In het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties lees je niets over klimaatverandering. Zo gek is dat niet, want het verdrag stamt uit 1951, toen de gevolgen van de opwarming van de planeet nog nauwelijks voelbaar waren. Maar ook ruim een halve eeuw later bleek Ioane Teitiota zich niet op dat verdrag te kunnen beroepen. Hij zag zichzelf als klimaatvluchteling en vroeg in 2013 asiel aan in Nieuw-Zeeland voor zijn gezin, omdat het kleine eilandstaatje Kiribati waar hij vandaan kwam in rap tempo onder de zeespiegel verdwijnt.
Een Nieuw-Zeelandse rechter ging niet mee in die redenering en stuurde Teitiota en zijn gezin in 2015 terug naar Kiribati. Twee jaar later heeft Nieuw-Zeeland zijn wetgeving veranderd en experimenteert het land met een „humanitair visum” om bescherming te bieden aan mensen uit de eilandstaatjes in de buurt die door klimaatverandering (tijdelijk) hun huis uit moeten.
In een extreem scenario zouden volgens de Wereldbank rond 2050 mogelijk 216 miljoen mensen huis en haard moeten verlaten, veelal om in eigen land een veilig heenkomen te zoeken
Wanneer kun je zeggen dat iemand gevaar loopt door klimaatverandering? Nu de gevolgen van de opwarming toenemen, worden die vragen relevanter. En omdat hulp voor arme landen, waar die gevolgen het hardst aankomen, wordt teruggeschroefd, is ook de discussie over klimaatvluchtelingen actueel. Veel programma’s van het Amerikaanse USAID en van ontwikkelingssamenwerking in Nederland zijn gericht op hulp aan slachtoffers van klimaat-gerelateerde ellende. Als die stoppen, waarschuwen activisten, kunnen miljoenen klimaatmigranten onze kant op komen. Schieten rijke landen zichzelf in de voet door nu de geldkraan dicht te draaien?
Toenemende ontheemding
In zijn meest recente rapport over de gevolgen van klimaatverandering erkent het IPCC, het wetenschappelijk klimaatpanel van de Verenigde Naties, dat klimaat- en weersextremen wereldwijd „in toenemende mate bijdragen aan ontheemding”. Het IPCC verwacht dat er „met de intensivering van hevige neerslag en bijbehorende overstromingen, tropische cyclonen, droogte en, in toenemende mate, zeespiegelstijging” op termijn nog veel meer mensen ontheemd zullen raken. Het rapport is voorzichtig met getallen – die hangen mede af van andere sociale omstandigheden en de bereidheid om met klimaatbeleid de opwarming een halt toe te roepen.
Een artikel in het wetenschappelijk tijdschrift npj Climate Action waagde zich in juni vorig jaar aan een schatting: „Alleen al in 2020 werden meer dan 40,5 miljoen mensen gedwongen te verhuizen, van wie 30,7 miljoen als gevolg van natuurrampen. Overstromingen en stormen waren beide verantwoordelijk voor de ontheemding van 14 miljoen mensen, waarbij Azië en de Pacific zwaar getroffen regio’s waren, met aanzienlijke menselijke ontheemding en schade aan gebouwen en infrastructuur.”
Onheilspellende getallen
Maar er circuleren ook onheilspellender getallen. In een extreem scenario zouden volgens de Wereldbank rond 2050 mogelijk 216 miljoen mensen huis en haard moeten verlaten, veelal om in eigen land een veilig heenkomen te zoeken. Het Institute for Economics and Peace gaat nog een stap verder. Deze denktank concludeert dat in 2050 1,2 miljard mensen ontheemd kunnen zijn, van wie een groot aantal door natuurrampen en klimaatverandering.
Ingrid Boas, die volgende maand aan de Wageningen Universiteit haar oratie houdt als hoogleraar klimaatverandering en mobiliteit, is voorzichtig met woorden als klimaatmigrant en klimaatvluchteling. Er zijn vaak meerdere redenen voor mensen om hun leefomgeving te verlaten, legt ze uit in een videogesprek. En zelden gaan ze ver weg. Ze trekken naar de stad, blijven in de regio. Boas gebruikt daarom liever ‘klimaatmobiliteit’, dat het handelingsperspectief benadrukt. „Het belangrijkste is dat de meesten vaak helemaal niet weg willen”, zegt Boas. „En als ze vertrekken, keren ze zo snel mogelijk terug zodra de omstandigheden dat toelaten.” Boas noemt Chili als voorbeeld. In Patagonië werd een dorp door modderstromen compleet weggevaagd. „De overheid wilde de mensen naar een veiliger plek verhuizen, maar de bewoners waren hun dorp alweer aan het opbouwen. Ze weigerden te vertrekken en namen de risico’s voor lief.”
Kun je klimaatfinanciering door rijke landen eigenlijk wel hulp noemen?
Dat merkt ook Elly Urban, programmahoofd van humanitaire organisatie ZOA, die in 2023 aandacht voor klimaatverandering tot een prioriteit verklaarde. „Wij werken in gebieden waar veel armoede heerst en waar conflicten zijn. Veel mensen zijn daardoor op de vlucht. Klimaatverandering komt bovenop de problemen die ze al hebben. Toch blijven ze het liefst in de eigen regio, zo dicht mogelijk bij huis. Daar komt bij dat de allerarmsten het meest kwetsbaar zijn voor klimaatverandering. Zelfs als ze zouden willen, hebben ze helemaal niet de middelen om bijvoorbeeld richting Europa te vluchten.”
Net als Boas vindt Urban het lastig om klimaatverandering een-op-een te relateren aan migratiestromen; het is eerder een katalysator. Neem Congo, waar ZOA met lokale partners een klimaatprogramma opzet. „In een toch al conflictrijk gebied maken grillige neerslagpatronen en periodes van droogte het nog lastiger om landbouw te bedrijven. Toegang tot water, tot voedsel, tot land nemen af. En dus ook toegang tot iets van stabiliteit. Mensen raken ontheemd omdat de levensomstandigheden zo ingewikkeld en moeilijk worden dat ze geen andere keuze meer hebben.”
Jongeren zien volgens Urban vaak geen toekomst in hun geboortestreek. Zij vertrekken naar grote steden als Bukavu, maar ook daar is weinig perspectief. „Sommigen trekken verder, de grens over naar Rwanda of Burundi. Maar veel jongeren blijven in de steden hangen. Ze sluiten zich aan bij een rebellenbeweging omdat ze dan wel inkomen hebben. Dat versterkt onrust en instabiliteit.”
Ten koste van de weerbaarheid
Klimaatfinanciering door rijke landen draagt dan misschien niet bij aan het voorkomen van vluchtelingenstromen, het geld is wel bitterhard nodig, concluderen zowel Boas als Urban. Bezuinigen op ontwikkelingshulp gaat ten koste van de weerbaarheid van gemeenschappen die de gevolgen van klimaatverandering dagelijks ondervinden. Zeker omdat rijke landen volgens Boas toch al geneigd zijn hun klimaathulp vooral te besteden aan wat ‘mitigatie’ wordt genoemd: het voorkomen van klimaatverandering met bijvoorbeeld duurzame energie uit zon en wind. De programma’s van het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking zijn vanouds meer gericht op ‘adaptatie’, aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering.
Urban ziet tegenstrijdigheden in de bezuinigingsplannen van minister Klever (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, PVV). „Er mag geen ontwikkelingsgeld meer naar klimaat, maar Nederland blijft zich wel richten op watermanagement en voedselveiligheid – thema’s die rechtstreeks afhankelijk zijn van klimaat.”
Kun je klimaatfinanciering door rijke landen eigenlijk wel ‘hulp’ noemen? „Als we onszelf eerlijk in de ogen kijken, gaat dit over verantwoordelijkheid nemen voor de klimaatschade die Europa, de VS en andere rijke landen hebben veroorzaakt”, zegt Urban. „We hebben een schuld te vereffenen”, vindt Boas.
