woningen met schimmel en asbest. Sommige woningen worden pas over tien jaar aangepakt. Wat doet de gemeente?
„We willen Rotterdammers niet in schimmelhuizen hebben, maar het bouwen en renoveren van woningen is een enorme opgave. Dus zetten we in op wat we wél kunnen doen. Zo vragen we de woningbouwverenigingen bewoners te adviseren hoe ze schimmel kunnen aanpakken.”
Gemeentelijke subsidies gaan vaak naar nieuwe, grote partijen. Voor initiatieven van mensen die zich al jaren inzetten voor de buurt is geen vaste financiering. Waarom niet?
„Rotterdam gelooft niet in vaste subsidies of vaste financiering. Subsidies zijn bedoeld om initiatieven tot wasdom te brengen en dan laat je ze los. Zo houd je ook ruimte voor nieuwe partijen. We vergeven sinds kort wel tweejarige subsidies, in plaats van alleen voor een jaar.”
Voor kleine organisaties is het telkens aanvragen van subsidies onmogelijk veel werk.
„Dat hebben we vereenvoudigd, met eenvoudiger taalgebruik en de mogelijkheid om de gemeente om hulp te vragen bij het invullen van de formulieren.”
We willen Rotterdammers niet in schimmelhuizen hebben, maar het bouwen en renoveren is een enorme opgave
Is het daardoor ook minder werk voor aanvragers?
„Nee dat niet, nee. We waarderen de kleinere initiatieven wel. Ze doen belangrijk werk en het is belangrijk dat ze zich gezien voelen. Daarom reik ik eens in de drie maanden een cheque van 250 euro uit aan een mooi initiatief dat zich inzet voor medebewoners. Een pluim, zeg maar.”
Weten mensen met financiële problemen waar ze hulp kunnen krijgen?
„Vaak niet. Nieuw Vaarwater bijvoorbeeld kan Rotterdammers met problemen helpen om snel uit de schulden te komen, vaak al binnen een paar maanden. Het project wordt gefinancierd door particuliere weldoeners, de stichting Verre Bergen van de familie Van der Vorm. Honderd gezinnen hebben zich dit jaar aangemeld, terwijl er plek is voor ruim duizend. Ik hoop dat mensen zich alsnog aanmelden.”
Het college wil armoederegelingen vereenvoudigen en de bekendheid ervan vergroten. Lukt dat?
„We werken aan één digitaal loket. Dat komt er in 2025. Daarin kun je je persoonlijke omstandigheden aanvinken en krijgt dan met één druk op de knop zicht op regelingen waarvoor je in aanmerking komt.”
Juist mensen in armoede zijn vaker laaggeletterd en niet digitaal vaardig. Gaan zij dat loket vinden?
„Welzijnsorganisaties en andere partners in de wijk wijzen hen op de Vraagwijzer. Daar kunnen medewerkers helpen met het invullen van formulieren.”
Soms stopt de gemeente succesvolle projecten, zoals het Jongeren Perspectief Fonds waar jongeren met schulden effectief hulp kregen voor een tegenprestatie. Waarom?
„We hebben nu iets anders, dat heet Jongeren en Schulden. Het is een korter traject en meer op maat. Het heeft standaard minder persoonlijke contactmomenten en is voor een specifiekere groep.”
Een bezuinigingsmaatregel?
„Nee dat is het niet. Als een jongere dat wil, kan die ook juist méér gesprekken hebben.”
Jos Remmen weet het nog goed. Israëlische tanks waren in de zomer van 1982 Libanon binnengevallen, en de toenmalige 23-jarige sergeant werd geacht de invasie tegen te hoFhermanuden, samen met duizenden andere soldaten van de toenmalige VN-vredesmacht. „Dat kon natuurlijk helemaal niet”, zegt Remmen. „Tegen die tanks viel niks te beginnen.”
Toen de Merkava-tanks een Zuid-Libanees dorp bereikten, sommeerde de Israëlische commandant via een megafoon alle bewoners om alle wapens die ze binnen hadden liggen, voor hun huizen te leggen. En wel binnen twee uur, anders zou hun huis aan puin worden geschoten. Een gezin voldeed niet aan het bevel en zocht snel een goed heenkomen. Een Israëlische tank rolde naar voren, terwijl Remmen en de andere VN-militairen alleen maar konden toekijken: „En boem, daar ging het huis.”
Remmen vertelt het verhaal alsof het allemaal gisteren is gebeurd. Vier andere Libanon-veteranen luisteren ademloos. Alleen het gerinkel van de glazen en gelach van andere bezoekers van het café in Amersfoort dringen door. NRC heeft de vijf mannen – allen zestigers – gevraagd hierheen te komen om hun verhaal te doen over Libanon toen en nu. Hoe kijken zij naar de huidige gebeurtenissen? Zijn er good guys en bad guys?
Na een bloedige burgeroorlog in Libanon en een invasie van Israëlische troepen, stuurden de VN in 1978 militairen naar het gebied. De United Nations Interim Force in Lebanon (Unifil) moest orde en rust bewaken, het gezag van de Libanese regering herstellen en Israël buiten de deur houden. Hoewel bedoeld als interim-vredesmacht, zijn de blauwe baretten – genoemd naar de kleuren van de VN-vlag – 46 jaar later nog steeds bezig met die taak. Eind vorige week nog werd bekend dat twee ‘Unifillers’ gewond raakten in Nakura nadat het Israëlische leger een wachttoren van het VN-hoofdkwartier daar had beschoten. Zondagochtend drongen twee Israëlische tanks een VN-basis binnen bij Ramia, om na drie kwartier weer te vertrekken.
Nederland leverde als een van de meer dan veertig landen in 1979 militairen aan Unifil, zoals deze vijf mannen. In 1985 werd deze bijdrage grotendeels beëindigd. Toen waren er negenduizend Nederlandse militairen in het gebied geweest. Negen militairen overleden, twintig raakten gewond. Honderden veteranen kampten nadien met PTSS-klachten, depressies en slapeloosheid.
Onrechtvaardig
Diverse keren tijdens het groepsgesprek in Amersfoort valt het woord onmacht: niets kunnen doen als zich recht voor je neus iets schokkends en onrechtvaardigs afspeelt, zoals bij Jos Remmen. Onmacht voelen omdat je weet dat de huidige lichting Unifil-soldaten van achter de muren van hun veilige compounds moeten toekijken. „Meer nog dan toen voel ik me machteloos bij het zien van de beelden nu”, zegt veteraan Bert Kleine Schaars, terwijl hij in zijn koffie roert.
Tegelijkertijd heerst er aan tafel een gevoel van trots. De mannen vinden allemaal dat ze er iets van hebben gemaakt, ondanks alle beperkingen die ‘de politiek’ destijds aan de missie stelde, zoals relatief lichte bewapening en pas mogen schieten als er op hen geschoten werd. „Het was prachtig om het gebied te zien opbloeien als het even rustig was”, zegt Fred van der Ploeg, in 1979 als technisch specialist verantwoordelijk voor het wegslepen van kapotte voertuigen. Dat er nu, na het opnieuw binnentrekken van Israël in het gebied, zoveel mensen uit het zuiden wegtrekken, komt volgens hem mede „omdat er in onze tijd juist zoveel mensen naartoe waren getrokken vanwege de betrekkelijke rust daar”.
Ik zag toen veel verdrietige mensen en angstige mensen, en ik zie ze nu weer
Als NRC constateert dat Nederland tegenwoordig nauwelijks nog meedoet aan vredesmissies en zich concentreert op verdediging van het eigen grondgebied, reageert Van der Ploeg emotioneel. „We mogen die arme mensen daar toch niet aan hun lot overlaten?”
Dat de vijf op de uitnodiging van NRC zijn ingegaan voor een gesprek, is geen vanzelfsprekendheid. Twee andere veteranen bedankten voor de eer; ‘het’ zou allemaal toch weer te dichtbij komen. Ook bij degenen die wel op de uitnodiging ingaan, is de stress merkbaar. Bij de een wellen een paar keer de tranen op. Een ander moet „vaker dan anders” tussendoor „buiten even iets roken”. Een vierde veteraan, Herman Oorlog („Inderdaad, over mijn naam zijn veel grappen gemaakt”), vertelt hoe de huidige televisiebeelden hard bij hem binnenkomen: „Ik zag toen veel verdrietige mensen en angstige mensen, en ik zie ze nu weer. Doodsangst in de ogen, doordat ze niet weten waar de bommen gaan vallen.”
Maar alle vijf vinden ze het „fijn”, zegt Kleine Schaars, om de gelegenheid te krijgen over hun vroegere – en huidige – activiteiten in Libanon te praten. „Het was intensief”, appt hij na afloop van het gesprek.
Charles Borst, op de archieffoto tijdens de missie in Libanon, veertig jaar geleden.
Fotografie: Annabel Oosteweeghel / Veteranen voor Libanon
Wereldvrede
„Iets voor de wereldvrede doen.” Dat wilde Kleine Schaars toen hij zich als negentienjarige dienstplichtige uit het Overijsselse Wijhe in 1980 aanmeldde om mee te doen aan de VN-vredesmissie in Libanon. Wist hij veel. „Ik was Nederland nooit uit geweest. Maar ik dacht: als ik dan toch in dienst moet, laat ik er dan maar iets moois van maken.” Bovendien: zo’n term als ‘vredesmissie’, waarmee de VN en Nederlandse politici steeds schermden, dat had wel wat. Daar kon je bij je vrienden mee aankomen. „Het was in die tijd verdacht als je het leger inging, ook als dienstplichtige. Het was de tijd van de massademonstraties tegen kernwapens.”
Tijdens de bloedige burgeroorlog die Libanon vanaf 1975 in haar greep had gehouden, werd in 1978 Unifil opgericht. Die VN-vredesmacht moest voorkomen dat Palestijnse strijders van de PLO (Palestijnse Bevrijdingsorganisatie) en andere militanten het gat zouden vullen nadat Israël zich terugtrok uit het zuiden van het land. In een soms moeilijk toegankelijk gebied voerden Kleine Schaars en andere ‘blauwe baretten’ hun patrouilles uit. Overdag waren er ‘sociale patrouilles’, zoals dat heette. „Zichtbaar zijn voor de bevolking. Praten met de dorpelingen zodat ze je gingen waarschuwen voor hinderlagen van de PLO”, vertelt Jos Remmen.
Ik was Nederland nooit uit geweest. Maar ik dacht: als ik dan toch in dienst moet, laat ik er dan maar iets moois van maken
’s Nachts waren er militaire patrouilles, die waren riskanter dan overdag. Tunnelstelsels werden niet aangetroffen, zoals nu bij Hezbollah. Wel verscholen PLO-militanten zich in diepe grotgewelven in het rotsachtig landschap. „In die grotten gooiden we soms traangasgranaten om er zeker van te zijn dat er niemand in zat”, zegt Kleine Schaars.
Regelmatig stuitten hij en andere VN-militairen op groepjes Palestijnen. „Wij pakten de armed elements op, ontwapenden die en brachten ze naar de dichtstbijzijnde Unifil-post.” Niet dat het veel zin had: al de volgende dag kwamen hoge vertegenwoordigers van Unifil en de PLO naar datzelfde hoofdkwartier, om de in beslag genomen wapens én de aangehouden mannen weer mee te nemen. Kleine Schaars: „Die opgepakte Palestijnen kwam je even later gewoon weer tegen bij je patrouilles.”
Herman Oorlog, linksboven op de archieffoto tijdens de missie in Libanon, veertig jaar geleden.
Fotografie: Annabel Oosteweeghel / Veteranen voor Libanon
Wat doen we hier?
Wat een half jaartje redelijk ontspannen inzet voor de wereldvrede had moeten worden, veranderde in een verblijf waarvan de Unifillers zich steeds vaker afvroegen: wat doen we hier eigenlijk? Maar dan was er toch altijd weer de vraag om hulp van de lokale bevolking – het verbinden van een gewonde neef van een dorpeling, het repareren van een kapotte schuur – die alsnog betekenis gaf aan het werk. „Onze belangrijkste bijdrage was humanitair, niet militair”, zegt Fred van der Ploeg.
Bestaande oordelen over goed en fout kantelden. „Ik had destijds van huis uit een positief beeld meegekregen van Israël”, vertelt Kleine Schaar. „Het was een land waar je na de Holocaust solidair mee moest zijn. Dat beeld werd in Libanon danig op de proef gesteld.” Niet alleen was het Israëlische leger de bovenliggende partij die, op z’n zachtst gezegd, ruw kon optreden tegen de lokale bevolking. Er bleken ook veel Israëliërs te zijn die Nederlands verstonden en spraken. Dat bezorgde de Nederlandse Unifillers een ongemakkelijk, soms zelfs onveilig gevoel.
Onze belangrijkste bijdrage was humanitair, niet militair
„Ze konden meeluisteren met ons radioverkeer”, vertelt Kleine Schaars. „Onze commandanten waarschuwden ons daarvoor. Als wij in ons gebied achter de armed elements aan zaten en gedonder kregen, dan had je binnen de kortste keren nog meer gedonder omdat de Israëliërs wisten wat er bij ons gebeurde. Die begonnen dan ook te schieten.” Ook sergeant Jos Remmen moest zijn beeld bijstellen. Direct na het aan puin schieten van het huis door de Merkava-tank „heb ik iets heel erg fouts over Israël gezegd tegen mijn soldaten”.
Bert Kleine Schaars, rechts op de archieffoto tijdens de missie in Libanon.
Fotografie: Veteranen voor Libanon / Annabel Oosteweeghel
Good guys en bad guys
Het wordt stil aan tafel. En het blijft stil als NRC een uitspraak van overste Thom Karremans ter sprake brengt. De luitenant-kolonel was commandant van het Dutchbat-bataljon dat in 1995 de ‘veilige’ Bosnische moslimenclave in en rond Srebrenica moest bewaken, maar zich in de zomer terugtrok onder zware Servische druk. Kort daarna vermoordden de Serviërs meer dan achtduizend moslimmannen. Karremans zei na de veilige aankomst van Dutchbat in Zagreb dat er „geen good guys of bad guys waren” in het Bosnisch-Servisch conflict. Dat had nogal wat stof doen opwaaien.
Niemand in het café in Amersfoort zegt Karremans zijn uitspraak na. „Er waren daar in Libanon alleen maar bad guys, die elkaars vijanden waren”, zegt Fred van der Ploeg over de strijdende partijen. „De good guys”, vult Charles Borst aan, destijds als negentienjarige dienstplichtige sergeant in Libanon, „dat waren alleen de onschuldige burgers die steeds weer het slachtoffer worden van oorlogen”.
Ik heb alles inmiddels een goed plekje kunnen geven bij mezelf
In het gesprek over goed en fout komt ook enkele malen ‘de politiek’ ter sprake die de kaders en voorwaarden voor de missies vaststelt. De vijf mannen zien daarin geen vooruitgang. „Politici begrijpen nog steeds niet wat je militairen aandoet met een slecht mandaat”, zegt Bert Kleine Schaars. „Kijk bijvoorbeeld wat Macron onlangs zei, nota bene de Franse president. Die riep op tot een staakt-het-vuren, op basis van VN-resolutie 1701. Weet hij dan niet dat die resolutie al sinds 2006 bestaat en nooit serieus is genomen?”
Bijna automatisch komt het gesprek op Unifil anno 2024. Wat kan die nog uitrichten? Nog minder dan destijds, is het algemeen oordeel. Kleine Schaars: „Het grote verschil met toen: wij kwamen nog buiten de deur en waren tenminste nog met patrouilles bezig, dingen in de gaten aan het houden. Nu zitten de 1.200 Chinezen die meedoen voornamelijk in hun compound.” Jos Remmen knikt: „Het is een soort kazerne waar ze nauwelijks uitkomen.”
Uit het laatste VN-evaluatierapport van februari bleek dat de legermacht geen van de pakweg drieduizend wapendepots van Hezbollah had kunnen inspecteren. Niettemin kregen met name de Chinezen van de VN lof toegezwaaid. In juni van dit jaar won het bataljon een prijs van de VN vanwege zijn uitstekende bijdrage aan het promoten van lokale milieu-inspanningen, volgens „de natuurbeschermingsprincipes van de VN”.
Evacueren
De vijf mannen uit Amersfoort volgen de gebeurtenissen in Libanon en de verrichtingen van Unifil dagelijks. Herman Oorlog, actief op social media, krijgt „vaak filmpjes doorgestuurd van families die we daar toen hebben leren kennen. Daarop herken ik veel van de plekken die nu worden aangevallen.” Charles Borst kan er betrekkelijk rustig naar kijken. „Ik heb alles inmiddels een goed plekje kunnen geven bij mezelf.”
Zij hebben mazzel gehad, realiseren ze zich alle vijf. Echt ingrijpende gebeurtenissen die hun lijf of leven blijvend uit balans brachten, hebben ze in Libanon niet meegemaakt – of ze hebben die redelijk kunnen verwerken. Dat moest wel op eigen kracht. Veteranenzorg bestond toen nog niet bij Defensie. Ongeveer vijftien jaar na hun Libanon-tijd, ergens in de jaren negentig, ontvingen de vijf mannen een formulier van Defensie met vragen over hun welbevinden. Jos Remmen kan er nog boos over worden. „Bij vraag 4 heb ik toen op het formulier gekrast: dit is allemaal gelogen, want jullie doen hier toch geen ene reet mee.”
Potje janken
Sommigen uit de groep, zoals Charles Borst en Herman Oorlog, zijn elkaar blijven zien via werk. Anderen, zoals Bert Kleine Schaars, nu onder meer actief in de Deventer gemeentepolitiek, haakten aan na de eerste Veteranendagen die Defensie vanaf 2005 ging organiseren. Er kwamen borrels, reünies. Kleine Schaars nam een paar jaar geleden het initiatief tot de Stichting Veteranen voor Libanon. Die stichting bracht hulpgoederen naar Beiroet en omgeving na de gigantische explosie in de haven van de Libanese hoofdstad, in augustus 2020.
Ook kwamen er ‘terugkeerreizen’ naar het gebied. Menig veteraan kwam gelouterd terug. Herman Oorlog vertelt: „Bij de mijne in 2018 werd onze bus door de politie van de weg gehaald. Wat bleek: we moesten mee naar een gezin in de buurt. Er kwamen mensen en kinderen naar ons toe met foto’s van ons destijds. Die hadden ze al die tijd bewaard. Een oud vrouwtje van in de negentig vertelde dat we destijds haar leven hadden gered en dat van haar kinderen. Nou, toen hebben we met z’n allen wel even een potje zitten janken.”
Lees ook
Wereldleiders reageren verbolgen op Israëlische beschietingen op VN-blauwhelmen: ‘schending internationaal recht’