N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Afrika-correspondent Koert Lindijer is veertig jaar Afrika-correspondent voor NRC. Hoe veranderde Afrika in die vier decennia en wat deed dat met hemzelf? „Journalisten zijn brutale gluurders.”
Laat het duidelijk zijn: dit is niet zijn afscheidsinterview. Net zoals zijn boek geen afscheidsboek is. „Ik ben omdat ik schrijf”, stelt hij in Een wolkenkrabber op de savanne. „Zolang ik schrijf, voel ik me zeker.” Dus wat Koert Lindijer (69) doet, is schrijven. „Ik wil Afrikaanse stemmen laten horen, rapporteren van binnenuit”, vertelt hij aan de telefoon, uitkijkend op de bomen rond zijn compound in Nairobi. Veertig jaar is hij Afrika-correspondent – voor NRC en ook lange tijd voor de NOS-radio – en dat jubileum was aanleiding voor zijn vijfde boek.
Het is ook de aanleiding voor dit interview. Normaliter interviewt een krant zijn eigen mensen niet. Lindijer is een uitzondering, want buitenlandcorrespondenten met zo’n lange staat van dienst zijn een zeldzaamheid geworden. De meeste journalisten die van over de grens berichten, verblijven slechts enkele jaren op hun standplaats. Of het zijn verslaggevers die gehaast een land binnenvliegen, een reportage maken en dan weer gaan. „Parachutejournalisten” sneert hij.
Als Lindijer over een coup schrijft, heeft hij vaak ook de vorige staatsgreep in dat land meegemaakt en niet zelden die daarvoor ook. Hij zag oude heersers vertrekken en een nieuwe garde jonge rebellenleiders opkomen. Idealistische leiders die hij interviewde toen ze zich nog in de bush schuilhielden en over democratie spraken – Yoweri Museveni (Oeganda), Paul Kagame (Rwanda), Isaias Afewerki (Eritrea), – zijn veelal de dictators van nu.
Lindijer woont in een huis met twee hectare grond in Nairobi. Hij woont er met zijn vrouw Margaret, die tot de coronacrisis een autoverhuurbedrijf had. Hun twee zoons werken in Nederland. De oudste, Kevin, is zakenman, „financial IT recruiter, noem je dat geloof ik”, Marvin „zit in cybersecurity, maar heeft international law gestudeerd”. Lindijer noemt zijn huis „compound”, „kraal” of „boma”. Het is er altijd druk. De zoons zijn dan wel vertrokken, maar „we leven hier met een grote groep”. „Vrienden, familie, studenten en Samburu-stamgenoten komen langs en blijven regelmatig logeren”. Dat is al zo sinds hij er in de jaren tachtig ging wonen.
Wat veranderd is, is dat hij vroeger werd gewekt door vogelgezang en apen moest wegjagen als hij zat te tikken. Er liepen buffels rond, leeuwen en luipaarden. Zijn compound ligt niet ver van de voormalige koffieplantage van Karen Blixen, de Deense schrijver van Out of Africa. Tegenwoordig wordt Lindijer wakker van gebedsoproepen van de moskee en het getoeter van bussen – meteen ook de titelverklaring van zijn boek. „De olifant in de kamer is de gigantische bevolkingstoename in Afrika; die leidt tot meer armoede en vernietiging van de natuur.”
Lindijer schrijft over ellende en pracht. Hij verslaat staatsgrepen, hongersnoden, aidsepidemie, klimaatproblemen en urbanisering. Hij schreef over jongeren, over religie, over vriendschappen, gesprekken op een veranda met uitzicht over de savanne. Over dekolonisatie, over de groeiende macht van Arabische landen en China op het continent.
Je boek bestrijkt vier decennia; van 1983 tot 2023. Wat is volgens jou de belangrijkste ontwikkeling in die periode?
„Er is zo ontzaglijk veel gebeurd. De wisseling van leiders, introductie van de consumptiesamenleving, emancipatie van minderheidsgroepen, toegenomen rechten van de vrouw, klimaatverandering… maar bovenal: individualisering. Het wegvallen van ubuntu, de filosofie van ‘Ik ben, want wij zijn’, die gemeenschapszin is los zand geworden.”
Hoe is de berichtgeving over Afrika veranderd?
„Toen ik als bureauredacteur begon was de wereld zo wit, zo verschrikkelijk wit. Zo verschrikkelijk op de eigen omgeving gericht. De wereld ging over raketjes, kernkoppen. Oost, West, Sovjet-Unie, Amerika.”
„De rest van wereld was folkloristisch. In de tijd dat de voorpagina van NRC nog een onaantrekkelijke, grote grijze massa was, schreef ik stukken over Moammar Gaddafi [van Libië, red.], Charles Taylor [van Liberia, red.], maar die haalden die voorpagina haast nooit. Ik weet nog dat ik over rijst-rellen in Liberia schreef – het begin van burgeroorlogen in de regio – en de toenmalige hoofdredacteur André Spoor zei: Wat gaat ons dat in Nederland in godsnaam aan?”
Apartheid kreeg wel aandacht.
„Door de Nederlandse betrokkenheid natuurlijk, want Nederland heeft ontzettend veel bijgedragen aan het gedrocht dat wit-Zuid-Afrika was. In Zuid-Soedan begon in de jaren tachtig een oorlog die niet draaide om wit tegen zwart, maar om bruin tegen zwart: Arabisch tegen zwart. Met een even problematisch verleden van slavenhandel en kolonisatie, maar dat kwam gewoon niet aan bod.”
Wanneer veranderde het correspondentschap?
„Met de komst van de internationale televisiestations als CNN en BBC World, eind jaren tachtig. Dan zie je dat er een grotere poging wordt gedaan om de lezer niet alleen informatie te geven, maar hem ook met beelden het verhaal binnen te trekken.”
Een wolkenkrabber op de savanne is een tijdreis door Kenia, Ethiopië, Oeganda, Congo en Soedan. Zijn zinnen zijn zwierig, soms puntige aforismen. „Mensen die niet kunnen lezen en schrijven praten.” En: „De dood is onderhevig aan inflatie.” Steeds laat hij Afrikanen aan het woord, meestal gewone mensen, maar ook moordenaars en dictators.
Het waren de Maasai en vooral het Samburu-volk uit het noorden van Kenia die hem naar Afrika trokken. Bij zijn eerste reis in 1973 had hij bij de nomaden het gevoel dat hij „thuiskwam”, zegt hij. Een paar jaar later, hij woonde al in Kenia, legde Lonis Lemelen, krijger van het Samburu-volk, een stuk karton onder Lindijers papajaboom, ging erop zitten en vroeg hem om werk. Ze werden vrienden en sindsdien verblijft de ‘witte krijger’ jaarlijks een paar weken in een „stronthut” van zijn Samburu-familie.
Was het idealisme dat je naar Afrika trok?
„Zeker, ik vond dat er te weinig over het continent geschreven werd. En als dat gebeurde, ging het over een hongersnoodje hier, een coupe d’état daar, terwijl ik toen al het gevoel had dat er zoveel meer was. Maar daarna houdt het idealisme – het moralisme – bij mij op, want dan gaan we het gewoon over mezelf hebben. Ik hield en houd van reizen.”
„Je ging op reis, je wist ongeveer wat je wilde schrijven en je wist niet wanneer je terugkwam. De krant kon je nooit bereiken, er was geen bureauredacteur die vroeg: waarom schrijf je geen portretten, wanneer is het klaar, welke foto moet erbij? Tegenwoordig verwacht de krant hapklare brokken. Maar het avontuur van het reizen, noem het romantiek, daar hou ik van. Het gevaar, geen telefoon en een barre infrastructuur. De sterkste man op de wereld is de man die alleen kan staan, weet je wel. Dat hou ik mezelf nog steeds voor.”
De sterkste man wat?
„The strongest man in the world is he who stands most alone. Een quote van Henrik Ibsen, de Noorse schrijver. Zo voel ik het. Dat avontuur is het mooiste wat er is.”
Je grootvader was Willem Banning, theoloog en medeoprichter van de PvdA. Je vader was dominee…
„Mijn moeder ook. Wat ik met mijn ouders en grootvader gemeen heb is dat we iets te zeggen hebben. En dat we denken dat mensen naar ons moeten luisteren, al is wat er uit onze bekken rolt zeer verschillend.”
Je was in je jonge jaren ‘drugsdealer van Paradiso’, las ik.
„Ik ben een product van de jaren zestig, zeventig. Ik zat middenin die grote culturele verandering en de doorgaande economische groei. Voor iedereen die maar een beetje creatief was, was de horizon de limiet. Ik wilde reizen. Dus werkte ik een paar maanden als nachtwacht in de haven of ik verkocht wat hasj, inderdaad, en dan kon ik weer een half jaar reizen.”
Ik leid mijn leven door te schrijven over het leed en de vreugde van anderen. Ik kan een massamoordenaar vragen: oké, en hoe ging dat nou toen je dat kind tegen de muur sloeg?
Was het ook rebellie, dat je weg wilde?
„Iets tegendraads heb ik, nog altijd. Ik wantrouw autoriteiten. Ik leid mijn leven door te schrijven over het leed en de vreugde van anderen. Ik kan een massamoordenaar vragen: oké, en hoe ging dat nou toen je dat kind tegen de muur sloeg? Hoe was dat toen u uw buurman in stukjes sneed? Journalisten zijn brutale gluurders.”
„Tien jaar na de genocide in Rwanda reed ik over een onmogelijk modderwegje een heuvel op en ontmoette daar op een veranda een bejaarde Tutsi. Hij wees over zijn schouder, ‘daar liggen negen graven van mijn familieleden’, zei hij, ‘en deze veranda heb ik gebouwd omdat ik toch weer mensen wilde zien.’ Er kwamen inderdaad mensen naar zijn veranda, dat bleken de moordenaars van zijn familie. Dit was een gesprek van zes uur. Het is prachtig dat je zo ver kan gaan. Ik heb het allemaal meegemaakt zonder dat ik het heb meegemaakt, als je begrijpt wat ik bedoel.”
Eigenlijk niet nee.
„Het is niet mijn kind dat daar ligt te sterven. Andere mensen maken het mee, ik sta aan de zijlijn en stel vragen. Ik weet hoe makkelijk het is om van het rechte pad af te raken, hoe dun dat laagje civilisatie is. Maar: I’m not a participant.”
„Rwanda was een dieptepunt. Of hoogtepunt, zo je wilt. Het was mijn meest morbide ervaring. Een paar collega’s zijn nadien uit het vak gestapt, een kookrubriek begonnen, sommigen hebben pogingen tot zelfdoding gedaan. Maar dat is bij mij nooit het geval geweest. Ik raakte overspannen in een bepaalde situatie en nou, dan moet je weer ontspannen en dan kom je weer op het rechte pad. Mijn gezin brengt me naar ontspanning. Een paar weken bij de Samburu’s helpt ook.”
Wat bedoel je als je zegt dat Rwanda een ‘hoogtepunt’ was?
„Een collega zei: ik ben jaloers dat jij de genocide heb meegemaakt. Hoe absurd het ook klinkt, ze had gelijk. Ja, het is verschrikkelijk, het is de hel, maar toch had ik het voor geen goud willen missen. Je leeft op het scherpst van de snede. Dat je iets meemaakt van deze omvang en dat je erover kan schrijven, geeft een geweldig goed gevoel.”
Was het moeilijk om erover te schrijven?
„Nee. Je pen danst op de ellende van andere mensen. De beelden zijn zo sterk dat je eigenlijk alleen maar moet voorkomen dat je ze niet te sterk maakt. Zo sec mogelijk beschrijven wat je ziet. En steeds terugkoppelen naar je lezer: sorry, ik heb u meegenomen naar deze plaats, de context is zus en zo en daarom kan dit hier plaatsvinden.”
Kan ervaring ook nadelig zijn voor je correspondentschap?
„Natuurlijk, dat gevaar is er.” Lindijer zucht. „Ik spreek Kiswahili, ik heb Afrikaanse vrienden, ik reageer op z’n Afrikaans, maar op het moment dat ik ga schrijven, praat ik ineens weer Nederlands. Ik ben niet verstrengeld. Ik ben voldoende getraind om emotionele afstand te houden.”
Misschien past het ook niet bij je – als ‘man die alleen wil staan’ – om je zo aan anderen te binden?
„Hm, ik ben mezelf gebleven. In het begin wilde ik me aanpassen aan Afrikaanse waarden, maar naarmate de samenleving opener werd, kwam er ook meer ruimte voor mijn liberale ideeën. En misschien is dat mijn tegenstrijdigheid: ik wil me aanpassen zonder mijn ziel te verkopen, ik wil bij mensen horen én ik vind dat de sterkste man is degene die alleen kan staan. En toch gaat het samen.
„Bovendien kun je je nooit vereenzelvigen met een andere cultuur. Daarom moet je ook niet je eigen cultuur opdringen. Dus als ik bij de Samburu’s leef, ga ik geen campagne tegen vrouwenbesnijdenis beginnen. Dan laat ik de dingen over me heenkomen en zeg ik misschien een keer bij het kampvuur dat ik dat eigenlijk toch niet juist vind. Maar ik ben geen dominee.”