Net als afgelopen jaar zal het Nederlandse elektriciteitsnet ook de komende jaren capaciteitsproblemen ondervinden vanwege overbelasting. Dat heeft energienetwerkbedrijf Alliander maandag bekendgemaakt bij de presentatie van de jaarcijfers van 2023. Volgens het bedrijf werd afgelopen jaar duidelijk „hoe nijpend de situatie is op het elektriciteitsnet in Nederland”. Alliander verwacht dat die druk — het spreekt van „files op het net” — nog zeker tien jaar zullen aanhouden. Zowel bedrijven als consumenten zullen hierdoor getroffen worden.
Het bedrijf wijst onder meer naar langlopende procedures, onvoldoende beschikbare ruimte in de openbare omgeving, een tekort aan technisch personeel en een gebrek aan slagkracht bij overheden die een verdere opschaling van het net in de weg staan. Alliander vraagt daarom om „scherpere keuzes”, zoals bijvoorbeeld bij de locaties van elektriciteitsstations, transformatorhuisjes en warmtenetten.
Het elektriciteitsbedrijf zag afgelopen jaar een verdere groei van het aantal warmtepompen, zonnepanelen, e-boilers, elektrificatie van bedrijfsprocessen en de installatie van oplaadpunten voor elektrische voertuigen in Nederland. Die tendens zou zich ook in de toekomst doorzetten, mogelijk zelfs toenemen. Alliander vreest dat de geplande uitbreidingen van de netwerken die ontwikkelingen de komende jaren niet kunnen bijhouden. Het bedrijf investeerde in 2023 ruim 1,4 miljard euro in de verbouwing van de energienetten, door onder meer het bouwen van elektriciteitsstations en transformatorhuisjes. Alliander waarschuwt wel dat die verbouwingen juist voor overlast zorgen. „Het tempo waarmee wij de grootschalige aanleg en verzwaring van elektriciteitsnetten verder kunnen opvoeren, loopt tegen grenzen aan.”
Sinds de Russische invasie is het dragen van traditionele kleding in Oekraïne in opkomst. „Mensen willen nog voelen dat ze Oekraïens zijn voordat ze sterven.”
Heb je vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze redactie via [email protected]
Jarenlang opende criminoloog Wouter Buikhuisen met hoop op recapitulatie de brieven van de Universiteit Leiden. Tevergeefs, vertelt hij in 2009 in een interview met universiteitsblad Mare. De wetenschapper was jarenlang slachtoffer geweest van pesterijen en bedreigingen door zijn wetenschappelijke onderzoek naar biosociale factoren in criminaliteit.
Afgelopen dinsdag overleed Buikhuisen op 91-jarige leeftijd. Pas de laatste 15 jaar van zijn leven kon de wetenschapper genieten van waardering voor zijn visie.
Het werk van Buikhuisen als criminoloog legde een focus op nature in plaats van nurture, om crimineel gedrag te verklaren. Hij week daarmee af van de tijdsgeest van de jaren 70/80, waarin net een consensus was ontstaan dat omgevingsfactoren allesbepalend waren. De wetenschapper werd als nazicriminoloog bestempeld, en zag zich gedwongen een nieuw leven te starten als antiekhandelaar aan de Spaanse Costa Blanca. Pas in 2015 kwam hij terug naar Nederland.
Affaire Buikhuisen
Buikhuisens jeugd werd getekend door de Tweede Wereldoorlog. Als jongen van 11 werd hij met zijn moeder en broer opgesloten in een Japans concentratiekamp op Java. Zijn vader werd tot dwangarbeider gemaakt en kwam om bij de aanleg van de Birmaspoorlijn.
Na de oorlog keerde Buikhuisen terug naar Nederland, waar hij in 1965 promoveerde op het proefschriftAchtergronden van nozemgedrag. Daarin introduceerde hij het begrip ‘provo’, afgeleid van provoceren. Buikhuisen was geïnteresseerd in de vraag wat de in die tijd veel voorkomende groepen jongeren met anti-autoritair gedachtegoed dreef.
Zijn conclusie: de jongeren ervoeren een gebrek aan goede vrijetijdsbesteding en gingen daarom op zoek naar uitdaging op andere manieren. Binnen een jaar namen de jongerengroepen de term „provo” over als geuzennaam.
Buikhuisen zelf werd hoogleraar criminologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en onderzoeker bij het ministerie van Justitie. De echte problemen begonnen pas in 1978, toen hij hoogleraar criminologie werd aan de Universiteit Leiden. Hij maakte het zijn missie om de sociale wetenschappen te verenigen met exacte disciplines als neuropsychologie, endocrinologie en psychofysiologie.
Buikhuisen legde zijn focus met name op de amygdala, het deel van de hersenen dat het gedrag beïnvloedt. Volgens de hoogleraar was een goede ontwikkeling van dit hersendeel cruciaal voor het gedrag op latere leeftijd.
Lading kritiek
Maar toen de hoogleraar een onderzoeksvoorstel indiende waarin hij de rol die erfelijkheid speelt bij crimineel gedrag onder de loep wilde nemen, kreeg hij een lading kritiek over zich heen. Vooral zijn implicatie dat de aard van een crimineel in de genen zou kunnen liggen, leidde tot veel negatieve reacties.
De kritiek oversteeg de academische wereld. De media pikte het op en al snel ontstond „de affaire Bruinhuisen”. Daarin trok met name Hugo Brandt Corstius de kar. Onder het pseudoniem Piet Grijs schreef hij tientallen columns voor Vrij Nederland waarin hij de criminoloog afbrandde. Later werd een deel ervan gebundeld tot het boek Buikhuisen, dom én slecht.
Buikhuisen zelf werd het doelwit van steeds heftigere pesterijen en bedreigingen. Bij een oratie in Leiden gooiden demonstranten met een rookbom, er werd poep in zijn brievenbus gedaan en hij ontving bommeldingen. In de jaren tachtig hief de Universiteit Leiden de vakgroep Criminologie zelfs helemaal op en ontnam Buikhuisen zijn onderwijsbevoegdheid. Op advies van de dokter verliet hij de academische wereld en verhuisde naar Spanje.
Pas ruim twintig jaar later werd de eer van de academicus hersteld. Na een bezoek van rechtendecaan Carel Stolker verzoende de Universiteit Leiden zich met de wetenschapper. De eerder controversiële visie van de wetenschapper was door de tijd ingehaald, en zijn werk zelfs meermaals geprezen door andere criminologen.
Inmiddels worden hersenbiologische componenten door veel onderzoekers betrokken bij het bestuderen van crimineel gedrag. „Ik wist: ooit krijg ik gelijk.” zei Buikhuisen in 2010 in een interview met Vrij Nederland.
Lees ook
In de jaren vijftig en zestig heette het ‘baldadigheid’: vuurwerkoverlast was er altijd, de vraag om een vuurwerkverbod ook
Een bestand is één ding, maar blijft het ook in stand?
Op zaterdagavond bij de beroemde India Gate, een triomfboog voor gesneuvelde Indiërs in de Eerste Wereldoorlog, is de 23-jarige Sathiik Raj sceptisch. Het is dan enkele uren nadat bekend is geworden dat Pakistan en India de wapens zullen neerleggen. De Amerikaanse president Donald Trump had de primeur. „Eerst zien dan geloven”, zegt Raj.
Hij krijgt al snel gelijk. Binnen enkele uren nadat het bestand op zaterdagmiddag is ingegaan worden explosies gemeld vanuit Kajsmir, de regio die in z’n geheel door India én Pakistan wordt geclaimd. „Wat is er in hemelsnaam gebeurd met het bestand?”, vraagt een lokale deelstaatminister, Omar Abdullah, zich af op X. Hij meldt dat er explosies zijn geweest in de stad Sriningar.
Dát er een bestand was, kwam voor de meesten onverwacht. Zo moest de verbazing zichtbaar indalen bij presentatoren van het journaal op NDTV. De Indiase zender was al ruim 72 uur vrijwel non-stop aan het uitzenden over het opgelaaide conflict met buurland Pakistan. „Er is een staakt-het-vuren? Vrede! Dat is alles wat we wilden”, constateerden ze verheugd terwijl ze kort daarvoor nog hadden vastgesteld dat India „Pakistan een les leert”.
Dat juist de VS een rol speelde bij het sluiten van de wapenstilstand, was onderdeel van de verbazing. Op donderdag had vice-premier JD Vance nog gezegd het conflict te zien als „niet onze zaak”. Wie welk aandeel had in de wapenstilstand moet de komende dagen duidelijk worden. Een Indiase regeringsbron zei tegen persbureau AFP dat het bestand tussen India en Pakistan rechtstreeks tussen de twee landen is overeengekomen. De Pakistaanse minister van Buitenlandse Zaken Ishaq Dar zei op nieuwszender Geo News dat naast de VS ook Saoedie-Arabië en Turkije een belangrijke rol hadden gespeeld. Hij bedankte alle landen die zich hadden ingespannen.
Het staakt-het-vuren dat Trump zaterdag wereldkundig maakte, was beperkt van inhoud. Er werd alleen afgesproken om de wapens neer te leggen. Een diplomatieke oplossing voor de langlopende ruzie tussen de buurlanden die escaleerde na een aanslag waarbij 26 toeristen werden omgebracht, is er nog niet. Maandag praten de partijen verder – over het delen van water uit de rivier Indus en over het al dan niet steunen van terroristen door Pakistan.
Evacuatie van gewonden in het door Pakistan gecontroleerde deel van Kajsmir op zaterdag 10 mei, voordat de Amerikaanse president Trump bekendmaakte dat India en Pakistan de wapens zouden neerleggen. Stringer/EPA Politieagenten zaterdag met spandoeken op een bijeenkomst ter ondersteuning van de Indiase strijdkrachten in Chennai, India.
Foto Riya Mariyam / Reuters
Arme mensen de dupe
Zaterdag voelde voor de 56-jarige Rathika als „erop of eronder”, zegt ze terwijl ze met boodschappen in de hand naar huis loopt vanaf de buurtwinkel in de wijk Jangpura, in het zuiden van hoofdstad New Delhi. „Er hing iets in de lucht – of misschien hoopte ik dat maar. Elke keer wakker worden en proberen in te schatten welke intenties de militairen nu weer hebben. Ik werd er onrustig van.”
Een vrouw van 25 uit het centrum zegt zaterdagmiddag te hopen „dat het schieten snel stopt” omdat altijd „gewone en arme mensen de dupe zijn”. Tegelijk vindt ze dat India in de komende onderhandelingen „niet te soft” moet zijn. „Pakistan moet niet over ons heenlopen – anders gebeurt zoiets als in Pahalgam weer”. Pahalgam is het bergdorp in het Indiase deel van Kasjmir waar op 22 april toeristen werden omgebracht. Getuigen vertelden later dat de mannen – vrouwen en kinderen werden ongemoeid gelaten – die geen Koranverzen uit het hoofd kenden, werden doodgeschoten. India beschuldigde Pakistan ervan achter de terreurgroep te zitten die de aanslag opeiste. Pakistan ontkende.
De vrouw van 25 bezocht zelf Pahalgam twee weken voordat de aanslag er plaatsvond. „Zo kwetsbaar zijn we dus, blijkbaar.” Dat voelt ook haar vriendin die haar dit weekend kwam opzoeken in New Delhi. „Ik vond het wel spannend om te reizen onder deze omstandigheden, eigenlijk. De hoofdstad is toch veel meer doelwit dan de stad waar ik woon, Bengaluru in het zuiden.”
Sathiik Raj verwachtte de afgelopen dagen niet dat de beschietingen ook de hoofdstad zouden bereiken. „Ik ben niet echt bang geweest dat Delhi geraakt zou worden, hoor”. De steden en militaire bases die te maken kregen met (grotendeels verijdelde) drone- en raket-aanvallen liggen meer richting de grens met Pakistan, in de deelstaten Punjab en Rajasthan en het Indiase deel van Kasjmir. „Ik heb daar wel heel veel beelden van gezien”, gaat Raj verder. „Op sociale media, zo heb ik het meeste nieuws over de militaire operaties gevolgd. Er zijn een paar accounts die geverifieerde informatie verspreiden. Maar het is wel opletten, er werd ook veel nepnieuws gedeeld – door accounts die ons willen laten geloven dat de Pakistaanse krijgsmachten India telkens verslaan en onze militaire bases verwoestten.”
Kinderen in een trein met vluchtelingen uit het grensgebied in de buurt van de stad Jammu.
Foto Money SHARMA / AFP
Aan het einde van de avond zegt de Indiase minister van Buitenlandse Zaken Vikrak Misri in een persconferentie dat India „gepast” zal antwoorden op het schenden van het bestand.