Als Gerhard Venhuizen (70) zijn hond uitlaat, komt hij soms niemand tegen. Heel zijn leven woont hij al in Ulrum, een dorp in de provincie Groningen met zo’n 1.500 inwoners. Vroeger zag hij tijdens zo’n rondje in de winkelstraat andere bewoners op weg naar de supermarkt, of bezoekers van het verzorgingstehuis. Maar die voorzieningen verdwenen. Venhuizen: „Het is nu een beetje een slapend dorp. Je doet er niets tegen.”
Suzan Christiaanse (38) deed aan de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek naar het verlies van voorzieningen op het platteland en wat dat met bewoners doet. Begin deze maand promoveerde ze. Ze onderzocht data over huisartsen, basisscholen, supermarkten, voedselspeciaalzaken, bibliotheken, sporthallen en -verenigingen, restaurants, cafés, kappers en schoonheidsspecialisten in Noord-Nederland in twintig jaar tijd, van 1995 tot 2015. Alleen het aantal kappers en schoonheidsspecialisten groeide. Verder nam alles af.
Uit haar onderzoek blijkt dat de sluiting van zulke voorzieningen bij inwoners een algemeen gevoel van verlies kan veroorzaken of verergeren. Neem de supermarkt: toen Christiaanse in mei 2015 voor het eerst in Ulrum kwam, was de plaatselijke Spar nog een maand open. De naderende sluiting van de enige supermarkt in het dorp leidde tot onrust. Een oudere vrouw barstte in tranen uit toen Christiaanse met haar vragenlijst aan de deur kwam.
„Die dreiging vinden mensen het ergst. Daarna komt acceptatie. De tussenfase kan heel lang en roerig zijn. Van alles om je heen verandert en je hebt er geen controle over”, vertelt Christiaanse in een café in Winsum, zo’n vijftien kilometer verderop. Het enige café in Ulrum is op deze dag gesloten.
‘Nu moet je altijd naar Leens’
Van de 312 inwoners die de vragenlijst invulden, beoordeelde 85 procent de sluiting van de super als negatief, terwijl slechts 72 procent er minimaal een keer per week winkelde. „Een lokale supermarkt betekent meer dan zijn primaire functie”, weet Christiaanse. „Sluiting wordt eerder gezien als een verlies voor anderen of voor de hele gemeenschap dan als een persoonlijk verlies. Een dorp hoort een supermarkt te hebben, zeiden inwoners. Want wat is een dorp nog zonder supermarkt?”
De supermarkt is ook wat Gerhard Venhuizen het meeste mist. „Het gemak van er even naartoe te kunnen lopen. Nu moet je altijd naar Leens.” Dat dorp, zo’n tweeënhalve kilometer verderop, is helemaal niet ver, merkt Christiaanse op. „Minder dan vijf minuten met de auto. Je kan het ook fietsen. Maar mensen vinden het erg als er geen ontmoetingsplek meer is. De super is een neutrale en informele plek. Je komt er iedereen tegen.”
In het dorp komt nu twee keer per week een boodschappenbus langs. Caithy de Vries-Steigstra (31) haalt er zoveel mogelijk. „Anders verdwijnt de bus ook.” Ze is met zoontje Fábián (1) in de buggy op weg naar de peuterspeelzaal om zoon Vinny (3) op te halen. In Ulrum is het prettig wonen. „Mensen zorgen hier voor elkaar.” Dat de peuterspeelzaal en de school openblijven, is voor haar het belangrijkste. „Als die sluiten, moet je met de auto naar het volgende dorp.”
Niet iedereen vindt het erg in een dorp zonder voorzieningen te wonen, zegt Christiaanse. „Sommigen vinden het prima als een dorp verder niets heeft. Maar er zijn ook veel mensen die ervoor kiezen op een levendige plek te wonen met een school en een winkel. Als die sluiten, vinden ze dat heel erg.”
Lees ook
Het verschil tussen randstad en platteland is niet te rechtvaardigen
‘Neerwaartse spiraal’
Een dorp zonder voorzieningen is niet meteen een onleefbaar dorp. „Uit eerdere onderzoeken blijkt die nog steeds als zeer leefbaar kunnen worden ervaren, omdat inwoners tevreden zijn met de woning, de buurt, de bereikbaarheid van werk. Maar als we steeds herhalen dat het niet leefbaar is, dan is dat een zelfvervullende voorspelling”, zegt Christiaanse.
Ze raadt aan te stoppen met praten over ‘een neerwaartse spiraal’, waarbij de bevolking krimpt, voorzieningen verdwijnen en de leefbaarheid afneemt. „Als uitspraken vaak genoeg worden herhaald, kunnen ze uiteindelijk als waar worden ervaren door beleidsmakers, journalisten, politici, onderzoekers en door bewoners.”
In Ulrum sloten in twintig jaar tijd het postkantoor, het politiebureau, de dokterspraktijk, de apotheek, twee van de drie basisscholen, de groenteboer, de bibliotheek, een kledingzaak en de fietsenmaker.
Oedse Tol (77) heeft het allemaal zien gebeuren. Voor de ingang van de fietsenstalling van zijn wooncomplex somt hij op wat er sinds zijn komst in 1986 nog meer is verdwenen. Van de vier benzinepompen is er een over, van de drie koren eveneens een. De schietvereniging is weg. Voor dokter en apotheek moet hij naar Leens. Wat als hij geen auto meer rijdt? Zijn vrouw heeft geen rijbewijs. „Als je wat krijgt, ben je van anderen afhankelijk.”
Zwembad in Finsterwolde
Soms brengt hij buurtgenoten met de auto naar de dokter. Als zijn fiets kapot is, maakt een buurman die. „We moeten elkaar hier helpen”, zegt Tol. Dat de voorzieningen verdwijnen, vindt hij jammer, maar geen reden om Ulrum te verlaten. „Twee dochters wonen in het dorp. Mijn vrouw is een echte Ulrummer, die gaat hier alleen tussen zes planken weg.”
Ook in steden verdwijnen voorzieningen, maar in een dorp komt het anders aan. Christiaanse: „Het is niet per se een ruraal fenomeen, het heeft een ander effect. In de stad zijn er zo veel alternatieven. Dat begrijpen mensen die in de stad wonen niet altijd.”
Een goed voorbeeld ervan vindt ze zwembad de Hardenberg in Finsterwolde, dat zou sluiten maar na verzet van inwoners en een aangenomen motie van oud-Kamerlid Henk Nijboer toch openbleef. „Werknemers hoorden dat ze in het zwembad in het volgende dorp konden werken. Maar de emoties die mensen voelen bij het verlies van voorzieningen zijn niet altijd rationeel.”
Lees ook
‘Dampende koeien? Het platteland is veel rauwer’