Afghanistan is straatarm én een schatkamer

Hoe het leven een wending kan nemen. Jarenlang stuurde moellah Baradar vanuit de schaduw de gevechten aan die de Taliban voerden tegen de westerse troepen in Afghanistan. Daarna zat hij lange tijd weggestopt in een Pakistaanse cel, zonder te weten of hij ooit nog zou vrijkomen. En nu beslist hij als de Afghaanse vicepremier voor Economische Zaken over vergunningen voor lithiummijnen.

Sinds de Taliban in 2021 de macht heroverden, en van Afghanistan weer dat ene land ter wereld maakten waar muziek verboden is, is de internationale aandacht geleidelijk weggeëbd. Het ís natuurlijk ook deprimerend om naar te kijken. De extreme regels van de moellahs overheersen het hele leven. Daarnaast is de economie min of meer weggevaagd en leeft 85 procent van de bevolking van minder dan een dollar per dag. Het wereldbeeld van de Taliban wijkt zó af van een democratische rechtsstaat, dat toenadering van hun kant niet snel wordt verwacht. Afghanistan is min of meer opgegeven.

Nu er bijna geen bommen meer afgaan in Afghanistan, laten Chinese ondernemers hun oog op vallen op de bodemschatten van het land

Maar wie toch kijkt, ziet ook een kant van Afghanistan die tijdens de oorlog onderbelicht is gebleven: het land is niet alleen vreugdeloos en straatarm, maar ook een schatkamer. Nu er bijna geen bommen meer afgaan, laten Chinese ondernemers daar hun oog op vallen.

In 2010, tijdens het hoogtepunt van de oorlog, was er al kortstondig aandacht voor de rijkdom van het land. Toen werden de resultaten bekend van een bodemonderzoek dat de Amerikaanse geologische dienst onder militaire bescherming had uitgevoerd. Westerse landen geloofden destijds in nation building, het idee dat ze een functionerende democratische overheid konden installeren. Die zou de eerste jaren internationale steun krijgen bij het opzetten van onderwijs, gezondheidszorg, rechtspraak en een economie.

Goud, zilver, uranium

Het bodemonderzoek was onderdeel van die theorie: wie weet zou Afghanistan geld kunnen verdienen aan zijn grondstoffen. De resultaten waren zo verbluffend dat de Amerikaanse overheid zich er geen raad mee wist. De Afghaanse bodem bevat door het hele land heen waardevolle mineralen: ijzer, koper, lithium, goud, zilver, uranium, zeldzame aardmetalen, robijnen, smaragden en meer. „Het Saoedi-Arabië van het lithium”, was de kwalificatie van het Pentagon.

Bij elkaar waren de bodemschatten misschien wel duizend miljard dollar waard, schreef The New York Times. Een Afghaanse minister sprak zelfs van drieduizend miljard. Het onderzoek verdween in een la, vermoedelijk uit vrees voor de verdenking dat het Amerikaanse leger daar niet primair was voor de democratie, maar voor de buit.

In de praktijk was de waarde nul. Het land was veel te onveilig om de grondstoffen te ontginnen. Er werd één poging gedaan, die destijds symbolisch was voor de verhoudingen tussen de Verenigde Staten en China. Onder bescherming van Amerikaanse militairen zetten Chinese ingenieurs de eerste stappen om de kopermijn Mes Aynak operationeel te krijgen. De kosten waren voor de VS, de opbrengsten voor China, zo leek het even. Het project werd echter al snel stilgelegd: te onveilig.

Sinds de val van Kabul is veiligheid een veel kleiner probleem. Daar is een ander obstakel voor in de plaats gekomen. In een laatste poging om de Taliban tot concessies te dwingen, heeft ‘de internationale gemeenschap’ Afghanistan tot paria gemaakt. Geen enkele staat erkent officieel het Islamitische Emiraat, zoals de Taliban het land nu noemen. Dit terwijl de Taliban niets liever willen dan als volwaardige machthebbers kunnen aanschuiven bij de Verenigde Naties. De VS hebben het regime sancties opgelegd, waardoor Amerikaanse bedrijven geen zaken met Afghanistan mogen doen.

Chinese bedrijven mogen dat wel. Al snel na de machtsovername in 2021 doken er overal verkenners van Chinese mijnbouwers op. De Taliban zijn echter nog niet zo ver dat ze precies weten onder welke voorwaarden ze de belangrijkste vergunningen willen verstrekken, dus tot nu toe gebeurt er weinig.

Dat zal voorlopig zo blijven, schamperen sommige westerse waarnemers. Afghanistan is zo slecht ontwikkeld dat de waarde van de bodemschatten nog jarenlang nul zal blijven. Zo zijn er maar weinig verharde wegen, nauwelijks spoorlijnen en, bij gebrek aan kust, geen zeehavens. Er zal heel veel geïnvesteerd moeten worden voordat iemand er geld kan verdienen. Ook is het maar de vraag of de veiligheid niet weer verslechtert.

Pijnboompitten

Dit is allemaal waar, maar als er één land is dat vooruitkijkt en stap voor stap alvast doet wat er wel kan, is het China. Vorig jaar benoemde China, als eerste land sinds de machtsovername, een nieuwe ambassadeur in Kabul. Deze man drinkt vele kopjes thee met de Taliban-ministers en belooft dat wat zij het allerbelangrijkst vinden: dat China zich, in tegenstelling tot het Westen, nooit zal bemoeien met binnenlandse aangelegenheden.

Onlangs maakte de ambassadeur op X bekend dat China alle importheffingen voor goederen uit Afghanistan opheft. Niet dat het om enorme bedragen gaat. Vorig jaar bedroeg de Afghaanse export naar China slechts 64 miljoen dollar, bijna geheel bestaande uit pijnboompitten. In de toekomst kan dat veranderen in lithium en goud.

Vorig jaar verklaarden de Taliban hun steun aan de Nieuwe Zijderoute, het infrastructuurprogramma waarmee China wereldwijd wegen, stuwdammen en internetverbindingen aanlegt. Een dezer dagen komt er voor het eerst in jaren een Chinese goederentrein uit Nantong (nabij Shanghai) aan in de Afghaanse grensplaats Hairatan.


Lees ook

Vrouw zijn kan in Afghanistan alleen nog onder elkaar

Een gezin dat onlangs uit Pakistan is gedeporteerd, heeft zich tijdelijk gevestigd in een buitenwijk van Jalalabad in het oosten van Afghanistan. Honderdduizenden Afghanen zijn gedwongen Pakistan te verlaten door de recente maatregelen tegen illegale buitenlanders, sommigen na tientallen jaren daar gewoond te hebben. Vrouwen en meisjes worden door deze gedwongen verplaatsing naar het land van de Taliban het zwaarst getroffen, kindhuwelijken komen veel voor.

En sinds deze zomer heeft het Chinese staatsbedrijf MCC het werk aan de kopermijn Mes Aynak weer opgepakt. In 2008 betaalde het ruim 3 miljard dollar voor een concessie van dertig jaar, zonder er iets aan te hebben. Nu is het begonnen met de aanleg van een weg. „Er is geen tijd meer te verliezen”, zei moellah Baradar bij de ceremoniële start, in het bijzijn van de Chinese ambassadeur.

Hoewel China nergens op kan rekenen, legt het nu als enige land een basis om uiteindelijk toegang te krijgen tot de Afghaanse bodemschatten. Of de Afghaanse bevolking daar te zijner tijd ook van zal profiteren, weet nog niemand.

De Taliban profiteren in elk geval wel. Ook als er nooit koper uit Aynak komt en de export beperkt blijft tot pijnboompitten, werken de grondstoffen als politiek smeermiddel. Begin dit jaar mochten de Taliban een ambassade in Beijing openen. De Chinese regering haastte zich te zeggen dat dit iets anders is dan officiële erkenning, maar je kunt je afvragen hoe groot het verschil nog is.