Ad van Liempt vertelt over een bijna vergeten oorlogsdrama

Kamp Vught, door de Duitsers aangeduid als Konzentrationslager Herzogenbusch, is vooral bekend door het ‘bunkerdrama’: in januari 1944 kwamen tien vrouwelijke gevangenen hier om het leven toen ze met 74 andere gevangenen in één cel werden gestopt. Hoewel, bekend? Eerder dit jaar gaf het kabinet blijk van niet al te veel historisch besef door aan te kondigen dat de voormalige bunkergevangenis zou worden omgebouwd tot een zwaar beveiligd complex voor criminelen. Na maatschappelijk protest werd het plan afgeblazen.

Veel minder bekend is wat er gebeurde in de drie maanden voor de ontruiming van het kamp in september 1944. Loe de Jong schreef er wel iets over in zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, maar een handzaam overzicht ontbrak. Dat is er nu: Wraak op het verzet, van Tweede Wereldoorlog-chroniqueur Ad van Liempt.

Kamp Vught was een concentratiekamp onder leiding van de SS waar politieke gevangenen, gijzelaars en ook Joden werden vastgehouden. Voor de Joden was Vught een doorgangskamp. Een aantal van hen werkte voor het in het kamp gevestigde Philips-Kommando, een fabriek van Philips. Op 3 juni 1944 vertrok het laatste Jodentransport uit Vught. Na de geallieerde landing in Normandië in juni 1944 bepaalde Reichsführer-SS Heinrich Himmler dat er geen gevangenen in handen mochten vallen van de geallieerden. Die wilde hij achter de hand houden ‘als potentiële ruilobjecten’. Tegelijkertijd gingen bij de Duitse bezetters in Nederland alle remmen los: het gewapend verzet werd met harde represailles bestreden.

‘De bunker’ was de bijnaam van het gebouw waar de Duitsers de zware gevallen (in hun ogen dan) opsloten. ‘Een waar dodenhuis’, volgens een overlevende. Het regime was extreem streng: ’s avonds moesten de gevangenen verplicht in hun cel staan, ’s nachts was de verlichting aan.

Geluid van de executies

In de drie maanden die vooraf gingen aan de ontruiming van het kamp vonden aan de lopende band fusillades plaats op een schietbaan vlak buiten het kamp. In hun cel konden gevangenen het geluid van de executies horen en dus vroegen ze zich voortdurend af wanneer zij aan de beurt zouden zijn. ‘Het lijkt erop dat de aantallen executies deze dagen alleen begrensd werden door de capaciteit van de verbrandingsoven in het crematorium’, schrijft Van Liempt.

Van Liempt becijfert dat er in de laatste drie maanden van Kamp Vught ruim 400 gevangenen zijn geëxecuteerd. Een exact getal is niet te noemen, omdat veel bronnenmateriaal werd vernietigd bij de ontruiming van het kamp. ‘Over het algemeen hebben de Duitse terreurorganisaties veel werk gemaakt van het laten verdwijnen van belastende documenten, maar in Vught heeft dat een graad van perfectie bereikt.’ Van Liempt moest het daarom vooral doen met getuigenissen van overlevenden. Een van hen verklaarde dat een Duitse bewaker bij de ontruiming van het kamp in de ziekenbarak zei: ‘Opstaan, alles eruit, wat staan kan, eruit, wat liggen blijft gaat door de schoorsteen.’

Op maandag 4 september 1944 waren er ‘geweldige ontploffingen’ te horen in Kamp Vught. De gevangenen dachten dat het de naderende geallieerden waren en dat hun bevrijding nabij was. Waarschijnlijk waren het bombardementen op het militaire vliegveld Gilze-Rijzen, toch behoorlijk ver van het kamp. Voor de gevangenen was de oorlog nog lang niet voorbij. Ze werden in vrachtwagons afgevoerd naar kampen in het oosten. ‘Er gingen meer gevangenen in een goederenwagon dan een van hen ooit voor mogelijk had gehouden’, schreef tandarts Taecke Botke in zijn memoires. ‘Van liggen was geen sprake; zelfs het hurken ging bezwaarlijk. Een onvrijwillig tegen elkaar leunen was de enige houding die ons overbleef.’ Na drie dagen kwamen ze aan in Sachsenhausen, zo’n 650 vrouwen reisden door naar Ravensbrück.

Van Liempt probeert zo nauwgezet mogelijk te reconstrueren hoe het de gevangenen daarna verging – na aankomst in Duitsland volgden er nieuwe transporten om de gevangenen uit handen van de geallieerden te houden en ervoor te zorgen dat de oorlogsindustrie bleef draaien. Het boek dreigt daardoor een soms tikje opsommerig te worden. Maar dit verhaal toont wel eens te meer de waanzin van de nazi’s in de laatste maanden van de oorlog. Jaap Hemelrijk werd in februari 1945 vanuit Sachsenhausen opnieuw op transport gesteld – twee dagen en nachten zonder eten en drinken. Onderweg kwam hij soms transporten van gevangenen tegen die de andere kant opgingen. Duitsland, schreef hij later, was een ‘gekkenhuis’ geworden.

Van de 3.450 mensen die op 5 en 6 september vanuit Vught op transport werden gesteld, overleefde volgens de best mogelijke berekeningen 56 procent de oorlog niet.