‘Als schrijver droom je van zo’n creatieve roes’

‘Toen ik een jaar of twintig was, studeerde ik een jaar literatuurwetenschap in Dublin. James Joyce had er gestudeerd, ik vond dat een romantisch idee. To the Lighthouse stond op de leeslijst bij een vak over modernisme in de literatuur. Al bij eerste lezing werd ik weggeblazen door de intensiteit van de roman, die onvergelijkbaar was met alles wat ik eerder had gelezen.

Het was een verademing om Naar de vuurtoren nu opnieuw te lezen, maar in de uitstekende vertaling van Barbara de Lange. Ik ben in de loop der jaren anders gaan denken over lezen in vertaling. Ik dacht altijd dat lezen in de originele taal, zo mogelijk, altijd het best was. Maar ik denk dat ik mijn eigen kennis van het Engels voortdurend overschat; ik kreeg nuances mee die ik eerder miste.

Woolf schreef dit boek vrij snel na Mrs. Dalloway, in het soort koortsachtige roes waar je als schrijver van droomt — dat weten we uit haar dagboeken, waarin ze nauwkeurig haar schrijfproces bijhield. Ze liep al tijden rond met het idee om iets te schrijven dat gebaseerd was op het huwelijk van haar ouders en de zomers die ze doorbrachten als familie op het Schotse eiland Skye. Een idylle, maar niet zonder complexiteiten.

Naar de vuurtoren speelt zich ook op dat eiland af, in een landhuis waar Mr. en Mrs. Ramsey, hun acht kinderen en enkele gasten verblijven. In het eerste deel lees je hoe al die verschillende mensen met elkaar omgaan, hoe ze zich tot elkaar verhouden. Banale zaken worden groot en momenten van openbaring worden teruggebracht tot kleine momenten.

Dit is mijn lievelingsroman van Woolf omdat hij zo doordrongen is van haar vermogen om de dingen die we voor onszelf verborgen houden expliciet te maken. Dit boek vangt de essentie van menselijke relaties: ze laat zien hoe sterke gevoelens zoals liefde en afkeer, medelijden en haat binnen enkele seconden kunnen opkomen of in elkaar overgaan. Ik herken me heel erg in die dynamische, vaak onbewuste gevoelswereld; de manier waarop wij ons tot zowel dierbaren als vreemden verhouden verandert voortdurend.

In het tweede deel, getiteld ‘De tijd gaat voorbij’, verschuift het perspectief naar alles wat niet-menselijk is maar evengoed wordt aangeraakt door de tijd: de dingen, de seizoenen, de planten en bomen, de lichtstraal van de vuurtoren die af en toe heel even binnenvalt. Terwijl het landhuis langzaam stof vergaart en de verf op de kozijnen begint te bladderen, worden de levens van personages slechts terloops weergegeven, tussen haakjes en in bijzinnen. Fenomenaal, en hartverscheurend.

Het mystieke schrijven van Woolf maakt ook dat Naar de vuurtoren volgens mij een boek is waarvan je niet elke zin of observatie moet willen begrijpen. Het vergt niet alleen intellectuele aandacht, maar ook een vorm van overgave. Dit boek vraagt je om door te lezen, zelfs als je het even niet begrijpt.

Naar de vuurtoren zal ik nog meerdere keren in mijn leven opnieuw lezen. Het gaat – zoals eigenlijk altijd bij Woolf – om de taal, om het zien en om het voelen; dingen die je volgens mij je hele leven met je mee kunt blijven dragen.”