Een paar maanden geleden kwam mijn vriend Mikko (38) in contact met toneelgezelschap De Warme Winkel. Zij waren bezig met een voorstelling over het offer. Ze zochten vijfendertig mensen die hun auto hadden afgeschreven en bereid waren die te offeren, vijfendertig auto’s die straks op het podium gehesen worden, en vermoedelijk worden vernield. Mikko ging akkoord. Met pijn in het hart heeft hij zijn cabrio, een Peugeot die hij Peter had gedoopt, aan het toneel beloofd. Het was dit of de onderdelen verkopen voor 250 euro. Volgende week zit hij op de eerste rij, terwijl zijn Peter het leven laat.
Mikko kocht Peter in 2021. Het was corona, hij moest er even uit. Hij ging een weekje naar Texel en het lukte niet om een auto te lenen. „Dus ik dacht: fuck it, koop er gewoon een. Dat was Peter. Mooie racebekleding. 1.250 euro.” Wat volgde waren tripjes naar Frankrijk, Italië, Duitsland. „Dakkie eraf, Jacques Brel luisteren en croissantje halen, wat is er nou mooier dan dat?” In het najaar van 2022 kwam de klad erin. „Er trilde soms wat. Er waren gekke geluiden. Hij sloeg snel af. Op een gegeven moment werkte de derde versnelling niet meer, dat was balen.” De apkK-keuringen werden duur. De volgende zou hem 900 euro kosten. „Het wordt heel gek om afscheid te nemen van Peter. Op zich vreemd, ja. Uiteindelijk is het gewoon een stuk staal. Nou ja, het is natuurlijk veel meer dan dat.”
Mikko is geen uniek geval. Voor sommige mensen – en heus niet alleen voor autofanaten – is het onwaarschijnlijk moeilijk om afscheid te nemen van hun auto. De beslissing is zwaar, en als die eenmaal genomen is, is er sprake van spijt, van rouw, van verdriet. Een verdriet waar men zich weinig raad mee weet, omdat er geen referentiekader voor is: we zijn het niet gewend om zo van objecten te houden, misschien schamen we ons er wel voor. Zulke gevoelens passen niet in het contract tussen mens en ding.
Wanneer je een auto afschrijft en er, om welke reden dan ook, geen nieuwe voor in de plaats komt, is enige mate van verdriet nog logisch te noemen, om het verlies van vrijheid, van autonomie. Ik weet nog goed dat we afscheid namen van mijn vaders auto, de Franse gezinswagen. Mijn vader was ziek, we hadden het nieuws kortgeleden gehoord, en toen moest de Renault verplaatst worden, hij liep het risico weggesleept te worden. Maar er was geen leven meer in te krijgen. Met een buurvrouw heb ik geprobeerd de auto van zijn plek te duwen, maar het ging niet. De ANWB schoot te hulp en schreef de Renault waarmee we jaren en jaren aan vakanties hadden meegemaakt af.
Gehaast ontdeden we de auto van mijn vaders memorabilia – een petje van een Franse voetbalclub waarvan we ooit een wedstrijd hadden bezocht, een handvol schelpen van het strand, een jeu de boules-set – en gaven de Renault mee met de ANWB-lui. Mijn vader lag rillend op de bank en vroeg wat er aan de hand was, dat kabaal op straat. Niemand durfde het hem te vertellen. Het is niet overdreven om te stellen dat de verwijdering van de auto een symbolische dood voor hem was, eentje in een reeks van vele symbolische doden, die voortduurde totdat de echte dood zich aandiende.
Pragmatici en sentimentalisten
Maar hoe zit het met de mensen die hun auto inruilen? Bij hen is toch geen sprake van een symbolische dood? Hoewel zij er meestal een nieuw en beter model voor terugkrijgen, ervaren ook zij vaak rouw over de afgeschreven auto. Onze omgang met objecten kenmerkt zich meestal door pragmatisme: je repareert wat je kunt repareren, en als reparatie onmogelijk of te duur wordt, dan gooi je het object weg of ruil je het in.
Tegenover de pragmatici staan doorgaans de sentimentalisten, die zich vol overgave aan spullen hechten, die een gevoel van trouw ervaren. Dit gevoel van trouw is meestal gespiegeld, weet ik uit gesprekken met hoarders: zij menen dat de spullen in kwestie ook trouw zijn geweest, al die jaren van loyale dienst. (Zoals ene Joyce op een lotgenotenfora met als thema ‘Je eerste auto wegdoen…’ schreef: ‘Heb mijn Suzuki Alto verkocht met een brok in mijn keel, gewoon omdat het kleine ding me nooit in de steek heeft gelaten.’)
Misschien speelt ook mee dat je een auto in principe altijd kunt laten opknappen
Als het op het inruilen van de oude auto aankomt lijken velen van ons tot de sentimentalisten te behoren. Dat uit zich vooral op het moment dat we hem van de hand doen. Misschien speelt ook mee dat je een auto, in tegenstelling tot andere objecten of bijvoorbeeld huisdieren, in principe altijd kunt laten opknappen, hooguit lopen de kosten hoog op. Dus ben jij als eigenaar degene die besluit dat het moment daar is om definitief afscheid te nemen: jij bent de familie van de zieke én je bent de hoofdarts die besluit wel of niet te opereren. Wat mensen vaak doen om dat ‘verraad’ te verzachten: hun loyaliteit beetje bij beetje afbouwen. De auto krijgt steeds meer mankementen, de autobezitter blijft betalen, elke maand een nieuwe reparatie, en gaandeweg geeft hij zichzelf toestemming, eerst om überhaupt te fantaseren over een nieuwe auto, en vervolgens om het doodsvonnis over de oude auto daadwerkelijk te tekenen en te denken: het is beter zo.
Voor de sentimentalisten is dit een zeer pijnlijk eindpunt, dat het uiterste van ze vraagt, zo blijkt ook uit de reactie van Leo (op hetzelfde forum), die zichzelf een symbolische camino oplegde, om boete te doen: ‘Ik heb van de zomer mijn eerste liefde (ijsblauwe Seat Ibiza) ‘weggebracht’ na de breuk met mijn ex. Ik heb een hoop gedoe met die auto gehad (motorlampje dat standaard brandde, torenhoge apk, deuk in de deur gereden) maar het was wel echt mijn trouwe scheurijzer waar ik 2 keer Zweden mee ben doorgereden en die me door alle weersomstandigheden heeft meegenomen. Alsof ik een kind daar achter liet. Nog één keertje helemaal gewassen, laatste ritje naar het dorp, sleutel in het huis gelegd en van pure ellende lopend terug de hele 5 km.’
We lijken auto’s soms nauwelijks nog te zien als objecten. Het zijn woningen, het zijn getuigen, het zijn mensen.
Tussenruimte
De auto bestaat niet slechts uit onderdelen of de som van die onderdelen. De kern van de auto is de tussenruimte, de cabine. En die cabine heeft allerlei functies. Het is een ruimte voor intieme gesprekken, met ouders, met geliefden, met kinderen. Het is een biechthokje, een vergaderruimte, een eetkamer. Een ruimte waarin ouders en kinderen elkaar stiekem konden bekijken, via de achteruitkijkspiegel. De ruimte kan ook een toevluchtsoord zijn, waar je de luwte kan opzoeken, waar alles even tot rust komt, waar je teleurstellingen verwerkt of overwinningen viert.
Net zoals je bij een verhuizing bevangen kunt raken door beelden van vroeger, ervaart iemand die zijn auto wegdoet die ook. Al die gedaantes, die versies van hem die in die cabine hebben gezeten. Echte versies, gedroomde versies.
„Een van de eerste auto’s die ik had was een stokoude, hijgende Renault die mijn broer aan de gang hield met tangen en tape”, aldus schrijver Holly Robinson, in een stuk voor The Huffington Post. „Maar als ik er in zat, voelde ik me een Franse actrice, die leefde op croissants en liefde. De auto vertegenwoordigde degene die ik ooit wilde zijn: een woman of mystery met allerlei geliefdes.” Historisch gezien hebben auto’s altijd een droom belichaamd. In vrijwel elke studie naar de jaren zestig, in zowel de Verenigde Staten als Nederland, komt de auto terug als revolutionair symbool. Een auto betekende naar niemand meer hoeven luisteren, van niemand afhankelijk zijn.
En als je de verschillende auto’s die je hebt bezeten bij elkaar optelt, krijg je een volwaardige auto-biografie, zo ontdekte Robinson. Al haar auto’s waren een weerslag van zichzelf geweest. Na die hijgende Renault kocht ze een Sunbird waarmee ze door San Francisco scheurde: haar ‘inner cowgirl’. Daarna een blauwe Honda Civic: haar ‘sensible working woman’s car’. Ze scheidde en trouwde opnieuw, haar nieuwe man had twee kinderen, er moest een gezinswagen gekocht worden, de Audi Quattro. Al die levens. Soms kun je de bewijsstukken of restanten ervan nog vinden, als je goed zoekt. De oude bonnetjes en snoepwikkels, verstopt in de bank, het zand dat je nooit meer helemaal uit de mat krijgt. Een petje van een Franse voetbalclub waarvan je ooit een wedstrijd hebt bezocht, een handvol schelpen van het strand. „Al die herinneringen zijn er, vastgelegd in de auto, alsof ze zijn geconserveerd in hars”, aldus Robinson.
Vermenselijken
Als mensen echt om spullen gaan geven, kan het gebeuren dat ze menselijke eigenschappen aan het object gaan toeschrijven. Er lijkt geen object te zijn waarbij dat zo sterk het geval is als bij auto’s. We vermenselijken auto’s tot in het absurde, tot aan volledig antropomorfisme aan toe. „Ik heb mijn auto nooit een naam gegeven”, noteerde schrijver Bethlehem Shoals in het Amerikaanse QC Magazine, „maar ik heb er wel mee gepraat, ik heb hem bemoedigende klopjes op de motorkap gegeven, alsof het om een trouw werkpaard ging, ik heb ervoor gezorgd als voor een ziek kind, we hebben ruzie gemaakt als gefrustreerde broers, en we hebben goed gepraat als echte vrienden.”
Shoals beschrijft dit vermenselijkingsproces als stapsgewijs: „Wanneer echt gezelschap afwezig is, vorm je je auto om tot een soort renmaatje. Zijn imperfecties gaan je vertederen. Eerst schrijf je het een karakter toe, daarna een persoonlijkheid. Als je daar eenmaal bent, heb je een echte loyaliteitsband opgebouwd. Auto’s bestaan misschien niet uit vlees en botten, ze hebben wel een ziel.”
De band wordt steviger als de eigenaar er meer pijn en moeite in steekt
Die band wordt steviger naarmate er meer tijd in de auto wordt doorgebracht, en naarmate de eigenaar er meer eigen pijn en moeite in steekt. Voor Mikko werd de band met Peter pas echt innig toen hij eigenhandig de speakers verving. „Toen werd Peter van mij. En ik was een nieuwe versie van mezelf geworden. Ineens was ik iemand die zei: ik ga even sleutelen aan m’n wagen. Dat had ik nog nooit gedaan.”
Net zoals kinderen kunnen ‘denken’ dat hun speelgoed leeft, een ziel heeft, ‘geanimeerd is’, kunnen volwassenen ook ‘denken’ dat hun auto leeft. Natuurlijk is dit geen rationele overtuiging, het is nauwelijks een echt denken, het is een projectie die voortkomt uit gehechtheid. Het is dus niet verwonderlijk dat er, net zoals er speelgoed tot leven is gekomen in de Toy Story-reeks, ook een Pixar-filmreeks bestaat waarin auto’s praten, voelen, dromen, verlangen zoals mensen, waarin auto’s mensen zíjn: Cars. In de wereld van Cars komen überhaupt geen mensen voor, alleen voertuigen, vooral auto’s. Cars markeert de volgende fase in het vermenselijken van auto’s, met als gevolg een wereld zonder mensen.
Een tussenstap was de (niet-geanimeerde) film Herbie the Love Bug uit 1968, waarin een levende Volkswagen Kever voorkomt, Herbie genaamd. Herbie is een daadwerkelijke auto, waardoor echte acteurs (Dean Jones en Michele Lee) zich dus moesten verhouden tot een stuk metaal. Bij de allesbeslissende race uit de film (net als bij Cars bestaat de climax van de film uit een autorace) valt Herbie in twee stukken uit elkaar. Total loss. Maar uiteindelijk smeedt men Herbie toch weer aan elkaar. Dat is het droomeinde van het liefdesverhaal tussen mens en auto: de mens houdt zo van zijn auto dat hij deze nooit inruilt en altijd weer, altijd weer, altijd weer opknapt.
Wat verwacht Mikko van het openbare afscheid van Peter, volgende week op het toneel?
Hij verwacht pijn en schoonheid. „Ik verwacht dat ze hem gaan slopen. En ik zal altijd dat stemmetje blijven horen dat zegt: maar hij reed nog. Dat is het lastige. Je kon er nog mee rijden… Maar het is een waardig afscheid, zonder meer.” Dan vraagt Mikko me of ik een auto heb.
Het antwoord is nee. Dat blijft de beste manier om er nooit van eentje afscheid te hoeven nemen.