Als de dieren rechten hadden gehad, dan zou de bio-industrie niet bestaan

Recensie

Boeken

Vogels Wie de wereld probeert te zien door de ogen van vogels, ziet oneindig veel leed. Dat blijkt uit twee verontrustende boeken.


Afbeelding van een Amerikaanse kleine zilverreiger uit 1835.
Foto Sepia Times/Universal Images Group/Getty Images

Stel dat de dieren rechten hebben, en ook de planten en de bomen, hoe zou onze aarde er dan uitzien? Stel dat de natuur voor zichzelf en haar eigen waarden kon opkomen, leefden we dan nu niet in een milieu dat zo goed als verwoest is?

En: waarom zou alles wat leeft geen eigen bestaansrecht bezitten, onafhankelijk van de menselijke bemoeienis? Dieren kunnen heel goed hun eigen leefgebied creëren, daar hebben ze de mens niet voor nodig. De pijn schuilt er hem juist in dat de mens het wél nodig vindt de wereld van de natuur te beheersen, te temmen, aan zich ondergeschikt te maken.

In Leven als een vogel schrijft de Belgische filosoof Vinciane Despret dat de mens besmet is met het idee ‘dat het milieu allereerst, bovenal en misschien wel uitsluitend een te exploiteren hulpbron is. De natuur als een goed idee dat we ons kunnen toe-eigen, dat we naar eigen believen kunnen gebruiken en misbruiken.’ En de Britse ornitholoog Stephen Moss betoogt in zijn verontrustende boek Tien vogels die de wereld veranderden feitelijk hetzelfde. Of het nu om vogels gaat of in bredere betekenis over dieren, dat doet er niet zoveel toe: ‘Wij mensen hebben altijd met vogels samengeleefd. We hebben ze gejaagd en getemd voor voedsel, brandstof en vuur. We hebben ze vergiftigd, vervolgd en vaak gedemoniseerd, maar ook opgehemeld in muziek, in poëzie en in beeldende kunst.’ Van het ‘ophemelen’ is in Moss’ boek betrekkelijk weinig terug te vinden, van het vervolgen des te meer. De mens heeft de dodo uitgeroeid, het ‘ultieme symbool van uitsterving’, de raaf bejaagd en vergiftigd, de kleine zilverreiger aan eind negentiende eeuw tot op de rand van algehele vernietiging gebracht doordat de zilveren veren en de vogels zelf dameshoeden moesten opsieren. Een modegril die de vogels nagenoeg fataal werd. De steeds schaarsere kolonies keizerspinguïns op Antartica dreigen te verdwijnen. De natuur en wijzelf leven op de rand van de afgrond, het is ‘één minuut voor twaalf’, aldus Moss. En: ‘Nooit is de noodzaak zo dringend geweest om ons te bezinnen op onze plek in de natuur.’

Rechteloze natuur

Uitroeiing, vervuiling, verlies van leefgebied en de klimaatcrisis zijn allemaal gevolgen van dat grote kwaad, waarover Moss en Despret niet specifiek schrijven maar dat wel de essentie vormt: de natuur is rechteloos.

Door de eeuwen heen vormden economische exploitatie en geldelijk gewin de boventoon in onze omgang met de natuur. Moss laat er geen twijfel over bestaan dat dit teruggaat op de grondgedachte van het christendom, zoals verwoord in Genesis, dat een almachtige God ‘de grote walvissen’ schiep en ‘alle gevleugeld gevogelte’. De middeleeuwse Kerk voegde daar een tot op heden nauwelijks bestreden opvatting aan toe dat de mens boven het dieren- en plantenrijk staat. Met als gevolg: de mens kon vrijelijk beschikken over de rijkdom en overvloed van de natuur. Al die eeuwen door.

De boeken van Despret en Moss vullen elkaar verrassend aan. In beide gevallen gaat het om de leefwereld, de biotoop, van vogels. Despret is hoogleraar wetenschapsfilosofie in Luik. Haar boek heet oorspronkelijk Habiter en oiseau en gaat vooral over het territorium dat zangvogels in de baltstijd van het voorjaar voor zichzelf scheppen. Zonder een eigen woonplek zouden ze geen partner vinden, geen jongen kunnen grootbrengen. Bijna op elke bladzijde laat Despret je versteld staan van de inventiviteit waarmee vogels dat doen.

Wetenschappelijke nieuwsgierigheid leidde tot wrede taferelen. Een ornitholoog doodde in 1932 van de in koppels levende vogels zowel de mannetjes als de vrouwtjes en vroeg zich vervolgens af hoe lang het zou duren, voordat de verdwenen eega werd vervangen. Ruim tien jaar later richtten Amerikaanse onderzoekers in een bosgebied in de staat Maine een ‘apocalyptische slachting’ aan. Ze doodden telkens alle paartjes die aan nestbouw begonnen in een eigen territorium, alleen om te weten hoelang het zou duren voordat een nieuw paartje zich aandiende. Bijna een eeuw later ontdekt Despret dat de houtindustrie het fatale onderzoek financierde. Men wilde erachter komen of de vogels daadwerkelijk in staat waren een rups te verdelgen die zich voedt met de knoppen van de naaldbomen. De groei van sparrenknoppen moest onbedreigd blijven.

Gewetenloze exploitatie

Moss geeft aan de hand van tien soorten een vergelijkbaar beeld van gewetenloze exploitatie. Van raaf tot dodo, van kalkoen tot keizerspinguïn, van ringmus tot zeearend: al deze vogels staan in nauwe relatie tot de mens, zonder dat zij aanspraak kunnen maken op zelfbeschikking. Neem het horrorverhaal van de ringmus dat zich afspeelt op 13 december 1958 in Shanghai en elders in China. De communistische partijleider Mao Zedong had het onschuldige, graanetende vogeltje tot een van de Vier Plagen bestempeld; tot ongedierte. Zogenoemde staatswetenschappers hadden berekend dat een enkele mus jaarlijks 4,5 kilo graan at. En dus dat voor iedere miljoen gedode mussen er 60.000 monden gevoed konden worden. Massaal trok de bevolking eropuit om de dieren te verjagen met hels kabaal en dood te schieten. Vermoeide mussen die nergens konden schuilen op de grond werden vertrapt. Miljoenen mensen deden mee aan de massamoord met als gevolg dat de oogst van het jaar daarop mislukte: de ringmus pikte niet alleen graankorrels, maar vooral schadelijke insecten. En die kregen vrij spel. Mao riep eigenhandig de Grote Chinese Hongersnood van 1959 en 1961 over zijn volk af.

Hadden de dieren rechten gehad, dan zou de bio-industrie niet bestaan. Moss illustreert dat aan de hand van de kalkoen, die ter gelegenheid van Thanksgiving en Kerstmis de Amerikanen tot feestdis dient. Tegenwoordig wordt het dier als een ‘plofkalkoen’ op industriële schaal gefokt. Jaarlijks eten Amerikanen tussen 250 en 300 miljoen kalkoenen. Een dierenrechtenorganisatie als Advocate for Animals somt het leed op: de dieren zijn te krap behuisd met minder dan een kwart vierkante meter voor zichzelf, worden onnatuurlijk vetgemest en ondergaan gruwelijke transport- en slachtpraktijken.


Lees ook deze recensie van een boek van Martha Nussbaum

Onze omgang met de natuur en de drang tot domesticatie van planten en dieren laat pijnlijk en verontrustend zien dat de mens willens en wetens ingrijpt in de natuur en zo het noodlot over zichzelf afroept. Moss’ besluit zijn boek met de klimaatcrisis: we sluiten onze ogen ervoor, betoogt hij, we willen het niet zien. Maar het is de grootste dreiging die alle levende wezens boven het hoofd hangt. ‘Kunnen wij en de vogels overleven?’ vraagt hij zich af, nu we onderweg zijn naar ‘onze eigen apocalyptische zelfvernietiging’. Had de natuur toch maar eigen rechten op een onbedreigd bestaan.