Zoals je weleens hoort dat er met al die schermtijd meer gelezen wordt dan vroeger, maar er toch een diepe leescrisis heerst, zo zou je ook kunnen zeggen dat er meer wordt gezien dan ooit, terwijl niemand echt goed kijkt. Nu klinkt het overdreven om te spreken van een kijkcrisis, want wat zou daarmee op het spel staan? Misschien toch wel wat, als je enkele recente filosofische boeken mag geloven die zich buigen over de waarneming. Waarnemen vraagt om aandacht en begrip, en krijgt daarmee een morele lading. Wie goed kijkt, maakt de wereld een stukje beter – wie dat niet doet, verwaarloost haar juist.
We leven in een beeldcultuur, maar die kenmerkt zich vooral door kwantiteit en snelheid. Urenlang series bingen is niet het kijken waar deze filosofen het over hebben. Noch het vergapen aan beelden van destructie en geweld, danspasjes op TikTok of de collectieve obsessie met de vraag of foto’s echt zijn of nep, zoals bij het familiekiekje dat de Britse prinses Kate deelde.
Goed kijken, valt uit deze boeken te concluderen, vraagt om vertraging en verdieping en zelfs een soort lichamelijke overgave die verder gaat dan het zicht. Door iets aandachtig waar te nemen ontstaat er een relatie met dat wat bekeken wordt. De kans is aanwezig dat je gaat geven om wat je ziet. Kijken wordt caring.
Bovendien is onze waarneming een bron van kennis, volgens sommigen zelfs de belangrijkste. Zonder goed kijken kom je niet verder dan de vluchtige oppervlakte. ‘Echt’ waarnemen kan je daarentegen op een andere manier in de werkelijkheid laten doordringen. Hoever dat gaat blijkt wel als deze auteurs zich buigen over de natuur, ook de levenloze. Zelfs die kunnen we volgens hen ‘van binnenuit’ leren kennen, en dus waarderen.
Daarbij speelt kunst een niet te onderschatten rol. Zij is zowel oefenterrein voor het kijken als toegang tot kennis die op geen andere manier te verkrijgen is. Behalve voor waarneming pleiten deze boeken dan ook voor een (andere) waardering van kunst. Esthetiek en ethiek raken met elkaar verknoopt.
Politieke daad
Het duidelijkste komt de ethische lading van de esthetische blik naar voren in Leren kijken. De optiek van het levende van de Franse kunsthistorica Estelle Zhong Mengual. Kijken naar kunst staat bij haar in verband met het onderzoeken en appreciëren van de natuur. En dat is hoognodig: ‘In een tijd waarin men eindelijk begrijpt hoe dodelijk giftig het is om het levende te behandelen als een simpel decor van ons leven, is werken aan het verrijken van onze cultuur van het levende, waartoe dit boek een aanzet wil geven, dus ook een politieke daad.’ Goed leren kijken is een manier om onze relatie met ‘het levende’ te verdiepen.
Iedere amateur-vogelaar zal dit herkennen. Eerst is er de ongedefinieerde categorie ‘vogels’ die zich ophouden in tuin, bos of strand. Dan begin je ze te herkennen en word je je bewust van de verschillende soorten. Daarmee verandert ook je verhouding tot de vogels. Daar hupt jóúw roodborstje en als de merel bij de Nationale Tuinvogeltelling in de tuin van de buren blijft, ben je beledigd.
Zhong Mengual oefent haar waarneming in de eerste plaats op landschapskunst en natuurhistorische werken uit voorbije eeuwen. Beide ‘leest’ ze als verslagen van heel goede waarnemers. Zo is het schilderij ‘Orchideeën en kolibrie’ van Martin Johnson Heade (1875-1883) niet alleen een mooi plaatje, maar beeldt het de innige verbondenheid uit van twee soorten die zich evolutionair samen hebben ontwikkeld. Heade kon dat alleen maar zo schilderen door het perspectief van de bloem en de vogel in te nemen, zegt Zhong Mengual, en ze dus niet als een wetenschapper op de snijtafel te leggen. We leren via het schilderij niet alleen náár orchidee en kolibrie te kijken, maar áls hen te kijken. Hun gedeelde geschiedenis, hun verlangen naar en afhankelijkheid van elkaar, worden op hun eigen ooghoogte afgebeeld. Ze zijn levende wezens die een eigen perspectief bezitten en de kijker is uitgenodigd dat ook in te nemen.
OOO
Dat doet denken aan het werk van Graham Harman, een van de grondleggers van de filosofische stroming ‘object-georiënteerde ontologie’ (OOO). Zijn inleiding geschreven voor een groot publiek, Object-georiënteerde ontologie. Een nieuwe theorie van alles, is nu vertaald in het Nederlands. In OOO staan objecten centraal en bij Harman is álles een object, van de tafel tot de VOC en van Sherlock Holmes tot ikzelf. Mensen zijn slechts een van vele in deze ‘platte ontologie’. Maar dat wil niet zeggen dat wij doods zijn, eerder zijn alle andere objecten om ons heen levendiger en complexer dan we normaal gesproken toegeven.
Alle objecten, zegt Harman, hebben hun manier van in de wereld zijn en gaan relaties met elkaar aan, net als de orchidee en kolibrie. Ze zijn allemaal in feite een ‘iemand’ met een eigen perspectief (zij het niet noodzakelijk met een bewustzijn). Dat klinkt haast als de bezielde wereld uit een sprookje. Maar Harman wijst er ook op dat je het perspectief van die andere objecten nooit helemaal kunt innemen. Onze waarneming blijft beperkt tot de buitenkant. Doordringen in het ding zelf is onmogelijk.
Of toch? Er is volgens Harman ook een andere manier van waarnemen, en wel opnieuw via de kunst. Die kan precies een ervaring oproepen van hoe het is om een ander te zijn, ook niet-mensen en zelfs het niet-levende. Niet door objecten open te snijden, op zoek naar ware kennis, maar juist met indirecte, kunstzinnige middelen. Metaforen zijn voor Harman de belangrijkste techniek om dat te doen. Een formulering die hij ontleent aan de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset – ‘De cipres is als de geest van een dode vlam’ – groeit uit tot de basis van zowat zijn hele filosofie. Een metafoor laat ons niet alleen het perspectief van een ander object innemen, zoals bij de orchidee en kolibrie, we kunnen het object zelfs belichamen. Zo laat de kunst ons doordringen in de werkelijkheid op manieren die anders gesloten blijven. Om die reden noemt Harman de esthetica ‘het fundament van alle filosofie’.
Als inleiding tot een ‘theorie van alles’ lijkt dit nogal abstract. Maar wat er gebeurt is dat de mens van zijn centrale positie en eigen perspectief wordt bevrijd. Dat brengt een heel andere verhouding tot de wereld met zich mee. Zhong Mengual beschrijft zelfs de berg op het schilderij ‘Storm in de Rocky Mountains’ als een plek met een optiek en een persoonlijke geschiedenis. Iemand met wie je een relatie aan kunt gaan.
Afgrond van het onzegbare
In het boekje Waarnemen lijkt de filosoof Jan Bor het tegenovergestelde standpunt in te nemen. Hij heeft het niet over ondoordringbare objecten die we alleen indirect kunnen leren kennen, maar gaat juist op zoek naar de onmiddellijke, ‘pure’ ervaring. Bor, die eerder schreef over oosterse filosofie en abstracte kunst, wil de waarneming juist bevrijden uit de begrippen. Maar ook bij hem is kunst daarvoor een ingang. Die kan je een blik geven in de afgrond van het onzegbare, als je in elk geval goed weet te kijken. Het brengt je niet in aanraking met een ander ‘iemand’, of het nu een kolibrie is of een berg, maar met de werkelijkheid zoals die zich voordoet voordat de taal en het denken ermee aan de haal gaan. Een doorlopende stroom van zintuiglijke indrukken, waar we zelf onderdeel van zijn en in op kunnen gaan.
Lees ook
Zen en onzen
Deze ‘stap uit het denken’ is volgens Bor ‘de belangrijkste die je in je leven kunt zetten’. Waarom? Dat legt hij niet expliciet uit, maar ik denk dat het opnieuw te maken heeft met de relativering van onszelf en onze kennis. Dat levert een pijnlijk, maar ook troostrijk inzicht. Want hoewel het ‘ik’ bij Bor min of meer als stof verwaait, heeft ook hij het over een omkering in het perspectief die deze vorm van waarnemen mogelijk maakt. Het ik en de wereld komen in een relatie van wederzijdse ontvankelijkheid te staan, ‘waarin niet jij de natuur aan je denken onderwerpt, maar waarin de natuur en jij zich voor elkaar openen’.
En zoals gezegd helpt kunst daarbij. Kunstenaars (in dit geval schilders) hebben vaak genoeg in de afgrond gekeken om hem over te brengen op het doek, net als zenmeesters in hun parabels, aldus Bor. Via de kunst kan de beschouwer de waarde van de afgrond ervaren, ondanks zijn vreeswekkendheid. Hij krijgt zo een meer waarachtige, existentiële kennis van de werkelijkheid. ‘Zien wordt voelen,’ schrijft Bor, en dat kan ook staand voor een schilderij van Mondriaan.
Verdomhoekje
Ook Stéphane Symons breekt ten slotte in zijn dit jaar voor de Socratesbeker genomineerde boek Schoonheid een lans voor de esthetische blik, gepaard aan lichamelijke ervaring. En ook bij hem krijgt esthetiek een ethische reikwijdte.
Schoonheid zit al sinds de historische avant-garde in het verdomhoekje, omdat ze subjectief, vals of zelfs onderdrukkend zou zijn. Van Rebecca Solnit leert Symons niettemin dat je zonder een idee van schoonheid niet zult weten waarvoor je moet vechten. Het is niet voor niets dat George Orwell zijn leven lang evenveel aandacht besteedde aan zijn rozentuin als aan zijn politieke activisme, zoals Solnit in Orwell’s Roses schrijft. ‘Volgens Solnit zijn Orwells politieke en maatschappelijke inzicht en activisme er slechts gekomen omdat hij daarnaast ook zo veel aandacht had voor de mooie en plezierige dingen des levens.’ Juist omdat schoonheid zich niet zomaar laat kennen, zich onttrekt aan directe betekenis, geeft ze de rust en de ruimte om tot engagement te komen. De kunst geeft een ‘doelmatigheid zonder doel’ (Immanuel Kant), die je voor even bevrijdt uit het gejakker en gejaag van alledag.
Als je iets moois ziet, wil je er tijd en aandacht aan besteden. En dat waar je tijd en aandacht aan besteedt, wordt misschien wel mooi of waardevol. Aandacht, dat goedje waar iedereen op uit is, maar dat we steeds slechter kunnen opbrengen, wordt in deze boeken vertaald naar iets heel concreets: kijken. Maar ‘waarneming’, leert het etymologisch woordenboek, betekent dan ook van oudsher aandacht schenken, iets onder je hoede nemen, het willen beschermen en er zorg voor dragen. ‘Goed’ kijken is niet alleen een vaardigheid, maar een morele keuze. Dat zit al in het woord waarneming zelf besloten.