Als Iga Swiatek op Roland Garros in het defensief wordt gedrongen op haar backhand en naar links moet rennen om een harde bal van haar tegenstandster te ‘halen’, doet ze iets wat weinig speelsters haar nadoen. De drievoudig winnares in Parijs zet vaak een sliding in met haar linkerbeen, waarbij haar rechterbeen mee glijdt. Tijdens het glijden en als ze is afgeremd, zijn de benen vaak ver uit elkaar en is het zwaartepunt van haar lichaam dicht bij de grond. Zo blijft ze voldoende in balans om een geweldige bal terug te slaan.
Swiatek is inmiddels zo bedreven in deze beweging, dat ze snel weer kan terugkomen naar het midden van de baan. Het maakt Swiatek tot een tennisster die, naast haar aanvallende slagen vol topspin, verdedigend moeilijk is uit te spelen. Het glijden helpt haar om sneller bij de bal te zijn. Bijzonder aan haar glijtechniek en haar eerste ‘glijpas’ is het glijden op haar buitenste been.
Vroeger gleden tennissers, als ze dat al deden, vooral op hun dominante been, bij rechtshandige tennissers is dat hun rechterbeen. Dat was al uitdagend genoeg en kostte veel kracht. Tegenwoordig wordt er door de allerbeste tennissers aan beide kanten gegleden, in een ‘open stand’ – de benen horizontaal, evenwijdig aan de baseline. Op zo’n manier glijden is moeilijker, vereist meer kracht en is alleen iets voor spelers die risico durven nemen.
Iga Swiatek, Coco Gauff, Novak Djokovic, Carlos Alcaraz en Jannik Sinner beheersen de sliding uitstekend, waarbij de laatste kan putten uit zijn ervaring als topskiër. De beste ‘glijders’ van het proftennis zijn niet toevallig ook de allerbeste spelers van dit moment. De wereldtop in het tennis bestaat uit ware atleten met oersterke benen, die op hun buitenste been naar de hoek glijden en soms vanuit wat in de buurt komt van een ‘split’ – laag bij de grond – nog schier onmogelijke winners slaan. Ze zijn defensief bijna niet te kloppen dankzij deze geavanceerde glijtechniek. Als je als tennisser niet goed kunt glijden op twee benen, doe je tegenwoordig niet mee in de absolute wereldtop.
Op Roland Garros wordt door alle deelnemers gegleden. Op het zachte, rode gravel, een combinatie van gemalen baksteen en puin, is het continu balanceren. De gladde en stoffige ondergrond kleurt de schoenen en sokken rood, de zolen beschikken over een visgraat voor extra grip. Het is de ondergrond waar slidings letterlijk hun spoor achterlaten, vaak wel meters lang, totdat ze na een set spelen met een sleepnet worden uitgeveegd.
De gravelbaan lééft als het ware, uiterlijk en eigenschappen van de baan veranderen voortdurend. Met droog weer stuitert de bal hoog op, de baan is snel. Met vochtig en kouder weer wordt-ie traag en begraaft de tennisbal zich in de mulle, rode korreltjes. Dan is graveltennis vooral keihard werken, puur ‘vechten’, een schaakspel, omdat een winner slaan, of een ace, een stuk moeilijker is.
‘Koe op het ijs’
Dat iedere proftennisser op gravel kan glijden, is nog niet zo lang gemeengoed. Veelzeggend is een beroemde uitspraak van de Russische Maria Sjarapova uit 2007. Ze zei dat ze zich op gravel als een „koe op het ijs” voelde, omdat ze als hardhitter nooit het idee had op het soms wat gladde gravel echt in balans te zijn. De kunst van het glijden kende de in Siberië geboren maar in de Verenigde Staten geschoolde tennisster nog niet goed. Pas toen ze zich daarin bekwaamde, onder leiding van de Nederlandse coach Sven Groeneveld, won ze in 2012 Roland Garros. Ze kon toen eindelijk ‘schaatsen’ op deze ondergrond.
Rafael Nadal zei in het begin van zijn carrière al dat kunnen glijden op gravel een belangrijk onderdeel was van zijn succes. „Om goed op gravel te kunnen spelen, moet je echt goed bewegen. Als je niet glijdt, wordt het heel moeilijk”, zei de Spanjaard, die veertien keer Roland Garros won.
„Als je Nadal ziet, die glijdt bij bijna elke bal. Daardoor heeft hij een fantastische velddekking en is het zo moeilijk om een winner tegen hem te slaan”, zegt voormalig nummer 4 van de wereld en gravelspecialiste Kiki Bertens. Zij haalde in 2016 de halve finale in Parijs en won in 2019 op gravel het prestigieuze masterstoernooi van Madrid. Ook zij kent de kunst van het glijden als geen ander. Het is een vaardigheid die ze nu overbrengt op de nieuwe generatie tennissers, die ze bij de Nederlandse tennisbond KNLTB begeleidt. Al bij de warming-up moeten haar talenten het glijden oefenen, ook zonder tennisracket. „Inglijden”, noemt Bertens dat. „Glijden moet in hun systeem komen.”
Lang waren het vooral mannen die gleden op gravel, maar dat is veranderd, ziet Bertens. „Tennis is over het algemeen fysieker geworden, iedereen beweegt beter. Tennissers gaan steeds sneller de hoeken in. Glijden is de snelste manier om uit de hoek te komen. Glijden in de bal, en dan gelijk weer terug.”
Bertens sloeg naar eigen zeggen op gravel „80 procent” van haar forehands met een klein „glijpasje” vooraf. „Je kunt een stukje meer energie in de bal krijgen. Je kunt met vaart naar een hoek sprinten. Je glijpass remt je af, en die energie kun je weer in de bal stoppen. En omdat je laag zit, kun je goed onder de bal komen en topspin geven.”
Glijden op hardcourt
De kunst van het glijden bestaat uit lef en een goede timing, zegt Bertens. „Het is makkelijker glijden op een drogere baan, dan moet je er juist voor zorgen dat je wel op tijd afremt. Op een stroeve, natte baan moet je veel meer gewicht op je voet zetten. Het gaat erom wanneer je je glijpas inzet. Alles draait om de afzet van je buitenste been.”
Toch is het niet zo dat glijden altijd de betere optie is, denkt Peter Lucassen, sinds kort weer de coach van Botic van de Zandschulp, die in de eerste ronde werd uitgeschakeld in Parijs. Glijden is volgens Lucassen vooral een manier van verdedigen. Punten domineren op gravel doe je niet door te glijden. „Ik vind dat het beter is als je goed met je benen achter de bal kan komen en krachtig af kan zetten tegen de baan. Als het je intentie is om de aanval over te nemen, in plaats van alleen de bal terug te brengen, maak je geen sliding. Alleen als het noodzakelijk is”, zegt de tenniscoach.
Lucassen is wel onder de indruk van de glijkwaliteiten van de moderne tennissers. „Je hebt zoveel spelers die alles halen en die na een sliding een bal met zoveel kwaliteit terugslaan. Ook Botic kan het waanzinnig aan beide kanten. Hij kan het van nature. Er wordt ook zoveel van achteruit getennist, vanaf de baseline. Het is moeilijk om als tennisser nog naar het net te komen, omdat tennissers zo atletisch spelen van achteren.”
De topspelers die het beste kunnen glijden op gravel, met het gewicht op het buitenste been, zowel op rechts als op links, kunnen dit vaak ook op andere baansoorten. De nummers 1 van de wereld, Swiatek en Djokovic, maken ook op het stugge hardcourt met twee benen fantastische slidings. Steeds meer wereldtoppers glijden op alle ondergronden, iets wat voor de oudere generatie moeilijk voor te stellen is. Bertens gleed bijvoorbeeld nooit op hardcourt.
Robin Haase won twee keer het ATP-toernooi van Kitzbühel op gravel en nam voor de KNLTB een keer een instructievideo op met tips hoe je moet glijden op gravel. Maar hij noemt glijden op hardcourt „ontzettend gevaarlijk” en vindt het „geen toegevoegde waarde”. Glijden op gras noemt hij „absurd”.
Djokovic, ‘de man van elastiek’, weet dat wat hij tegenwoordig doet op hardcourt en gras, niet normaal is. „Als je niet hele flexibele enkels hebt, of als ze kwetsbaar zijn, dan denk je wel twee keer na om zo’n extreme beweging te maken”, zei hij vorig jaar tegen The Guardian.
Lucassen ziet tennissers steeds atletischer, fitter en flexibeler worden en voorspelt dat glijden op alle ondergronden daarom steeds normaler zal worden. „Alle kids die nu tennis op televisie kijken, zien dat de topspelers het ook doen, dus ze zullen dat weer kopiëren.”