Het verhaal van de vluchteling die in een rubberbootje op de Middellandse Zee zijn leven riskeert om te ontsnappen aan een despotisch bewind is al herhaaldelijk verteld, zowel in journalistieke verhalen als in fictie. En hoe dramatisch en traumatisch zo’n tocht voor de betrokkene ook is, het is niet dat deel van het verhaal dat Mam, ik ben geen crisis van de uit Syrisch Koerdistan gevluchte Ismaîl Mamo tot een gedenkwaardig verhaal maakt. Het zijn vooral zijn observaties over Nederland die illustreren hoe hard het leven hier kan zijn, ook al zijn de zaken nog zo goed geregeld.
Nog voor de burgeroorlog tussen IS en het regime van Bashar al Assad in Syrië werd het gezin van Ismaîl Mamo al getroffen door zwaar leed. Toen hij elf was, overleed zijn moeder op amper 40-jarige leeftijd. Nadat de burgeroorlog in Koerdistan uitbrak, besloot hij als tiener naar Europa te vluchten, tegen de wens van zijn vader in. Een klein decennium later is hij voor het eerst terug in zijn geboortedorp, dat moment vormt het begin van zijn boek en zo vertelt hij in veertien dagen tijd zijn levensverhaal, zittend bij het graf van zijn moeder.
Spelletje
Het is dit vertelstandpunt dat soms zorgt voor vreemde, onnatuurlijk aandoende passages, zoals wanneer hij verduidelijkt wat de hoofdstad is van Syrisch Koerdistan of uitleg geeft over het spelletje dama, alsof er een Nederlander aan het graf van zijn moeder zit en meeluistert. Maar zijn verhaal werkt wel en neemt de lezer mee vanaf het moment dat Ismaîl, die in het boek luistert naar de naam Baran, vertelt over zijn ervaringen in Nederland.
En die ervaringen zijn best pittig. Zo wordt hij van het ene naar het andere asielzoekerscentrum gestuurd, de eerste weken in de korte broek en het T-shirt waarin hij vanuit Griekenland aankwam. In Budel belandt hij onderkoeld en oververmoeid in het ziekenhuis, omdat hij ondanks de winterkou ruim veertien dagen moet wachten op warme kleren.
Na een rondgang langs vijf azc’s maakt hij kans op een kamer in Rotterdam. Hij wordt gedwongen het contract te tekenen zonder de kamer te kunnen zien. Die blijkt piepklein en ronduit smerig, maar ‘this is room enough for a refugee’, aldus de begeleider van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Het is een zin die jarenlang door Ismaîls hoofd blijft spoken.
Ondanks deze nare ervaringen blijft Baran in het boek een wat dromerige, soms naïeve jongeman, die grootse fantasieën heeft over de toekomst. Hij wil dokter worden, maar krijgt te horen dat zijn Nederlands niet goed genoeg is, ook al is hij de eerste in zijn taalklas. Om de tijd te doden reageert hij op een Facebook-advertentie van de Toneel Vakschool Rotterdam, voor een beginnerscursus acteur van twaalf avonden. Daar vinden zijn docenten dat hij talent heeft, maar als hij auditie doet bij diverse theaterscholen wordt hij gedwarsboomd door regeltjes. Hij leert ook dat je soms beter niet kunt zeggen dat je een vluchteling bent, anders krijg je alleen maar afgezaagde vragen over de oorlog en waarom je voor Nederland hebt gekozen. En wie uit een azc komt is sowieso eng en onbetrouwbaar, leert hij van zijn huisgenoten.
Mamo schrijft mooi, poëtisch zelfs. Zijn taalgebruik, alhoewel minder speels, doet soms denken aan het werk van de Iraanse Sholeh Rezazadeh wier debuut De hemel is altijd paars in 2021 werd bekroond met de Bronzen Uil Publieksprijs en de longlist van de Libris Literatuur Prijs haalde. De eerste lente zonder zijn moeder omschrijft Mamo als een tuin zonder bloemen, en over de vrouw die hem geen toegang verleent tot het voortraject voor de doktersopleiding noteert hij: achter haar glimlach schuilde de duivel.
Toch raakt hij niet verbitterd, omdat hij op zijn pad ook helpende handen ontmoet, en uiteindelijk is hij zelfs erg dankbaar voor zijn Nederlandse paspoort. En voor de belangrijke les die hij heeft geleerd: in zijn geboortestreek is iedereen vriendelijk en behulpzaam. Maar in Nederland, waar hij anders is, hangt het er maar van af wie je op welk moment ontmoet. Daardoor leert hij constant op zijn hoede te zijn, wat tegelijk zorgt voor onrust en wantrouwen.
Onderaan de trap
Maar ook wie in Nederland is geboren, kan het door zijn anders-zijn hard te verduren krijgen. Dat leert ons het levensverhaal van de ondertussen 70-jarige Angelique Woudenberg, opgetekend door journaliste Liddie Austin in het boek Angelique. Zelfs in een tijd dat Nederland zichzelf zag als een progressief gidsland bleek het dagelijkse leven voor Angelique een stuk weerbarstiger. In tegenstelling tot haar zussen blijkt ze bij haar geboorte een donkere huidskleur te hebben, als gevolg van een onenightstand van haar moeder. Ze blijft in het gezin, maar moet in het Amsterdam van de jaren vijftig en zestig voor de buitenwereld wel verborgen blijven. Op bezoek bij opa en oma moet ze onderaan de trap blijven wachten, tot de rest van het gezin klaar is met het familiebezoek.
Het is een ronduit tragisch leven: ze zwerft als tiener dakloos door Amsterdam, verkeert in foute kringen, wordt herhaaldelijk verkracht door de broer van haar enige vriendin, en raakt op haar zeventiende zwanger van haar eerste vriendje. Ze krabbelt telkens overeind, vaak met de hulp van anderen, maar de grootste inzinking krijgt ze als haar zoon Patrick, ondertussen eind twintig, door drugdeals in de problemen raakt en een eind maakt aan zijn leven. Angelique voelt zich schuldig, een slechte moeder, en trekt zich terug in Costa Rica, waar ze zelfs even overweegt om haar leven te beëindigen.
Het is een pakkende scène in een verder helaas pover, letterlijk en chronologisch opgetekend verhaal. Maar Woudenberg, nu visagiste voor tal van tv-shows, komt er wel uit naar voren als een ijzersterke en goedlachse vrouw, voor wie het modewoord ‘veerkracht’ wel lijkt uitgevonden. Je kunt er gemakkelijk cynisch over doen, maar haar verhaal illustreert net als dat van Ismaîl Mamo hoe zwaar het leven ook in Nederland kan zijn als je ook maar enigszins anders bent. Net als Mamo houdt Woudenberg ons een belangrijke spiegel voor: alledaags racisme en het neerkijken op mensen die opgroeien en overleven in vaak armoedige en keiharde omstandigheden kunnen een mens helemaal breken. Maar enkelingen kunnen ook op een positieve manier een blijvende impact hebben, door wel de juiste kansen te bieden. Die lessen maken Woudenbergs memoires toch de moeite om te lezen.