Op de site van glazenier Alex Luigjes staat zijn curriculum vitae. Het is overzichtelijk:
1964-1969 Studie ‘monumentale en architectonische vormgeving’ aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Utrecht
1969-1974 Werkzaam als glazenier in het atelier van Alex Luigjes sr.
1974-1979 Maatschap met Alex Luigjes sr.
Vanaf 1979 Continuering zonder Alex Luigjes sr.
Maar Alex Luigjes (77), vertelt hij in zijn atelier in Amersfoort, wílde helemaal geen glazenier worden. Dat was zijn vader al, diens atelier was op de begane grond van het woonhuis. „Als je thuiskwam van school, kon je daar tekenen of met glas gaan spelen: de creativiteit lag voor het oprapen.”
Hij vond het fijn, maar toch: „Ik voelde altijd druk: dat ik in zijn voetsporen moest treden. En op de academie ging ik me daartegen verzetten. Daar ontdekte ik andere dingen: beeldhouwen, textiele vormgeving. En daar wilde ik in door. Maar toen kwam het examenjaar en moest je opdrachten uitvoeren. Dat was een heleboel werk, dat je thuis af moest maken. Toen merkte ik: het is wel makkelijk als je thuis alle faciliteiten hebt, een groot atelier en veel materialen. En ik besefte: het is best een leuk vak.”
Ze gingen samenwerken: zijn vader restaureerde glas-in-loodramen, hij deed de administratie en maakte vrij werk: ruimtelijke objecten, soms voor particulieren, vaak voor bedrijven. „De kerken gingen naar mijn vader. Zelf zat ik nog steeds met het idee: ik wil mijn eigen richting kiezen.”

Na tien jaar ging zijn vader met pensioen. En kwam er wéér een kentering: „Precies op dat moment kwam een grote stroom restauraties op gang, allemaal kerkelijke opdrachten. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig was dat.”
Het waren de gebrandschilderde ramen van katholieke kerken uit de tweede helft van de negentiende eeuw, die aan vervanging toe waren. Die kerken waren gebouwd nadat in de Grondwet van 1848 ‘vrijheid van vereniging en vergadering’ was opgenomen én, in 1853, de bisdommen waren hersteld. De nieuwe kerken waren vrijwel allemaal neogotisch, met in spitsboogvensters bijbelse vertellingen in glas-in-lood.
„Van zulke kerken zijn er honderden gebouwd. En na honderd, honderdtwintig jaar laat in de ramen de kit tussen het glas en het lood los: die is dan verdroogd. Dan gaat het lekken, er ontstaat roest in de stalen constructie van het venster, en daardoor kan het glas kapot gaan knappen. Dus er kwam opeens enorm veel werk op ons af. En niet alleen werk voor mij, je had in die tijd een stuk of vijf, zes grote ateliers die dit werk deden. Daarvan was ik de kleinste, ik had drie mensen in dienst.
Is restaureren ook mooi om te doen?
„Ja. Jazeker. Want je duikt toch in een andere tijd, die van de glasschilders van de negentiende eeuw. Als je restaureert, stel je je ten dienste van de kunstenaar die het glas heeft ontworpen – je vervangt wat hij heeft gemaakt. Je moet je erover inlezen, sommige schilders zijn bekend, andere minder. Je had ook veel van hetzelfde hoor, kant-en-klare ontwerpen voor als ergens de zoveelste kerk verrees. Een eentweedrietje, noemden wij dat: dat je dezelfde ramen in meer kerken terug ziet komen. Maar toch: je kijkt naar de manier van schilderen, elke glazenier heeft zijn eigen handschrift. Je gaat analyseren: wat is de glaskleur, wat is de kleur van de glasverf. Welke techniek gebruikte hij, kwaste hij alleen of tamponneerde hij ook, dus dat je de verf deppend opbrengt.
„Het is een hele moeilijke techniek, hè. Als jij papier hebt en je verft, dan zuigt dat papier die verf op. Maar glas is glad – en daar moet je dan toch verf op zetten. Het zijn ook speciale verven, chemisch samengesteld met bindmiddelen en vloeimiddelen. Het geheim van brandschilderen is: glas heeft geen smeltpunt maar een weekpunt, het wordt als je het verhit nooit helemaal vloeibaar. En als je bij het eerste weekpunt bent – net boven de zeshonderd graden – dan trekt de glasverf samen met de oppervlakte van het glas, verf en glas versmelten als het ware met elkaar. Als de samenstelling van de verf goed is, en je hebt het hele protocol gevolgd, dan gaat glasverf eeuwen mee.”
En de eigen ontwerpen?
„Het restaureren verdiende goed, daardoor kon ik het combineren met andere opdrachten: ramen voor particulieren en bedrijven, nieuwe ramen in kerken. En dat was fijn, want restaureren is mooi werk, maar het is niet erg creatief. Je bent vooral bezig met het ambacht.”
Hoe gaat dat, nieuwe ramen ontwerpen voor een kerk? Heb je dan de vrije hand?
„Nee, dat niet. Een kerkelijke opdrachtgever heeft een verhaal dat hij kwijt wil in een venster. Dus je zit in het harnas van die opdracht. En ik werk abstract, dus dat is best moeilijk: ik moet toch dat verhaal vormgeven. En er zijn meer dingen om rekening mee te houden. Je zit met het kader van het raam: is dat een klassiek of een modern venster. Je zit met de lichtkant, krijg je noorderlicht of zuiderlicht – de inval is bepalend voor de kleur van het glas. En binnen al die kaders moet je ontwerpen.”

En als ze dan zeggen: doe de kruisafname?
„Dat zal ik toch in abstractie moeten vinden, dus bepaalde kleuren en vormen. Wacht, ik laat je een voorbeeld zien.”
Hij pakt zijn laptop en opent de link naar zijn site. Je ziet foto’s van twee spitsboogvensters naast elkaar, links met een gele driehoek van glas-in-lood, rechts met een rode, deels in stukken verdeelde driehoek. Ze zijn van elkaar afgekeerd: de gele driehoek heeft de lange zijde rechts, de rode heeft de lange zijde links. Beide driehoeken lijken te zweven: rondom is het glas doorzichtig. Alex Luigjes ontwierp de ramen in 1998 voor de Sint-Catharinakerk in Doetinchem.
„De ramen in die kerk waren aan restauratie toe, maar ze wilden ook iets nalaten uit de twintigste eeuw. ‘Geest’ en ‘vuur’, kreeg ik als opdracht – en dat is wat je ziet in de ramen. Het vuur was het makkelijkst, vuur is rood en vlammend. De geest was moeilijker: hoe laat je dat zien. Uiteindelijk is het een kwestie van interpretatie en gevoel. En wat ik ook gedaan heb, wat ik altijd doe: dat je naar buiten kunt kijken. Vensters zijn de ogen van een gebouw, vind ik. Voor mij is een raam geen schilderij waar je tegenaan kijkt, de functie moet bewaard blijven. Wat je erdoorheen ziet, wat zich buiten afspeelt: dat vind ik niet storend.”
Op dit moment is hij bezig met wat „misschien wel het project van mijn leven is, in elk geval een project dat maar aan mij blijft hangen, mijn onvoltooide ding”.
Het gaat om een aantal grote, gebrandschilderde ramen die meer dan veertig jaar bij hem in de opslag hebben gelegen.
Hij weet nog precies hoe het begon. „Ik werd die dag gebeld, of ik langs kon komen bij een kerk die werd verbouwd. Een appartementencomplex ging het worden. En er zaten glas-in-loodramen in waarvan ze zich afvroegen: zijn die de moeite waard.”
We moeten zorgen dat het klassieke restaureren niet verdwijnt
Hij reed er in de auto naar toe, de kerk kende hij niet. ‘De Nicolaas Pieck’ in Gorinchem is genoemd naar een van de ‘martelaren van Gorcum’: rooms-katholieke geestelijken die in Gorinchem werkten toen de geuzen dat innamen in 1572. Ze waren niet bereid afstand te doen van hun geloof, werden gemarteld en opgehangen. In 1867 werden ze door paus Pius IX heilig verklaard.
In de kerk bleken ze allemaal een eigen venster te hebben. „Ik zag die ramen: jemig wat imposant – en mooi van techniek, ook nog. Dus ik zei: die ramen moeten eruit, zo snel mogelijk. De aannemer had al boorpalen in de kerk, hier en daar waren er ramen uitgeslagen. In een week, twee weken tijd hebben we er tien ramen uit gehaald. Maar de gemeente wist er geen raad mee, dus toen zei ik: ik sla ze voorlopig wel op.”
Ze waren vierenhalf, vijf meter hoog, samengesteld uit panelen van zestig bij zestig centimeter. „Die codeer je, je maakt foto’s en je haalt de panelen uit het venster. Daarna sla je de panelen op.” In de loop van de tijd kwamen er weleens mensen langs die zeiden er iets mee te willen, maar dat gebeurde nooit. „En na dertig jaar had ik ze nog steeds.”
Totdat – na een paar vastgelopen, lokale initiatieven – in 2019 de ‘Stichting gedenkplaats martelaren van Gorcum’ werd opgericht. Nu worden vier ramen gerestaureerd, waarna ze als kunstwerk in de buitenlucht zullen komen te staan.

Alex Luigjes heeft de panelen in zijn atelier. Het gekke is, zegt hij: „Die martelaren zijn over de hele wereld bekend, maar niet bij ons. En wat ik leuk vind: de ramen zijn ontworpen door de toenmalige pastoor. Pastoors hadden vaak een vak: pater-schilder, pater-timmerman. En dit was een pater-glazenier.”
We bekijken een paar panelen, je ziet publiek dat naar de terechtstelling kijkt, iemand is vrolijk en drinkt bier, een ander heeft de handen voor de ogen geslagen. Soms is een klein stukje glas kapot, een andere keer ontbreekt een compleet gezicht. Wat doet hij dan? „Zo’n hoofd moet ik opnieuw schilderen – dat mag ik dan zelf ontwerpen, maar wel in dezelfde stijl natuurlijk. Er zijn meer van die hoofden, dus die bestudeer ik: wat zijn dat voor karakters. De techniek van de ontwerper was: zachtjes tamponneren, decoratief en nonchalant schilderen. Dus zo moet je dat dan ook een beetje doen. En het hoeft niet zo te worden als het was hè, dat kan ook niet. Maar als je het raam straks tegen het licht ziet, moet je mijn werk niet terug kunnen vinden. Dan moet het opgenomen zijn in het geheel.”
Dus het is niet alleen dienstbaarheid, maar ook eigen inbreng?
„Ja, dat klopt. Als een collega het zou doen, zou het raam anders uitpakken. Maar ook zijn interpretatie zou opgaan in het geheel.”
Heeft hij een speciaal gevoel bij dit project? „Ik ken de meeste kerken, heb gewerkt voor alle mogelijke genootschappen. Maar ik ben niet religieus van huis uit. Dus zo’n gevoel is het niet. Maar dit vind ik wel een heel bijzonder verhaal, het gaat over leven in vrijheid, over respect en tolerantie.”
En, vindt hij ook: „Dit gaat over een ambacht dat aan het verdwijnen is. Mijn generatie glazeniers is zo’n beetje aan het stoppen. Veel zijn van mijn leeftijd, iets ouder, iets jonger. En het is een heel technisch vak hè, je hebt het niet zomaar in de vingers. Een kunstschilder heeft verf, een kwast en een doek en dan gaat-ie aan de gang. Maar als glazenier heb je je oven, je slijpmachines, je bent met chemie bezig. Je moet alles weten van uitzettings- en krimpingscoëfficiënten van glas, want anders gaat het fout. En als je dan een vakman bent die iets voor anderen uitvoert, dus die wel de techniek beheerst maar minder bezig is met creativiteit, en zo’n soort vakman willen jonge mensen niet meer zijn – dan verdwijnt het klassieke restaureren, het klassieke brandschilderen. We moeten ervoor zorgen dat dat niet gebeurt.”
