‘Een van de dingen die snel verdwijnen wanneer een regime als dat van Donald Trump aan de macht komt zijn bepaalde woorden en retorische ideeën. Neem bijvoorbeeld het woord ‘complot’. Hoewel de wereld nu meer dan ooit van complotten aaneenhangt, kan het woord niet meer onschuldig gebruikt worden door de notie van complotdenkers, het woord is gekoppeld aan paranoïde ideeën. Daarmee is een woord van ons afgenomen. De geschiedenis wijst niet voor niets uit: fascisten hebben liever niet dat mensen lezen of belezen zijn.”
Aan het woord is de Amerikaanse schrijver Percival Everett, die eind november de National Book Award won met zijn roman James: een herschrijving van Mark Twains beroemde roman Adventures of Huckleberry Finn (1884) waarin de jongen Huckleberry en de slaafgemaakte Jim samen avonturen beleven. Jim is gevlucht vlak voordat hij verkocht zou worden en Huckleberry wil zijn gewelddadige vader ontvluchten. Twains roman gaat over de volwassenwording van Finn, en over hoe een bijzondere band kan ontstaan tussen twee mensen die in de samenleving van die tijd geen contact met elkaar zouden moeten hebben. Het boek wordt beschouwd als een van de belangrijkste romans van de Verenigde Staten. De ontwikkeling van Huckleberry Finn is gelezen als een symbool voor de ‘groei’ van de Verenigde Staten, maar Jim blijft een vrij naïeve figuur, die kromme taal bezigt.
Everett ging met dat idee aan de haal en maakte van Jim, die zichzelf voorstelt als James, een intelligente, welbespraakte man die alleen simpele taal gebruikt wanneer hij met witte mensen praat. „Ik denk dat iedereen zijn taal in meer of mindere mate aanpast aan de gesprekspartner, maar waar het mij om gaat is dat van slaafgemaakte mensen werd verwacht dat ze met witte mensen moesten communiceren alsof ze weinig kennis hebben. Dat deden ze om veilig te blijven, want elke vorm van belezenheid of intelligentie werd als een bedreiging gezien. Mensen die onderdrukt worden, moeten kunnen schakelen om veilig te blijven. Daar komt altijd taal bij kijken.”
Lees ook
Percival Everett zet een klassieker virtuoos op zijn kop in voor Booker Prize genomineerde roman
We spreken elkaar online. Achter het scherm zit een geamuseerde man die vragen afwacht om er daarna – zo lijkt het – een sport van te maken zo kort mogelijk te antwoorden en na elk antwoord een keiharde stilte te laten vallen. Ingaan op eerder werk heeft geen zin. „Dat weet ik echt allemaal niet meer. Ik ken de meeste passages uit James niet eens meer”, zegt hij wanneer ik zijn boek van twee jaar geleden ter sprake breng.
Telefoon opnemen
Het enige waar hij langer op ingaat zijn de gitaren die achter hem in de kamer aan de muur hangen, al mag je ze niet zo noemen. Hij draait zich van het scherm af en wijst: „Dat is geen gitaar. Dit is een cuatro, een Puerto Ricaans instrument. Daar hangt een 10-snarig instrument, een oude mandoline, en dat is een antieke banjo. Ik heb wel gitaren, die ging ik repareren tijdens Covid-19, ik kon ze bijna voor niks vinden en ging aan de slag. Daar ben ik nu mee gestopt, ik heb er genoeg en wil de gerepareerde gitaren niet verkopen want dan moet ik de telefoon opnemen als iemand erover belt.”
Everett omschrijft zichzelf in interviews vaak als ‘pathologisch ironisch’. Zijn boeken zijn inderdaad ironisch en soms ook satirisch. Zo wil iemand bijvoorbeeld een schoenendoos met ‘niets’ uit Fort Knox stelen, heet een personage in een van zijn romans ‘I’m Not Sydney Portier’ en komt Mark Twain opvallend vaak kort om de hoek kijken. Ook schrijft hij westerns en spookverhalen, waarbij hij vaak speelt met taal en tijd, om zo de geschiedenis een andere lading te geven.
De ironie van zijn eigen situatie is dat Everett nu vooral wordt geïnterviewd omdat hij succes heeft met een roman die juist weinig ironisch lijkt en die een stem geeft aan de slaafgemaakte James. Het succes lijkt op de situatie die hij in zijn roman Erasure schetste, vorig jaar succesvol verfilmd als American Fiction, waarbij een zwarte schrijver geen succes heeft omdat zijn boeken te intellectueel zijn. Om zich af te reageren, schrijft hij een boek waarin de zwarte personages een taal spreken waarvan witte lezers denken dat die authentiek is, en hij noemt de roman Fuck. Wanneer dat boek, tot zijn frustratie, een literaire prijs krijgt ontkomt hij er niet aan zijn authenticiteit te acteren.
James gaat, net als veel van zijn werk, over de macht van taal, die misschien nog wel groter is dan die van een vuurwapen. „Een slaafgemaakte met een pistool kan weliswaar iemand vermoorden, maar een slaafgemaakte met ideeën kan alles veranderen,” zo duidt hij de rol van taal in James.
U vertelde dat u ‘Adventures of Huckleberry Finn’ vijftien keer achter elkaar las. Komt het boek u inmiddels de keel uit?
„Ja, dat deed ik omdat ik het boek wilde haten, zodat ik er tijdens het schrijven van James niet meer in hoefde te kijken. Dat is gelukt. Misschien was twaalf keer lezen ook genoeg geweest.”
Komt Mark Twain u nu ook de neus uit?
„Oh nee, in het geheel niet. Het toeval wil wel dat Huckleberry Finn mijn minst favoriete boek is van Twain, na The Adventures of Tom Sawyer, wat ik het slechtste boek van Twain vind. Beide zijn geen goede romans. Pudd’nhead Wilson is daarentegen erg goed, maar ik houd vooral van zijn non-fictie, zoals Life on the Mississippi en Roughing It.”
Want?
„Die boeken gaan over de trek naar het westen. Twain doet prachtige observaties. En de manier waarop hij de absurditeit van de mens onderzoekt is geweldig. Ik hou van Twain vanwege zijn gevoel voor absurditeit, zijn intelligentie en humor.”
Waarom speelt Tom Sawyer geen rol in uw versie?
„Omdat ik een enorme hekel aan hem heb. In de eerste plaats is Tom Sawyer slechts een avonturenroman. Het boeide me als kind al niet, er zit geen diepte in. Twain schreef het vooral omdat hij krap bij kas zat. De enige reden dat Tom terugkeert in Huckleberry Finn is omdat Tom ervoor kon zorgen dat ook dat boek een kassucces zou worden. Je ziet dat Tom er later in is geschreven. Huckleberry Finn gaat over de vrijheid van Jim, maar met Tom erbij wordt het boek een avontuur waarin Jim niet meer is dan een pion. Tom en Kuck spelen een spel met zijn vrijheid.
„Het kan ook zijn dat Twain nadacht over de wederopbouw na de Burgeroorlog en zag hoe slecht onlangs bevrijde slaafgemaakten werden behandeld. Ze waren een speelbal in de strijd tussen het Zuiden dat de macht probeerde te behouden, en het Noorden. Vanuit die optiek is de slaafgemaakte als pion een metafoor, waarbij de rol van Tom Sawyer typerend is voor hoe er met het leven van Jim wordt gespeeld. Twain had dat vast niet zo bedacht, maar ik denk gewoon graag dat dat wel zo is.”
Uw collega Paul Beatty schreef de satirische roman ‘The Sellout’ waarin iemand ‘Huckleberry Finn’ bewerkt. Waar ‘slave’ stond in het origineel , is dat woord veranderd in ‘dark-skinned volunteer’. Hoe ging u om met Twains taalgebruik?
„Dat van The Sellout wist ik niet. Tot die passage ben ik nooit gekomen. Ik kwam niet door dat boek heen. Weet je wat het verdrietige aan het geheel is: er zijn zelfs mensen die van Jim een ‘involuntary relocated’, een onvrijwillig verplaatste, willen maken in plaats van een slaafgemaakte. Dat is gekte om zo’n omschrijving te gebruiken, dat zie ik als een wens om geschiedenis uit te wissen.”
Het kan ook een manier zijn om ervoor te zorgen dat ‘Huckleberry Finn’ niet uit bibliotheken wordt geweerd.
„Dat sommige mensen boeken willen verbannen is erg ongelukkig, zeker als het om woorden gaat die de slavernij beschrijven. Ik begrijp de gevoeligheid van het n-woord, maar dat hoort gewoon in Twains boek thuis omdat dat in die tijd past. Dat is nu eenmaal de interactie tussen mensen in die tijd. Ik wil weten welke woorden mensen vroeger gebruikten. Het woord is overduidelijk beledigend, Dat woord maakt zichtvaar welk woord de schrijver kon gebruiken tegenover wie en in welke context. Mensen worden zich zo hopelijk bewust van taal.”
En het woord vrijheid? Dat betekende bij Twain iets anders dan nu.
„Wat betekent het wanneer iemand geheel vrij is? Kunnen we dan zelf bepalen aan welke kant van de snelweg we rijden? In principe wel, maar het zou chaos betekenen. Vrijheid is een ingewikkeld begrip maar niet te ingewikkeld om te kunnen gebruiken.”
In een van zijn dromen heeft James een gesprek met Voltaire. Hij vraagt aan Voltaire of de mens inherent slecht is omdat er slavernij bestaat, waarop Voltaire ‘nee’ antwoordt. Is dat witte onwetendheid?
„Rousseau dacht er net zo over. Het bezwaar dat James heeft tegen Verlichtingsfilosofen is dat ze over gelijkheid praten, maar dat niet koppelen aan slaafgemaakten. Dat is het probleem met die Verlichtingsdenkers.”
U noemt uzelf ‘pathologisch ironisch’. Die ironische blik is in ‘James’, anders dan in uw andere werk, niet echt aanwezig. Klopt dat?
„Er zit wel degelijk ironie in. En ook in het circus eromheen. Laat ik het zo zeggen: mijn ervaring met de uitgeverswereld en deze roman die gaat over de taal van James naar de witte mensen… het is moeilijk om de vergelijking tussen het verhaal in Erasure en de werkelijkheid te missen.”
Kunt u daar wat meer over vertellen?
Grijnzend: „Nee.” Stilte.
Dan keren we terug naar de ironie in ‘James’. Zijn romans over slavernij geschikt voor ironie?
„Er is een verschil tussen ironie en humor. Ironie kan grappig zijn maar ook verdrietig. Ironie beklemtoont vooral de absurditeit van de wereld. Humor is een manier om die absurditeit te ontwapenen. Ik schrijf niet humoristisch, maar wel ironisch. Ik heb van Twain geleerd dat wanneer je iemand kunt laten lachen om je verhaal, diegene ook openstaat voor de serieuze kant ervan.”
En satire?
„Alles is geschikt voor satire. Het is alleen belangrijk om te kijken waarom je kiest voor satire. Neem de roman A Modest Proposal van Jonathan Swift. Ddaarin komt een hele passage voor over hongersnood in Ierland. Midden in die satire zit oprechte bezorgdheid over de mens. Ik bedoel: er is altijd ruimte voor satire, maar dat hoeft niet destructief te zijn. Satire kan ook vanuit oprechtheid geschreven zijn.”
Hield u zich bezig met hoe er gereageerd zou worden op ironie als het om slavernij ging?
„Dat kan me echt niks schelen, ik vind het leuk mensen te ergeren. Als ze er geschokt door zijn, moeten ze zich afvragen waarom.”
Zou u ‘De hut van oom Tom’ kunnen herschrijven?
„Dat zou ik wel kunnen, maar dat wil ik niet.”
Stel dat Mark Twain zou kunnen reageren, zou hij ‘James’ hebben gewaardeerd?
„Dat denk ik wel. Hij was een beleefde man. En ik denk ook dat hij binnen 15 minuten zou snappen dat hoe mensen naar de wereld kijken na 140 jaar is veranderd.”
Zou hij u zelfs bedanken voor uw herschrijving?
„Dat zou mooi zijn.”
