Altijd weer een man die op de rem trapt, als een vrouw iets van haar leven wil maken

Waarom heeft Egypte zich niet ontwikkeld zoals Japan? In de negentiende eeuw draaiden beide landen grotendeels op kleine boeren die kleine lapjes grond bewerkten. De economie van beide landen was afhankelijk van een enkel marktgewas: katoen in Egypte, rijst in Japan. Maar waar Japan zijn agrarische rijkdom gebruikte om er een breed moderniseringsprogramma mee te financieren, waarin onderwijs verplicht werd, bleef scholing in Egypte een voorrecht voor de elite.

Het is een van de vele verklaringen die de Amerikaanse journaliste Lesley T. Chang, in haar boek Textielmeisjes, geeft voor het raadsel dat Egypte is. Het land blijft maar in de onderste regionen bungelen op lijstjes van economische ontwikkeling. Behoudzucht houdt Egypte in zijn greep: niet alleen een conservatieve opvatting van de islam, die het plattelandsvrouwen bijvoorbeeld moeilijk maakt om buitenshuis te werken, maar ook onwil om nieuwe dingen te proberen.

Eerder schreef Chang, toen ze correspondent in China was, het boek Fabrieksmeisjes. Daarin beschreef ze dat jonge Chinese vrouwen via een fabrieksbaantje wisten op te klimmen, weg van de conservatieve omgeving in hun dorpen van herkomst, en daarmee ook vrijer waren om hun eigen leven in te richten. In haar nieuwe boek volgt Chang hetzelfde procédé. Jarenlang bezoekt ze textielfabrieken om te documenteren hoe het de veelal slimme jonge meiden daar vergaat.

Tot Changs verbazing schieten de Egyptische vrouwen bijzonder weinig op met het buitenshuis werken. Velen van hen gebruiken het baantje uitsluitend om te sparen voor het allerbelangrijkste in hun leven: hun bruidsschat. Onderwijs krijgen ze wel, maar veel doen ze er niet mee. Na hun bruiloft wacht hun een saai leven binnenshuis. Kinderen zullen ze baren.

Onvergetelijke karakters

De ondertitel van Changs boek luidt De strijd van drie Egyptische vrouwen voor vrijheid en het recht op werk. De drie vrouwen in kwestie zijn eigenaar van een textielfabriek of hebben er een hoge functie. Onvergetelijke karakters zijn het, die er in een vrouwonvriendelijke omgeving het maximale uit proberen te halen. Werkneemsters beschouwen ze zo’n beetje als hun kinderen; alleen door volledig van hun privéproblemen op de hoogte te zijn, weten de managers hoe ze hen moeten motiveren. En als ze niet komen opdagen of ineens ontslag nemen, wat nogal eens gebeurt, dan hebben ze altijd weer een oplossing.

Het grootste probleem waar de managers mee te maken krijgen, zijn de echtgenoten van de werkneemsters. Die voelen zich bedreigd door de baan van hun vrouw, of ze dwingen haar om thuis te blijven door haar te verbieden om de baby een paar uurtjes elders onder te brengen. ‘Echtgenoten waren een soort moerasgas’, schrijft Chang treffend. ‘Ze waren overal en nergens, vulden de lucht met kwalijke dampen van koppigheid, boze buien en conservatisme terwijl ze onzichtbaar bleven voor het blote oog.’

Al kunnen de werkneemsters zelf er ook wat van. Wanneer op een dag in een van de fabrieken de stroom uitvalt, gaan de vrouwen bij elkaar staan om te praten, te lachen en te zingen. ‘Ze zongen een lied dat de grootst mogelijke vreugde verwoordde, namelijk het lied van een vrouw op haar trouwdag.’ Mismoedig concludeert Chang dat deze vrouwen zelf net zo goed bijdragen aan hun toekomstige gevangenschap als thuisblijvende moeder.

Knarsetandend

De ondertitel doet het boek enigszins tekort; het is niet alleen een persoonlijk verhaal over drie vrouwen, het gaat ook over de geschiedenis van Egypte en de wereldwijde katoenindustrie, over feminisme en de islam, economie en sociologie. Chang is een geweldige reportageschrijver die de kunst van het rondhangen verstaat. Zo’n textielfabriek bezoekt ze niet één, maar vele keren en en passant komt ze bij de hoofdpersonen thuis. Hierdoor kan ze bijvoorbeeld van dichtbij observeren waarom de uiterst doortastende fabrieksmanager Rania Saeed Mohamed, de kleurrijkste hoofdpersoon, thuis knarsetandend toestaat dat haar echtgenoot er een tweede vrouw bij neemt.


Lees ook

Leven in een genadeloos harde wereld

Vrouwelijke fabrieksarbeider in 1940 aan het werk in een textielfabriek in Taftville, Connecticut, VS. Foto Getty Images

Het antwoord op de vraag waarom Egypte zo achterblijft is uiteraard genuanceerd. Deels is het de islam, die de vrouwen aanvankelijk heus rechten gaf, maar steeds vrouwonvriendelijker geïnterpreteerd wordt – door mannelijke religieuze leiders. Deels is het de ongelukkige politieke en economische geschiedenis van Egypte, dat de voorbije eeuw nogal heen en weer werd geslingerd tussen een Brits koloniaal bewind, een socialistisch regime van nationaliseringen en autocratische leiders.

En steeds weer komt ze bij mannen uit. De Egyptische man komt er niet goed van af bij Chang. Hij is lui, hij is achterlijk. Maar hij is wel de baas. En zo blijft alles in Egypte bij het oude.