In mijn buurt zat jarenlang een onbegrijpelijke winkel, waar ze vooral onooglijke woonornamenten van metaal en marmer verkochten. De winkel was vaker gesloten dan dat hij open was.
Ik had sympathie voor de zaak, vermoedelijk omdat het zo duidelijk was dat hij ten dode opgeschreven was. En inderdaad, twee jaar geleden waren ze failliet. Ervoor in de plaats kwam een non-alcoholische slijter. Van deze business begreep ik nog minder dan van de vorige. De hele premisse vond ik absurd, een contradictio in terminis, als een metaalwinkel met slechts plastic artikelen, een bakker zonder brood. (Zonder me ervan bewust te zijn, spiegelde ik de boomerreactie van mijn vader toen hij voor het eerst vernam van het fenomeen ‘vegetarische slager’). Ik was ervan overtuigd dat ook de non-slijter spoedig zou sneuvelen.
Tot mijn verrassing houden ze tot op de dag van vandaag stand. Sterker nog, het is er tamelijk druk. Die populariteit past in een bredere trend, breder dan de hoofdstad, breder dan Nederland: elk jaar worden er meer alcoholvervangers gedronken. De afgelopen jaren is de alcoholvervanger definitief doorgebroken. In het Verenigd Koninkrijk, zo blijkt uit cijfers van The Times, kiest nu 44 procent van de inwoners tussen de achttien en vierentwintig jaar regelmatig voor laag-alcoholische of non-alcoholische alternatieven. In Nederland is vooral alcoholvrij bier populair: in 2022 dronk ongeveer 20 procent van de 25-40-jarigen maandelijks een nulpuntnulletje, blijkt uit onderzoek van het Trimbos-instituut. Er zijn altijd geheelonthouders geweest, maar zij waren een minderheid met een beperkt sociaal aanzien. Hun niet-drinken werd vaak uitgelegd als vorm van karakterzwakte, alsof zij niet bestand waren tegen drank, en anderen de prijs lieten betalen voor deze zwakte, door niks te drinken en zo ‘de sfeer te bederven’. Maar dit verwijt wordt omzeild door de drinker van alchoholvervangers; alcoholvrij drinken is nagenoeg even sociaal geaccepteerd als alcohol drinken. ‘The new way to drink, it seems, is alcohol-free’, berichtte CNN in 2024.
Maar ik verzet me tegen de alcoholvervanger.
Dat verzet heeft een diepere bron dan de oppervlakkige afkeer die ik vaker voel voor modegrillen, voor millennial-havermelk-hypes. (Uiteraard valt deze oppervlakkige ergernis niet los te zien van het feit dat ik tot de doelgroep behoor; je haat de ander vooral als hij je op een zeker niveau aan jezelf doet denken). Ik heb een fundamenteel, filosofisch bezwaar tegen de opkomst van alcoholvrije drank. Dat bezwaar is op het eerste gezicht niet echt logisch. Het is natuurlijk veel gezonder om weinig of zelfs geen alcohol te drinken, alcohol speelt een rol bij allerlei ongelukken en misdaden en verslavingen, en de samenleving draagt uiteindelijk de kosten voor alle fysieke en geestelijke malheur waar alcohol bij in het spel is, dat begrijp ik allemaal wel. Ik beschouw non-alcoholisch drinken als filosofisch valsspelen. Als een vorm van contractbreuk.
Placebo-effect
Alcoholvervangers en andersoortige niet-alcoholische drankjes – frisdrank, water, melk, thee, koffie – verschillen fundamenteel van elkaar, in zoverre dat de belofte van de desbetreffende producten een volstrekt andere is. De beloftes van een algemene niet-alcoholhoudende drank zijn over het algemeen: dat het lekker smaakt / de dorst lest. De belofte van een alcoholvervanger daarentegen is au fond die van alcohol: van genot, van een roes, die tijdelijke bewustzijnsverandering die we zo graag verwelkomen; we worden er losser van, we voelen ons vrijer, of zelfs ‘meer onszelf’. Het verschil tussen de rede en de roes, schrijft filosoof Bertrand Russell in De geschiedenis van de westerse filosofie, is het verschil tussen doen wat je moet doen en daaraan ontsnappen, tussen je plicht doen en spijbelen. De roes is onze manier om vrijelijk te spijbelen, om terug te keren naar een on-redelijke, vrije staat van zijn. Voor de duidelijkheid: ik vat ‘roes’ dus breder op dan het strikt neurochemische verschijnsel dat optreedt bij alcohol of drugs of verliefdheid; opgaan in een groepsdynamiek is óók een roes, en alcoholvervangers geven toegang tot die dynamiek. Zoals mijn vriend Mikko het omschrijft: „Een nulpuntnulletje is echt iets anders dan een Spa Rood. Met een nulpuntnulletje doe je wel gewoon mee. Je staat in de groep, in plaats van erbuiten.”
Non-alcoholisch drinken is filosofisch valsspelen. Een vorm van contractbreuk
Bovendien leiden alcoholvervangers óók in neurochemische zin tot een (lichte) roes, zo blijkt uit het overgrote deel van de academische studies. Dit dankzij het placebo-effect dat optreedt bij het drinken van alcoholvervangers, dat sterker wordt naarmate de consument ouder is. Hoe ouder de alcoholvervanger-drinker, des te sterker zijn de neurologische associaties met eerdere dranksessies, en des te ‘dronkener’ hij zich voelt en gedraagt als hij alcoholvervangers drinkt. Nemen we een slok non-alcoholische wijn, dan klokken al die eerdere glazen drank die we in ons leven hebben gedronken onbewust mee; de herinneringen openen zich, zij het op een halfbewust niveau; het zijn emotionele herinneringen, geen visuele. We herinneren onszelf richting dronkenschap.
Ook als je kijkt naar de manier waarop de alcoholvervanger wordt gepresenteerd – in de winkelschappen en in reclames, die net als bij alcoholhoudende drank draaien om sociale bijeenkomsten, met-vrienden-op-de-bank-naar-een-voetbal-wedstrijd-kijken, barbecueën, feestjes – belooft de alcoholvervanger een fysieke roes, een sociale roes, en dat alles zónder de nadelige effecten van alcohol, zonder kwade gevolgen voor de gezondheid, en geen katers!
Volgens onderzoek van het RIVM zijn er drie hoofdredenen dat men alcoholvervangers verkiest; op die manier kun je drinken en daarna nog deelnemen aan het verkeer (39,4 procent), men houdt van de smaak (31,7 procent) en het is een makkelijke manier om de gezondheidsrisico’s van alcohol te vermijden (29,8 procent). Vrij vertaald: men gaat uit van de genoegens van alcohol (de smaak, de roes, het gezelschap), telt daar de voordelen van non-alcohol (nog kunnen rijden en geen gezondheidsrisico’s lopen) bij op, en een wonderproduct is geboren.
De alcoholvervanger belooft dus een hanteerbare, ongevaarlijke roes.
Met volle overgave beleven
De roes wordt van oudsher zowel geliefd als gevreesd. Het exces ligt altijd op de loer. De Griekse God Dionysos (Bacchus, voor de Romeinen) werd aanbeden, er werden feesten in zijn naam gegeven, maar je mocht niet in zijn ban raken, dan zou je elk verantwoordelijkheidsbesef verliezen, en je je familie kunnen ruïneren. „Zonder het bacchische element zou het leven saai zijn; mét dit element is het gevaarlijk”, schreef Bertrand Russell.
De roes heeft altijd het karakter van een gevaarlijke ruil gehad. Wij mensen kunnen door Dionysos tijdelijk vrijgesteld worden van ons zware redelijke leven, maar we betalen er een prijs voor; de prijs van de kater. De fysieke kater, de financiële kater, de emotionele kater, de sociale kater. Wij offeren iets van onszelf (onze gezondheid, en sociale zekerheid; verkeren we in een roes, kan het voorkomen dat we destructieve uitspraken doen of destructieve handelingen verrichten) om iets goddelijks te verkrijgen. De kater maakt deel uit van het genot; het feit dat men weet dat er morgen een prijs betaald zal moeten worden, maakt ons er des te meer op gebrand om de roes met volle overgave te beleven. En als we dan gevloerd wakker worden, of met een bonkend hoofd en zware ledematen de dag doorstaan, slaken we massaal dezelfde verzuchting, die ons ook weer onderling verbindt: ik ga nooit meer drinken. Die uitspraak kunnen we ons permitteren omdat we allemaal weten dat hij niet klopt. De zin heeft niet de waarde van een belofte, maar van een ritueel. Door hem uit te spreken, eerbiedigen we op onze manier het contract met Dionysos – we staan stil bij de prijs die we hebben betaald. Voor mij is die ruil van grote schoonheid, een schoonheid die wat mij betreft raakt aan een kernwaarheid over ons bestaan – geen genot zonder prijs, geen avontuur zonder de kans op spijt, geen vreugde zonder pijn, geen leven zonder dood.
Typisch voor onze tijd, zegt de Sloveense filosoof Slavoj Zizek in zijn essay Passion In The Era of Decaffeinated Belief , is dat we het andere willen, het gevaarlijke, maar niet bereid zijn om zelf enig gevaar te lopen. Dus ontdoen we het van een wezenlijk element. De producten die we kopen zijn hier een uiting van. Op de markt „vinden we een keur aan producten die we hebben gezuiverd van hun slechte eigenschappen: koffie zonder caffeïne, vetloze room, alcoholvrij bier… De lijst gaat maar door. […] Is dit niet de houding van de hedonistische Laatste Mens? Alles mag, je kunt overal van genieten, zolang we het maar ontdoen van de eigenschappen die het gevaarlijk maken.”

Illustratie Noor Bronstring
Er is vaker filosofisch verzet geweest tegen de te zeer op gezondheid gerichte mens. Met het begrip ‘Laatste Mens’ verwijst Zizek naar Nietzsche, voor wie de laatste mens, die geobsedeerd was met zijn eigen welzijn, niet minder dan een schrikbeeld was. (Wij hebben het geluk uitgevonden zeggen de laatste mensen en knipperen met hun ogen,’ luidt een beroemde zin van Nietzsche, in Aldus sprak Zarathoestra.) Deze beheersingsdrang is niet nieuw. Filosoof Theodor Adorno en socioloog Max Horkheimer stellen in Dialektik der Aufklärung dat deze is geboren in de Griekse Oudheid, bij Odysseus, die zichzelf, toen zijn schip langs de Sirenen voerde, liet vastbinden aan de mast. Hij wilde de verlokking van de Sirenen ervaren, hij wilde zich laten betoveren door hun gezang, maar hij weigerde zichzelf helemaal uit te leveren aan de roes. Volgens Adorno is dit moment het begin geweest van de Verlichting, het tijdperk waarbij de menselijke neiging tot beheersen van de natuur bij uitstek tot uiting kwam. De drinker van alcoholvervangers is niet anders dan Odysseus: hij wil in vervoering raken, maar laat zich ook vastbinden aan de mast.
De vergaande digitalisering heeft onze neiging tot beheersen verder gefaciliteerd, en aangewakkerd. Hoe onbeheersbaarder de wereld is, des te sterker onze controledrang. Mensen tellen hun stappen op hun telefoon, ze kopiëren de levensschema’s van goeroes en ceo’s, de dagelijkse calorieën voeren ze in in een app. Er zijn steeds meer ‘laatste mensen’ onder ons. In haar recentelijk verschenen debuut Een schitterende leegte komt filosoof Lieke Knijnenburg in verzet tegen de moderne obsessie met productiviteit die velen van ons in haar greep houdt. Zij beschrijft de laatste mens zo: „De laatste mens […] laat zijn bloedwaardes onderzoeken om te checken of zijn gezondheid in orde is terwijl hij geen klachten heeft. De laatste mens probeert willekeurige e-nummers in voedsel te vermijden om vervolgens een net leuke hoeveelheid xtc op een festival te nemen voor een aangename high. Hij gaat naar een festival, niet voor de muziek, maar voor de gezelligheid. Om dan het liefst op een comfortabele glamping te staan met een al opgezette tent waar soms zelfs nog een sportclub aanwezig is, om op maandag weer fris te verschijnen op werk.”
Tegenwoordig lijkt men de roes nog wel te willen ervaren, maar zonder dat we iets inleveren, zonder gevaar te lopen. Wat mij betreft is de alcoholvervanger het summum van onze drang om alles te willen beheersen: zelfs de roes willen beheersen, zelfs het onbeheerste willen we beheersen. Het onvoorspelbare willen we voorspellen, het onberekenbare willen we berekenen.
In dit proces verliezen we tragisch genoeg precies datgene waar we eigenlijk naar verlangen: een werkelijke overgave aan het onbekende.
Over deze absurde, contradictoire houding van de moderne mens schrijft ook filosoof Marian Donner, in haar Zelfverwoestingsboek (2019), een enthousiasmerend betoog voor werkelijke overgave. Ze pleit allereerst voor de erkenning dat er „met de winst van een optimale gezondheid en productiviteit […] ook iets verloren gaat: dwaasheid, geestdrift, onvoorzichtigheid, en niet in de laatste plaats een besef van machteloosheid”. Dat besef van machteloosheid staat volgens haar in scherp contrast met het valse gevoel van controle dat we ontlenen aan beheersingsdrang.
Nu pleit ik niet voor collectieve euforische dronkenschap, voor dagelijkse bacchanalen, voor een orgierooster op kantoor – enige matiging is een vast onderdeel van de onderhandeling met de roes. Waar ik me tegen verzet, is juist het verbreken van die onderhandeling; van het willen benutten van de ‘voordelen’ van de roes, van het gevaarlijke, hinderlijke element ervan, zonder last te hebben van de ‘nadelen’. Ik verzet me tegen de terugtrekking uit het pact van de roes, alleen omdat we geen hoofdpijn of rimpels willen hebben. Lever je liever over aan de kater zoals je je overlevert aan de dronkenschap, wees niet alleen het schip maar ook het wrakhout. En mocht je je willen verliezen in een onzalig dronken plan: ik sta altijd open voor een protestmars, bij een zekere winkel bij mij in de buurt, waarmee het nu al veel te lang veel te goed gaat.
