Zijn gezicht werd steeds taniger, de groeven dieper en zijn ogen konden vervaarlijk blikkeren: acteur Hugo Koolschijn was het beste als hij rollen vertolkte waarin hij iets toonde wat je zelden op het toneel zag, een mengeling van grimmigheid en empathie. Met zijn lange, magere gestalte en hoge jukbeenderen viel hij altijd op. Hij had een vérdragende toneelstem. Sinds zijn toneeldebuut in 1972 acteerde hij in vele tientallen toneelstukken, musicals en speelfilms. Hugo Koolschijn is woensdag overleden in zijn woonplaats Amsterdam; hij werd 77 jaar. Koolschijn was al geruime tijd ziek.
Hugo Koolschijn werd in 1946 in Den Haag geboren. Zijn een jaar oudere broer is classicus en toneelvertaler Gerard Koolschijn. Het gezin groeide op met een extreem godsdienstige, vaak agressieve vader die de bevindelijk gereformeerde dominee Jan Pieter Paauwe (1872-1956) adoreerde. In een interview met NRC noemt Koolschijn zijn vader de „slippendrager” van Paauwe, wiens chauffeur hij was en van wie hij de biografie schreef. In het min of meer autobiografische boek Voorstellingen (2019) probeert Koolschijn greep te krijgen op wie zijn vader was en op zijn eigen leven als acteur.
Koolschijn deed in 1972 eindexamen aan de Toneelschool Amsterdam. In oktober van datzelfde jaar maakte hij zijn debuut bij toneelgroep De Appel in God op Aarde, een stuk in de regie van Erik Vos dat volgens de mode van die tijd als groepswerk gold, waarin tekst, muziek en beweging met elkaar concurreerden. Zijn betrekking bij De Appel duurde kort; Koolschijn stapte over naar Zuidelijk Toneel Globe in Eindhoven dat onder leiding stond van Ton Lutz. Daarna verbond hij zich aan het Amsterdamse Publiekstheater, naderhand Toneelgroep Amsterdam en tot slot Internationaal Theater Amsterdam genoemd.
In zijn toneelherinneringen schetst Koolschijn zichzelf als een acteur die worstelt met zijn streng godsdienstige achtergrond en zich tegelijkertijd laat meeslepen door het vrijgevochten, artistieke Amsterdam uit de jaren zeventig en tachtig, waar hij in toneelspelerskringen verkeert met Ramses Shaffy, Joop Admiraal en Kitty Courbois. Koolschijn trad op in zo goed als alle grote producties van het hoofdstedelijke gezelschap met als regisseurs onder meer Hans Croiset, Sam Bogaerts, Peter de Baan, Gerardjan Rijnders en Ivo van Hove.
Nooit lichtvoetig
In de fameuze Hamlet (1986; regie: Gerardjan Rijnders) van het Publiekstheater met Pierre Bokma in de titelrol vertolkte hij Laërtes, een rol waarin Koolschijn excelleerde. Hij was, als broer van Ophelia, Hamlets grote tegenstander met wie hij aan het slot in een fataal schermgevecht terechtkomt. Andere rollen waarin Koolschijn opviel waren in Scènes uit een huwelijk, Kreten en gefluister, Opening Night en Romeinse Tragedies. Als filmacteur was hij te zien in Soldaat van Oranje (1977), waarin hij een Duitse marineofficier vertolkte. Regisseur Frans Weisz castte hem als Daniël, een boze geest (dibboek) uit het joodse volksgeloof, in de verfilming van het toneelstuk Leedvermaak (1989) van Judith Herzberg. In 1980 trad Koolschijn als Graaf Dracula op in de musical Dracula, een Nederlandse bewerking van de „humoristische, huiveringwekkende hit van Broadway”, zoals de voorstelling werd aangekondigd.
Koolschijn schreef zelf enkele monologen, waaronder Zangles en Een Franse zanger, beide solo’s gaan over een acteur die worstelt met zijn leven en zijn vak. Die Franse zanger is de held van zijn jeugd, Gilbert Bécaud, die de dromen van de acteur aanvuurt en leeft met een lichtvoetigheid die Koolschijn, naar eigen zeggen, aldoor in zijn leven moest missen.
Actrice Petra Laseur regisseerde in 2000 haar collega in de solo Kreutzersonate naar de gelijknamige novelle van Tolstoi over een ongelukkige liefde, een mislukt huwelijk, over moord en berouw. Koolschijn bracht de voorstelling in de foyer van de Amsterdamse Stadsschouwburg. Het leek een informele plek, maar de intensiteit van zijn monoloog maakte de tekst tot een persoonlijke bekentenis.