Aan jongeren die een genderbehandeling krijgen ‘kunnen we veel opener vragen: hoe voel je je over je lichaam?’

Er is, helaas, weer ophef over transgender personen. Dit keer over een wetenschappelijk artikel van vijf medewerkers van de genderkliniek in het Amsterdam UMC, onder supervisie van kinder- en jeugdpsychiater Annelou de Vries, eind december gepubliceerd in BMC Medical Ethics. In dat artikel kijken ze kritisch naar de studies die worden aangehaald in de zorgstandaard van de World Professional Organization for Transgender Health. Ze inventariseren wat volgens die studies als bewijs wordt gezien dat medische genderbevestigende behandelingen (puberteitsremmers, hormonen, operaties) goed werken bij jongeren (van het begin van de puberteit tot 18).

In een geslaagd traject, lezen de auteurs van het artikel in die studies, zouden de jongeren zich slecht voelen vóór de behandeling, zich tijdens de behandeling „naar een statische genderidentiteit bewegen” (man of vrouw), en zich erna beter voelen, zonder spijt. Maar dat „lineaire narratief”, schrijven de auteurs, doet geen recht aan de complexe ervaringen van een deel van de jongeren die een genderbehandeling ondergaan.

Een groot deel van de jongeren voelt zich beter na zo’n behandeling. Maar sommigen jongeren zullen daarna psychische problemen blijven houden of zich zelfs slechter voelen. Zeker als jongeren na een genderbehandeling zichtbaar trans zijn of niet duidelijk in het hokje man of het hokje vrouw passen (jongeren voelen zich steeds vaker non-binair), kunnen ze last krijgen van allerlei problemen waar minderheden mee te maken hebben, van discriminatie door werkgevers tot fysiek geweld. En als het beter met ze gaat na een genderbehandeling hoeft dat niet louter door de behandeling te komen, maar bijvoorbeeld ook door steun vanuit de omgeving.

De auteurs schrijven dat trouwens allemaal nogal wollig op: in hun analyse zeggen ze trans negativity als een theoretische lens te gebruiken en ze noemen die term zestien keer zonder er een duidelijke definitie van te geven. (Trans negativity is een verzamelnaam voor transgenderhaat, -fobie en -ontkenning. En onderzoekers die de theoretische lens benoemen waardoor ze kijken, willen daarmee hun eigen subjectiviteit benadrukken.) Maar de auteurs willen eenvoudigweg dat er discussie komt over de vraag hoe je genderbehandelingen het beste kunt evalueren, hoe je het effect ervan het beste kunt meten, wat het doel ervan moet zijn en hoe dit kan worden gerechtvaardigd. In vervolgonderzoek willen ze daar ook de jongeren zelf over interviewen.

Kleine groep, veel onder vuur

Trans en genderdiverse jongeren zijn een kleine groep in de samenleving: volgens onderzoek van Rutgers uit 2023, onder ruim tienduizend jogeren van 13-24 jaar, is 0,7 procent van de jongeren transgender (die identificeren zich met het andere gender dan toegewezen bij de geboorte) en 2,5 procent genderdivers (die identificeren zich anders dan jongen of meisje of weten nog niet wat hun genderidentiteit is). Ongeveer een derde van de deze groep zei trouwens geen behoefte te hebben aan een genderbevestigende medische behandeling en nog eens een kwart wist het nog niet.

Trans en genderdiverse jongeren zijn wel een groeiende groep: in 2017 identificeerde 1,7 procent van de jongens en 2,9 procent van de meisjes zich niet met hun bij de geboorte toegewezen gender en in 2023 respectievelijk 2,2 en 4,3 procent.

Foto Merlijn Doomernik

Het is ook een groep die veel aandacht krijgt en veel onder vuur ligt. De SGP stelde meteen Kamervragen over het artikel van medewerkers van de genderkliniek: „Wat vindt u van hun suggestie dat aangetoonde verbeteringen met betrekking tot de mentale gezondheid niet noodzakelijkerwijs vereist zijn om deze behandelingen voort te zetten? […] Deelt u de mening dat een dergelijke benadering haaks staat op de empirische benadering die in Nederland tot op heden geldt ten aanzien van de effectiviteit van medische behandelingen, zeker bij kinderen?” En schrijfster J.K. Rowling schreef op X dat het artikel haar deed denken aan The Banality of Evil van Hannah Arendt en suggereerde dat het verhullende taalgebruik mede dient om iedereen die een medische genderbehandeling wil, die ook te kunnen geven, ook al maakt die behandeling iemands problemen misschien alleen maar erger.

In een kamer met kleurige, met prentenboekachtige bostaferelen beschilderde ramen in het Emma Kinderziekenhuis in Amsterdam toont Annelou de Vries zich wat gelaten over de ophef. „Ik vind het weleens lastig dat soms gedaan wordt alsof wij blind denken dat elk kind dat hier komt een medisch traject moet ondergaan. Wij kijken altijd heel zorgvuldig wie wel en wie eventueel niet.” De Vries heeft zelf meegewerkt aan de zorgstandaard uit 2022 die ze in het artikel bekritiseert; de collega’s met wie ze die toen schreef hebben nog niet gereageerd.

Zorgen over maatschappelijk klimaat

Het artikel is een eerste uitkomst van haar Vidi-project (ze kreeg 800.000 euro van onderzoeksfinancier NWO) om de wetenschappelijke onderbouwing van de medische transgenderzorg voor jongeren te onderzoeken en verbeteren. De context, zegt De Vries, is de felle discussie van de afgelopen jaren, die steeds meer vanuit de wetenschap in het maatschappelijk debat overloopt: moet je wel medische genderzorg aanbieden aan adolescenten?

Na een invloedrijk Brits rapport, waarin kinderarts Hilary Cass en collega’s vorig jaar concludeerden dat het meeste onderzoek naar medische transgenderzorg voor jongeren van te lage kwaliteit is om behandelingen op te baseren, werden de protocollen in Scandinavië en Groot-Brittannië aangepast; de nadruk ligt daar nu op psychische zorg. „En de inaugurele rede van Trump was ook niet vertrouwenwekkend. De helft van de Amerikaanse staten heeft transgenderzorg al verboden. In Europa is het milder, maar ik ga er niet van uit dat dat zo blijft. Ik maak me grote zorgen over het maatschappelijk klimaat. Het is heel duidelijk dat transhaat toeneemt en tolerantie afneemt. En daar hebben die jongeren ook heel veel last van. Dan kan ik wel met mijn puberteitsremmers in de weer blijven, maar ik ga niet zeggen dat die medische behandeling alles voor ze oplost. Want dat is niet zo.”

Niet alles, maar zo’n behandeling moet wel iets oplossen, toch? Alleen weten jullie nog niet precies…

„…hoe je dat meet. En aantoont. Dat is bijna een persoonlijke frustratie omdat ik in mijn spreekkamer heel goed kan zien dat het ongelooflijk belangrijk is voor deze jongeren. Anders stonden ze niet twee jaar op die wachtlijst. De opluchting als er gestart is, de rust die het kan geven, dat zie ik allemaal. Maar aantonen is niet zo simpel. Want wat als het niet voor iedereen leidt tot ultiem geluk?”

Het is veel complexer dan: je bent geboren in het verkeerde lichaam, we fixen dat

Ultiem geluk, dat is nogal wat.

„Ja, maar dat is hoe die studies bekeken worden. Een ingangseis is dat je al best goed in je vel moet zitten, want we willen niet dat iemand die suïcidaal is of niet functioneert aan zo’n traject begint. En dan moet je vervolgens ook nog verbetering laten zien op mentaal gebied. Nou, dat laten dus niet al die studies zien en dat is een van de redenen waarom het Cass-rapport de evidence niet goed genoeg vond. Maar ik heb jongvolwassenen met bijvoorbeeld autisme gezien, in evaluatiestudies, die hun leven lang niet op orde hadden, en die huilend zeiden dat ze van één ding never nooit spijt hadden gehad: dat medische traject. Alle studies laten zien dat deze groep trans en genderdiverse jongeren psychisch heel kwetsbaar is. Depressie komt veel voor. En die kwetsbaarheid wordt niet allemaal opgelost met een medisch traject.”

Maar dan kun je toch achteraf vragen: voel je je nu tevredener over je gender, je lichaam?

„Niet eens in iedere studie werd daarnaar gevraagd. De nadruk lag op algemeen psychisch welzijn. En er wordt nu steeds benadrukt dat we dat niet in alle studies zien verbeteren. Maar ik denk dat we moeten bevragen: is dat werkelijk waar we naar op zoek zijn? Dat je je beter voelt over je genderbeleving, dat zal een waarschijnlijker doel zijn, lijkt me.”

Je formuleert heel voorzichtig, maar wat vind jij dan dat een goede uitkomstmaat zou zijn?

„Die vraag krijg ik best vaak. Maar daar kan ik geen simpel antwoord op geven. Omdat de genderbeleving vaak complex is, of in beweging. Omdat mensen soms bijvoorbeeld alleen maar een klein beetje testosteron willen, en dan kijken hoe laag hun stem wordt, en hoe het dan voelt…”

Dan kun je toch nog steeds kijken of die persoon na het traject minder ongelukkig is met de genderbeleving?

„Ja, maar we meten dat nu niet op de goede manier. Ik heb veel kritiek gehad op de manier waarop wij het nu meten, met vragenlijsten voor genderdysforie. Die vragen eerst hoe ongelukkig ben je met je man-zijn of vrouw-zijn, en na de behandeling switchen we die instrumenten. Maar voor een deel van de mensen was dat verwarrend en het bood geen ruimte aan mensen met een non-binaire identiteit.

„We hebben voor veel jongeren kunnen aantonen dat genderdysforie verdwijnt, maar we kunnen dat beter meten. Het is veel complexer dan: je bent geboren in het verkeerde lichaam, we fixen dat, en dan pas je wél in die gendernormatieve wereld. De medische behandeling is maar één stukje van die ervaringen. Dus er wordt nu hard gewerkt aan de ontwikkeling van betere vragenlijsten, samen met de transgender community, om veel opener te vragen: hoe voel je je over je lichaam, en past dat bij je genderidentiteit?”

Wat ik heel geruststellend vind: maar heel weinig jongeren die begonnen zijn, willen stoppen

Wat is het doel van de jongeren zelf?

„Hun wens is meestal wel een medisch traject, of een deel ervan. Maar soms zie je tijdens de gesprekken dat dat toch verandert, ook doordat we het belangrijk vinden dat het een goed geïnformeerd besluit is. Je moet er goed op gereflecteerd hebben: gaat het me echt brengen wat ik ervan verwacht? Want sommige jongeren hangen er heel veel aan op. Die zeggen: pas dan kan ik gaan leven, durf ik naar buiten te gaan, kan ik verder met mijn opleiding. Wij zeggen: daarmee moet je niet wachten tot de medische transitie; het idee dat die al jouw andere problemen doet verdwijnen, is niet wat we in de praktijk verwachten of zien. Dus je kunt wel aan jongeren vragen: wat wenste je en is dat gelukt, maar wij stellen die wens zelf vaak al ter discussie.

„En dat geeft ook wel spanningen in de spreekkamer. Het model dat ik nog steeds aanhang is dat van een psychiater of psycholoog die zegt: ik ga met jou bespreken en beoordelen wat werkelijk bij je past. Maar dat wordt door de transgender jongeren vaak ervaren als een gatekeepersmodel, waarin de macht bij de zorgverlener ligt, en de afhankelijkheid bij de transgender persoon. Er zijn mensen die zeggen: ik wil het zelf ook zeker weten, dus heel belangrijk dat we er goed over praten. Maar er zijn ook mensen die zeggen: wat heb jij daar eigenlijk mee te maken? En mensen die proberen in een mal te passen waarvan zij denken dat wij verwachten dat ze daarin moeten passen, omdat ze bang zijn dat anders hun volgende medische stap in het geding komt.

„Wat wel heel duidelijk is: puberteitsremmers werken, de geslachtsontwikkeling stopt. Oestrogeen werkt, de vervrouwelijking begint. Testosteron werkt ook. Als we dat als uitkomstmaat nemen, zijn het hartstikke effectieve behandelingen. En dat is waar mensen voor komen. En wat ik heel geruststellend vind: maar heel weinig jongeren die begonnen zijn, willen stoppen. Van onze jongeren gaat 98 procent door in een eenmaal begonnen hormoonbehandeling. En maar een half tot één procent van de volwassenen komt ooit terug en zegt: ik wil het toch anders.”