Om in tijden van internationale troebelen de absolute macht te veroveren heb je weinig nodig. Je hoeft alleen maar wat bestaande maatschappelijk problemen met nepnieuws op te blazen en je te verzekeren van de steun van een niet al te kleine groep ontevredenen. Ook moet je niet vergeten wat bloedig straatgeweld te organiseren om de brave burgerij te intimideren.
Pas als je de macht eenmaal hebt veroverd, wordt het moeilijk. Want dan praten je vazallen je naar de mond en weet je niet meer wie je kunt geloven nu ze onderling om de mooiste baantjes vechten. Om de baas te blijven zul je ze dan ook uit elkaar moeten spelen en je beste vrienden moeten offeren als het zo uitkomt. En dan nog blijf het balanceren op een dun koord, want om je interne tegenstanders te bestrijden heb je die vrienden, die tevens je beste vechtersbazen zijn, op zijn tijd hard nodig.
Om achter de werking van het mechanisme van de absolute macht te komen, kun je soms heel goed terecht bij fictie. Zo vertelt Vasili Grossmans epos Leven en lot (1959) je meer over de angst die veel Russen voor Stalin hadden dan menige biografie. Op een vergelijkbare manier laat de roman L’ordre du jour van Prix-Goncourtwinnaar Éric Vuillard je zien dat Hitler vooral een kille maffiabons was, die met ordinaire bluf en een sausje van intimidatie zijn doel bereikte.
Antonio Scurati (Napels, 1969) gaat in zijn door Jan van der Haar knap vertaalde Mussolini-romancyclus M. nog een stap verder. Niet alleen vertelt hij het verhaal van de opkomst en beginnende ondergang van de vader van het Europese fascisme, maar ook wisselt hij dat af met echt bestaande krantenberichten, telegrammen, dagboeknotities en brieven van de door hem opgevoerde personen.
Zielloze seks
Door die combinatie van in elkaar overvloeiende fictie en non-fictie openbaart hij de mens Mussolini aan je. Niet alleen in de hoedanigheid van een onzekere, rancuneuze, seksueel wellustige en machtsgeile politicus, maar ook als een twijfelende, voormalig linkse intellectueel en journalist met een groot retorisch talent en een angstige populist met een ideologie die tegenwoordig weer veel aanhangers telt.
Scurati kruipt in Mussolini’s hoofd en volgt hem tijdens zijn verkiezingscampagnes en toespraken in het parlement, waar de fascistenhoofdman zijn talent als volksmenner bevestigt. Ook duikt hij met Mussolini de kroeg in, rijdt hij mee in diens rode sportwagen en staat hij achter hem als hij de dandy-dichter Gabriele D’Annunzio, zijn grote voorbeeld en concurrent, ontmoet.
Scurati schrikt er niet voor terug om zijn ‘held’ bloot te laten zien, of althans met zijn broek op de knieën. Zo kijkt hij als een voyeur toe bij de zielloze seks van de Duce met zijn maîtresse Margherita Sarfatti, een getrouwde vrouw uit een rijk Joods milieu aan wie hij alles te danken heeft. Wat Scurati vertelt is bovendien allemaal waargebeurd, al voegt hij er met zijn ‘realo-fictie’ een vaak onthutsende, diepe psychologische laag aan toe.
In het eerste, eerder in NRC besproken deel De zoon van de eeuw laat Scurati zien hoe de flamboyante intellectueel Mussolini in 1919 met steun van gefrustreerde ex-frontsoldaten de fascistische partij van Italië opricht, om na de schijn-opstand van de Mars op Rome in 1922 premier te worden en drie jaar later de eerste dictator van West-Europa. In het tweede en derde deel, respectievelijk De man van de voorzienigheid en De laatste dagen van Europa getiteld, beschrijft hij de consolidatie van Mussolini’s macht vanaf 1925 tot aan het begin van het verval ervan in 1939. En eigenlijk wordt het daar pas echt interessant.
Geslepen messen
De voormalige onderwijzer en journalist Mussolini, die in 1914 wegens zijn nationalistische pro-oorlogsstandpunt uit de socialistische partij was gestoten, dankte zijn succes zowel aan de zwakte van zijn politieke tegenstanders – merendeels bejaarde liberalen en gematigden die van kabinet naar kabinet sukkelden – als aan de steun van de Arditi, elite-soldaten die in de Eerste Wereldoorlog naar de loopgraven van hun vijanden slopen om hen met scherp geslepen messen af te maken. In 1918 keerden zij, gedesillusioneerd over het uitblijven van de door de Engelsen en Fransen toegezegde territoriale winst, naar huis terug, honderdduizenden dode kameraden op het slagveld achterlatend. Ze hadden het gevoel voor niets gevochten te hebben.
‘Geweld’ is het credo van Mussolini’s nieuwe revolutionaire partij, het mes en het zwarte hemd zijn de symbolen. ‘Geweld is moreel als het stormachtig, vlijmscherp en ridderlijk is’, zegt hij bijvoorbeeld. Door zulke woorden doet hij denken aan een andere populist die met geweld aan de macht kwam, Vladimir Poetin. Als premier van Rusland begon hij in 1999 een oorlog tegen de Tsjetsjenen, die appartementsgebouwen in Russische steden zouden hebben opgeblazen, terwijl hij daar hoogstwaarschijnlijk zelf achter zat. Zonder dat de verkiezingsuitslagen hoefden te worden vervalst, bezorgde zijn macho-optreden hem begin 2000 het presidentschap, dat hij sinds de Russische invasie in Oekraïne van 2022 in een dictatuur heeft omgezet.
Bij Mussolini leidt die aanbidding van geweld begin jaren twintig tot een voor Italië ongekende straatterreur. De Arditi trekken met knokploegen door het land om af te rekenen met hun socialistische tegenstanders, die de fakkel van Lenins revolutie willen overnemen.
Als premier presenteert Mussolini zich als de enige die de knokploegen kan beteugelen, alsof zonder hem de chaos zou regeren. Iedereen lijkt vergeten te zijn dat hij die chaos zelf heeft gecreëerd. Door de knokploegen, die hem de macht hebben bezorgd, te laten opgaan in legale milities bezorgt hij zichzelf echter een fatsoenlijk en vaderlijk imago. En als er dan toch afgerekend moet worden met een tegenstander geeft hij, net zoals Poetin, hoogstens binnenskamers indirect toestemming voor particulier geweld. Dat blijkt als in 1924 socialistenleider Giacomo Matteotti wordt vermoord, nadat die in het parlement de corruptie, de straatterreur en verkiezingsfraude van de fascisten heeft bekritiseerd. Op zo’n moment is Mussolini weer even de capo di tutti capi. Scurati laat het heel overtuigend zien.
Nu Mussolini’s belangrijkste kwelgeest uit de weg is geruimd, ligt de totalitaire macht voor het oprapen. Maar als in een goede politieke thriller zit het hem even tegen als door stom toeval het lijk van Matteotti wordt gevonden. Fascistische parlementariërs, die blijkbaar nog geloven in de rechtstaat, keuren de gruwelijke moord af en eisen bestraffing van de daders. Van de stress over zijn politieke lot wordt Mussolini door een levensgevaarlijke darmzweer geveld. Maar hij overleeft in beide opzichten en hervat zijn lofzang op het geweld, waarover hij op een partijcongres zegt: ‘Voor mij is het diepgaand moreel, meer moreel dan een compromis of transactie.’ En precies daarmee begint De man van de voorzienigheid.
Erkenning door de elite
Van de intellectuelen heeft Mussolini inmiddels niets meer te vrezen. De meeste hoogleraren, schrijvers en journalisten zijn overgelopen naar zijn kamp om het fascisme te omarmen. Maar hij wil meer steun. En die krijgt hij als koning Victor Emanuel III hem een hoge Habsburgse orde toekent, waardoor hij lid van de koninklijke familie wordt. Ineens verkeert Mussolini tussen prinsen en prinsessen, graven en gravinnen, die hij optrommelt als Hitler op staatsbezoek komt.
Maar waar Hitler zijn neus ophaalt voor de aanvankelijke minachting van de Duitse adel, blijft Mussolini de gevangene van zijn klassenrancune. Voor hem, de zoon van een arme smid, is het nooit genoeg. En ook hierin herken je Poetin, die als schoffie uit een achterbuurt in zijn eerste jaren als president alles deed om bij koningen en koninginnen in het gevlei te komen, met vette contracten in zijn achterzak. Maar tegelijkertijd is er een groot verschil, want waar Mussolini spontaan door de massa’s werd toegejuicht, moet Poetin zijn aanhang tegen betaling mobiliseren. Daardoor kun je hem geen echte fascist noemen, hoezeer zijn ideologie van geweld er om smeekt.
Wel delen beiden hun territoriale veroveringsdrift als middel om de toenemende onvrede in eigen gelederen te bedwingen. Scurati richt zijn blik daarom op Italië’s koloniale politiek in Libië, waar het in 1911 een aantal provincies op de Turken heeft veroverd, en schrijft: ‘Nu de knokploegen fatsoenshalve hebben afgedaan, heeft het regime nieuwe krijgshelden nodig.’
Mussolini voelt zich in 1928 echter nog altijd de leider van de ontevredenen: ‘Kun je niet bij de heersers, de volle pensen, de hoge heren van het banket aan tafel zitten, loop dan de keukens binnen en hits de bordenwassers aan, de bedienden die de restjes krijgen, rui het personeel op.’ Het is hem duidelijk nooit genoeg. Alsof hij zich minderwaardig moet voelen om vooruit te komen en de eenheid in eigen land te vergroten. Zo sluit hij in 1929 een concordaat met het Vaticaan en komt er een einde aan de tientallen jaren durende vijandschap tussen Kerk en Staat. Het gelovige volk is hierna weer extra trots op die ene man, die de voorzienigheid zelve blijkt te zijn.
Maar in het recent verschenen De laatste dagen van Europa, het derde deel van de trilogie, gaat het mis als Mussolini in 1936 een vriendschapsverdrag met Hitler sluit. Ineens blijkt hij zwak te staan tegenover zijn Duitse geestverwant, die hij vroeger niet zag staan en die uit is op oorlog. Maar Italië is daar niet klaar voor, geestelijk noch materieel. Tegen zijn nieuwe maîtresse, de piepjonge Clara Petacci, die Hitler mateloos bewondert, zegt Mussolini dat de Führer bij hem als een groot kind is. En tegenover zio-nistenleider Nahum Goldmann noemt hij Hitler een imbeciel en een charlatan. Ook zouden de Joden zich nergens zorgen over hoeven te maken.
Grootspraak
Scurati laat zien dat die bezweringen op grootspraak stoelen. Dat blijkt als Mussolini in 1938 ook een politiek bondgenootschap met Duitsland sluit. Meteen neemt hij Hitlers rassenwetten over en worden belangrijke Joodse fascisten van het eerste uur uitgestoten. Mussolini heeft geen genade met hen, zelfs niet met Margherita Sarfatti, die hij pas na hardnekkig aandringen van graaf Ciano, zijn schoonzoon en minister van Buitenlandse Zaken, naar Amerika laat vertrekken.
Scurati zet Mussolini steeds meer neer als een marionet van Hitler. Die heeft hem na de annexatie van Oostenrijk, een half jaar eerder, vooral nodig om er verzekerd van te zijn dat hij tijdens zijn op handen zijnde inval in Sudetenland niet verrast wordt door een tweede front in het zuiden.
Als de inlijving van die Tsjechische provincie een feit is, probeert Mussolini krampachtig een nog grotere internationale crisis af te wenden door te bemiddelen tussen Berlijn en de Britse en Franse geallieerden. Die bemiddeling is voor Scurati de opmaat naar Mussolini’s ondergang. Als Hitler achter Mussolini’s rug om ook nog een niet-aanvalspact met Rusland sluit, is de desillusie van de Duce compleet. De communisten zijn tenslotte de aartsvijanden van het fascisme. Hitler heeft hem alleen nog maar nodig om een oorlog tegen Polen te kunnen beginnen. En Mussolini? Die heeft geen andere keuze dan mee te doen, want volgens zijn macho-denken rest anders oneer.
Als de Duce eindelijk op het balkon van zijn paleis het volk toespreekt bij het uitbreken van de oorlog, klinkt aanvankelijk enthousiasme. Maar zodra hij roept: ‘Volk van Italië! Snel naar uw wapenen en toon uw vasthoudendheid, uw moed, uw waarde!’ treedt een beangstigend zwijgen in. Scurati laat je dat als geen ander voelen. Op zo’n moment ben je blij dat je geen Mussolini of Poetin heet, want ooit heeft het volk genoeg van een dictator.