N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Duiktoerisme Schoorvoetend laten landen in het Midden-Oosten duiktoeristen toe. Op het enige schip dat met duikers de kustwateren van Oman doorkruist, waan je je een ontdekkingsreiziger.
Dat het duiktoerisme in Oman ondanks een bijna duizend kilometer lange kuststrook en een Arabische Zee vol onderwaterleven nog in de kinderschoenen staat, merk je meteen bij aankomst. Het minibusje dat ons naar de haven van Salalah vervoert, laat zijn passagiers uitstappen naast een door weer en wind verweerd benzinestation, waar vissers de tankjes van hun verveloze houten barken met buitenboordmotoren vullen en een paar meeuwen de wind trotseren op lantaarnpalen die zo te zien al een paar decennia geen licht meer hebben verspreid. Een kruier hijst onze koffers op zijn rug en zoekt balancerend over enorme basaltblokken zijn weg naar de waterlijn, waar een rubberbootje is aangemeerd.
Er is geen steiger, geen trap of zelfs maar iets wat op een begaanbaar pad lijkt. We zoeken onze weg van steen naar steen stappend, over een parcours dat zich het best als een stinkende vuilnisbelt laat omschrijven. Terwijl we met de hulp van de kruier aan boord van de dinghy worden geholpen, zien we waar alle rotzooi vandaan komt. Een Omaanse visser is zijn boot aan het leegruimen en smijt alles wat hij niet op de vismarkt kan verkopen – plastic, blikjes, stukken touw, visdraad, piepschuim – achteloos in zee. Onze rubberboot moet, als de motor is gestart, laveren om te voorkomen dat dit afval in de schroef terechtkomt. De aanblik stemt verdrietig, maar het wordt nog triester als we al kort na vertrek een jonge schildpad zien zwemmen. Hoelang zal het duren voor dit dier zich in een plastic zak verslikt die hij aanziet voor een kwalletje?
Vanaf de wal is het schip niet te zien, maar als we na een poosje varen de meeste drijvende rommel achter ons hebben gelaten – gelukkig is de wind aanlandig – komt hij achter een strekdam tevoorschijn: de donkerblauwe Oman Explorer van de organisatie Extra Divers. Een ranke tweedekskruiser, met een capaciteit van maximaal twintig duikers. Aan boord is naast een compressor voor de perslucht, een noodkit met 100 procent zuivere zuurstof om assistentie te bieden bij eventuele duikongevallen, en een behulpzame staf. Hier zullen we ruim een week verblijven met geen ander doel dan duiken, eten, slapen, duiken.
Het schip staat onder leiding van de ingetogen Omani kapitein Mahmoud en duikgids Ralph, een extraverte blonde Duitser die duidelijk aan boord zijn levensgeluk heeft gevonden. De andere passagiers komen uit Oostenrijk, Schotland, Engeland, Hongkong, Frankrijk, Rusland en Duitsland. De sfeer is opgetogen en gespannen, niemand heeft eerder in de Arabische Zee gedoken, ontdekken we al snel.
De Oman Explorer is het enige schip dat voor de kust van Oman met duikers vaart. In de Rode Zee kan het gebeuren dat op één duikstek vijf tot tien grote duikschepen, ‘liveaboards’, zijn afgemeerd. Dan kan het zelfs onder water nog behoorlijk druk zijn. Maar de Oman Explorer heeft vooralsnog exclusieve rechten. Op alle duikplaatsen die we bezoeken, zijn we de enige gasten, belooft Ralph. „En als jullie zorgen dat jullie niet dieper gaan dan dertig meter en de duik beëindigen met voldoende reservelucht vind ik het best.”
Groot wild
Wat te verwachten? De duikgids is behoedzaam. We zijn vooral blij te maken met groot wild, weet hij. Haaien, walvishaaien, dolfijnen, walvissen, manta’s, orka’s. Die zijn er volop in de Arabische Zee, maar al dat moois heeft een eigen wil. „Drie weken terug zagen we orka’s”, zegt hij. „Dolfijnen komen we altijd wel tegen. Er zitten hier ook walvissen en manta’s. Ik kan geen garantie geven. De natuur blijft de natuur.”
De Oman Explorer licht zijn anker en zet koers naar het uiterste zuiden van Oman, bij de Hallaniyat Eilanden, een zeereservaat waar niet gevist mag worden en de meeste biodiversiteit is te verwachten. Binnen een dag of twee zijn we buiten bereik van zendmasten, dus alleen nog via de marifoon met de buitenwereld verbonden. De passagiers waarschuwen het thuisfront op diverse werelddelen: straks zijn we echt even onbereikbaar.
De eerste duik – we worden met rubberboten vanaf het schip naar een rif gebracht waar we allemaal tegelijk op afroep achterwaarts in zee plonzen – is al meteen een verrassing. Het water is niet blauw, maar groen. Een kleur die je pas goed ziet als je onder de zeespiegel bent en om je heen kijkt. „Het lijkt de Oosterschelde wel”, zegt buddy Niek teleurgesteld. Daar komt bij: de algenbloei is die week begonnen. Massaal afstervende algen – een natuurlijke cyclus die weinig zegt over de waterkwaliteit – beperken het zicht behoorlijk. Dat is even wennen voor duikers die zich hadden ingesteld op dertig meter zicht in azuurblauw water, zoals in de nabijgelegen Rode Zee bij Egypte. De eerste paar meter van de waterkolom zijn echt troebel te noemen. Pas op een diepte van meer dan vijftien meter klaart het een beetje op.
Maar het uitbundige leven onder water maakt veel goed. Vooral het kleine leven op de ongerepte koraalriffen is verbluffend. Een roodgestreepte garnaal kijkt ons nieuwsgierig aan, in een groot anemonenveld verschuilt zich een kleurrijke porseleinkrab, die zich veilig waant tussen de giftige tentakels waar ook ‘Nemovisjes’ onbekommerd doorheen zwemmen. We zien schorpioenvissen, vijlvissen, een uit de kluiten gewassen langoest die op een buffet aan het Franse hof niet zou misstaan. Op het harde substraat zien we zeesterren die op hun pantser het patroon van een Perzisch tapijtje hebben. Groot wild is nergens te bekennen. Of het is er wel, maar bevindt zich buiten ons blikveld, naar ons loerend op een veilige afstand in het troebele water.
Slaapzaal vol papegaaivissen
We hebben nog zo’n zeventien uur onder water voor de boeg en dit smaakt naar meer. Of we ook ’s nachts willen duiken, vraagt Ralph. Een half uur later wurmen we ons in onze duikpakken, de duikflessen weer gevuld met vijftien liter samengeperste lucht. Het blijkt dat de gids ons heeft afgezet in de slaapzaal van een grote verzameling papegaaivissen. Vissen die niet alleen vanwege hun kleurenpracht naar papegaaien zijn vernoemd, maar ook dankzij hun krachtige ‘snavels’ waarmee ze van het koraal eten. Veel witte zandstranden in de tropen zijn aan deze vissen te danken. Wie zijn badhanddoek daarop uitspreidt, legt zich in feite te rusten op in duizenden jaren verzamelde papegaaivissenpoep.
Papegaaivissen hebben nog een bijzondere eigenschap: zodra de zon ondergaat, weven ze een transparante cocon waarin ze de nacht slapend en roerloos doorbrengen. Overal om ons heen, in spleten van het koraal, onder richels, in gaten en kieren zien we rustende vissen. We zorgen ervoor dat we ze niet verstoren want zo’n pyjama kunnen ze maar één keer per nacht maken. Onder een koraal zie ik een mannetje en een vrouwtje innig samen een tukje doen. Ik krijg het gevoel dat ik nu wel heel diep in het privéleven van deze dieren doordring.
Captain Kirk
Tot nu toe hebben we duikplaatsen aangedaan die de Oman Explorer al eerder bezocht. Maar op de vierde dag van onze expeditie laat het schip zijn anker zakken bij een hoefijzervormig koraalrif dat nog niet eerder door toeristen is bezocht. „Ik heb het vorige week ontdekt, het is echt de moeite waard”, zegt Ralph bij de briefing. Hij grijnst nog wat breder dan we inmiddels van hem gewend zijn. „Ik geloof dat hier nog nooit iemand eerder is geweest.” Ik krijg er acuut een Star Trek-gevoel bij: „To boldly go where no man has gone before.” Mijn buddy en ik voelen zich even captain Kirk, maar dan zonder warp speed.
Die duik is onvergetelijk. De rifwand is prachtig begroeid met ongerept hard en zacht koraal. We verliezen elkaar soms uit het oog omdat een school vissen, als een levend gordijn, besluit tussen ons door te zwemmen. We passeren een krokodilvis die zo vernuftig is gecamoufleerd dat we goed moeten kijken om hem te zien: zelfs zijn oogleden zijn vermomd als gehaakte kleedjes. Even verderop zitten drie pepermurenes samen in een rotsspleet. Ze kijken permanent verwonderd om zich heen, alsof ze zelf ook niet snappen waarom ze op aarde zijn. Dit is vrijwel zeker de eerste keer dat ze een mens van vlees en bloed zien.
Maar de grote verrassing van deze duik bevindt zich in een grot – een ruimte van het formaat badkamer – waar we tot onze verbazing een enorm uit de kluiten gewassen honingraatmurene aantreffen. Het beest is zeker anderhalve meter lang en zo dik als het bovenbeen van een sumoworstelaar. Murenes zijn normaal gesproken schuw, maar deze geweldenaar laat zich in volle glorie zien. Hij verdraagt onze aanwezigheid, we kunnen zo lang we dat zelf wensen even bij hem inwonen. Een unieke duikervaring. Als we ons behoedzaam uit het domein van de murene terugtrekken en aan de opstijging beginnen passeert een school van bijna honderd barracuda’s. Netjes in het gelid, alsof ze aan een militaire parade in Moskou deelnemen.
Ruim zeven uur zijn we onderweg voordat we weer wifi hebben en de haven van Salalah naderen. De telefoons aan boord beginnen te piepen van alle gemiste berichten en oproepen. Onderweg hebben scholen dolfijnen ons vergezeld, surfend en beurtelings uit het water springend in de boeggolf alsof ze elkaar seinen: nu jij, straks ik! Maar nu haken ze af en het eerste drijvende plastic dient zich alweer aan.
Als kapitein Mahmoud het anker heeft laten zakken, geeft hij zijn crew de opdracht om zoveel mogelijk rotzooi uit zee te halen. We bieden onze hulp aan, maar dat is onbespreekbaar. De dinghy is er een paar uur zoet mee; plastic en ander drijvend vuil uit zee vissen terwijl de vissers verbaasd toekijken. Op de brug vertrouwt Mahmoud me toe: „Ik kan het hen niet eens kwalijk nemen. Ze beseffen niet dat ze hun eigen nest aan het bevuilen zijn. Maar wij zullen elke week hier de troep opruimen. Totdat er een dag komt dat ze de rotzooi niet meer in zee gooien. Ik weet zeker dat die dag ooit aanbreekt.”