Janine Janssen (56) is niet iemand die al haar eieren graag in één mandje stopt. Ze vervult vier parttime functies: ze is hoogleraar criminologie en rechtsantropologie aan de Open Universiteit, lector geweld en afhankelijkheid aan Avans Hogeschool, lector aan de Politieacademie en hoofd onderzoek bij het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) van de Nationale Politie. En ook inhoudelijk is ze „niet iemand die heel gelukkig wordt als het altijd op dezelfde postzegel moet”, zoals ze het zelf formuleert.
De afgelopen paar jaar publiceerde ze onder meer over het gebrek aan opvang voor de huisdieren van slachtoffers van huiselijk geweld, over de relatie tussen huiselijk geweld en narcisme, over mensenhandel, online geweld, milieucriminaliteit, het strafbaar stellen van psychisch geweld, eergerelateerd geweld, seksueel geweld en criminele uitbuiting van scholieren. „Ik kan me voorstellen dat je denkt: dat zwabbert alle kanten uit”, zegt ze tijdens een Teams-gesprek (ze kon dit jaar geen tijd meer vinden om persoonlijk af te spreken). „Maar er zit absoluut een lijn in.” En die lijn is de relatie tussen geweld en afhankelijkheid.
Begin deze eeuw was Janssen betrokken bij de oprichting van wat later het LEC EGG zou worden. „Ik vroeg me af: wat zijn de overeenkomsten tussen eergerelateerd geweld – dus geweld bij het kiezen en verlaten van partners waar de familie zich mee bemoeit, problemen als besnijdenis van meisjes, huwelijksdwang, huwelijksgevangenschap – en andere vormen van geweld. En dan zie je dat heel veel geweld in Nederland wordt gepleegd door een dader die het slachtoffer niet alleen kent, maar van wie het slachtoffer emotioneel of materieel afhankelijk is. We hebben met zijn allen lang gedacht: vrouwen hebben last van enge mannen die in de bosjes staan. Maar ik zeg altijd: in Nederland hebben we helemaal niet genoeg groen om al dat geweld te kunnen verklaren.”
De nieuwe Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend gedrag 2024 van het CBS kwam in november uit. Janssen citeert: „Er zijn meer dan 1,3 miljoen slachtoffers van alleen al huiselijk geweld in Nederland, op een bevolking van 18 miljoen. Dat is nogal wat! Van mensenhandel weten we minder, maar ook daar zitten daders vaak in het sociale netwerk van het slachtoffer.”
We denken als mensen vaak dat we zo bijzonder zijn in vergelijking met andere dieren. Nou, ik denk dat we vooral bijzonder zijn in de brokken die we kunnen maken
Waarom vind je juist geweld in afhankelijkheidsrelaties zo belangrijk?
„Als je naar het dier de mens kijkt, hoe wij opgroeien en leven, dan moet het in een gezin en in relaties veilig zijn. Daar moet je energie kunnen opdoen om de wereld in te gaan; daar moet je bescherming vinden tegen een buitenwereld die niet altijd zachtzinnig is. En als het dan misgaat in de intiemste relaties die mensen hebben, dan is dat zó bedreigend. Daar zit voor mij de motivatie.”
Janssen heeft het niet zomaar over „het dier de mens”. Zelf is ze opgegroeid naast de boerderij van haar opa op het Limburgse platteland. Dieren waren „decorstukken”, vertelt ze, waar ze verder niet over nadacht. Maar eind jaren negentig interviewde ze voor haar promotieonderzoek mannen die korte gevangenisstraffen moesten uitzitten over het leven voor, tijdens en na detentie, en één van hen maakte zich heel veel zorgen over wat er met zijn hond gebeurde terwijl hij vastzat.
„Die hond was alles wat hij had”, vertelt ze. „Dat trof mij enorm. Binnen het recht beschouwde men dieren toen als dingen die je kunt stelen of stropen of als wapen kunt gebruiken. Maar toen ik me verder verdiepte in dieren in de criminologie ging er een wereld voor me open.”
Ze las de boeken van criminologen als Geertrui Cazaux en Piers Beirne, die voor dierenwelzijn opkomen. En ze leerde het woord speciësisme kennen: discriminatie op grond van diersoort. In 2019 publiceerde ze het boek Waarom de criminologie mij dierbaar is. Daarin bespreekt ze heel uiteenlopende onderwerpen die allemaal met dieren en criminologie te maken hebben: van dierenrechten tot onverdoofd slachten en van dierenmishandeling tot therapie- en politiedieren.
De grote kracht van dieren, op een aantal vogels na, is: ze zeggen niks terug. Dus je kunt alles tegen ze zeggen waar je behoefte aan hebt
Je noemt dat boek een persoonlijk pleidooi voor non-speciësisme.
„Ja, we denken als mensen vaak dat we zo bijzonder zijn in vergelijking met andere dieren. Nou, ik denk dat we vooral bijzonder zijn in de brokken die we kunnen maken. Veel klimaatproblemen die nu spelen, hebben te maken met de zelfoverschatting van mensen. De wereld zou er anders uitzien als we meer zouden beseffen dat we dieren onder de dieren zijn. Dat we niet aan de top van het hele systeem staan, maar er onderdeel van zijn. Hoe wij met de planeet omgaan, is voor mij de ultieme vorm van geweld in afhankelijkheid. Blijkbaar hebben we niet door dat we die planeet nodig hebben.”
Een van je interessegebieden, schrijf je op LinkedIn, is ‘groene criminologie’. Wat is dat?
„Vroeger hadden mensen het wel over victimless crime. Als iemand illegaal een gevaarlijke stof stond te lozen, dan was dat slachtofferloze criminaliteit. Daar denken we nu anders over, want van zoiets hebben we allemaal last: als samenleving, maar ook in de ecosystemen. Groene criminologie gaat dus uit van een breder slachtofferbegrip en kijkt ook naar de gevolgen van menselijk handelen op andere soorten en de natuur. Neem mensen die drugs produceren. Dat zijn doorgaans geen types die hun afval gescheiden inleveren. En omdat ze niet bij de chemokar komen, vinden de afvalproducten van hun drugsproductie helaas een weg naar het milieu.
„Het gebied van groene criminologie is volop in ontwikkeling in Nederland. De Nederlandse Vereniging van Criminologie, waar ik op dit moment voorzitter van ben, heeft ook een divisie groene criminologie, onder leiding van Daan van Uhm. En mijn collega’s van de Open Universiteit en ik zijn erg geïnteresseerd in het juridische aspect. We begeleiden nu een promovenda die onderzoekt: stel dat de Waddenzee een rechtspersoon zou worden, kunnen we die dan beter beschermen?”
Van illegale mijnbouw tot stroperij: veel misdaad heeft een groen randje
Nog even naar de dieren. In je boek formuleer je ‘de wet van Jansen’: hoe minder verwachtingen mensen hebben van hun medemensen en de toekomst, hoe meer dieren ze in huis hebben. Hoe verklaar je dat?
„Ik denk dat die mensen een soort alternatieve community om zich heen creëren. Je hebt zo’n spreekwoord: als je de mensen leert kennen, ga je van dieren houden. De grote kracht van dieren, op een aantal vogels na, is: ze zeggen niks terug. Dus je kunt alles tegen ze zeggen waar je behoefte aan hebt en ze zullen het niet ontkrachten.”
Als student ben ik naar Colombia geweest. En ik kom zelf van het platteland, maar dan kom je daar bij boeren en dan zie je: deze mensen hebben echt helemaal niks aan mij
Je sprak onlangs op het congres van Mendoo, een stichting die zich bekommert om huisdieren van slachtoffers van huiselijk geweld. Veel slachtoffers hebben dieren en omdat die vaak niet mee kunnen naar de opvang, blijven vrouwen langer bij hun gewelddadige partner.
„Je moet je voorstellen: in zo’n huiselijkgeweldsituatie wordt je leefwereld heel klein. Je houdt het geheim voor de buitenwereld, je raakt geïsoleerd. Een huisdier kan dan een van de weinige waardevolle contacten zijn die je nog hebt, ook voor kinderen trouwens. Het is dramatisch als je dat dan ook nog kwijtraakt.
„En ik vind natuurlijk dat dieren net zo goed recht hebben op veiligheid. Ze worden vaak mee mishandeld, dus je moet ze mee redden. Het zijn geen gebruiksvoorwerpen, je bent er verantwoordelijk voor.”
Iets anders nog: je hebt geen politieacademie of rechten gedaan, maar culturele antropologie gestudeerd, én je propedeuse Spaanse taal- en letterkunde gehaald én een lerarenopleiding maatschappijleer gedaan. Wat wilde je vroeger worden?
„Ik dacht dat ik de ontwikkelingshulp in wilde. Als student ben ik naar Colombia geweest. En ik kom zelf van het platteland, maar dan kom je daar bij boeren en dan zie je: deze mensen hebben echt helemaal niks aan mij. Als ik hier wat wil betekenen, had ik naar de landbouwuniversiteit in Wageningen moeten gaan.
„In Colombia kwam ik tot het besef dat ik graag iets wilde doen in mijn eigen samenleving. Dus toen ik terugkwam, ben ik als een gek allemaal verschillende vakken gaan volgen. Dat is hoe ik werk: in de breedte. Dan heb ik ruimte voor associaties en verbanden. Die relatie tussen geweld en afhankelijkheid en milieu, bijvoorbeeld, die kan ik alleen zo zien omdát ik zo breed werk.”