‘Vloog daar nou een grote barmsijs, of een kleine?

‘Fuut. Waterhoen. Blauwe reiger.” „Schrijf ik op.” „Houtduif.” „Hoeveel?” „Twee.” „Ik hoor een koolmees.” „Ik zie hem op twaalf uur.” „Goed, die tel ik mee, drie maal.” „Koperwieken, acht stuks, in de populier.” „Top.” „Twee pimpelmezen in de berk, één aalscholver vliegt over.”

Net voor het eindsignaal nadert er nog een vlucht brandganzen. Valentijn van Benthem checkt met de kijker of er geen zeldzame roodhalsgans tussen zit. Dan geeft de vogeltelapp een seintje dat de vijf minuten voorbij zijn en missen Valentijn en zijn vader Toine van Benthem de vier halsbandparkieten die luid schreeuwend in de bomen naast het telpunt landen. Ze vallen buiten de tijd en worden dus niet meegenomen in de statistieken.

Eenmaal per jaar telt kennisorganisatie Sovon Vogelonderzoek de wintervogels. De vogels die standaard in ons land verblijven plus de wintergasten. Die telling wordt gedaan door honderden vrijwilligers die tussen 15 december en 1 januari op pad gaan. Zij lopen allen een eigen route waarop twintig telpunten staan aangegeven. De vogels die gedurende vijf minuten na het startsein in het blik- of gehoorveld van de tellers verschijnen, tellen mee. Verrekijker en telescoop worden als hulpmiddelen gebruikt. Met dit onderzoek, Punt Transect Tellingen (PTT) geheten, houdt Sovon sinds 1978 ontwikkelingen in aantallen en verspreiding van vogels bij.

We weten daardoor dat de grote zilverreiger in Nederland aan een opmars bezig is. De grauwe gans – voor de boeren een plaagdier – was gezien de gegevens aan het begin van de tellingen niet of nauwelijks aanwezig, evenals de zeearend, de Pontische meeuw, de halsbandparkiet en de krakeend. Maar er zijn sindsdien ook soorten nagenoeg verdwenen: de patrijs, de kemphaan en de bonte kraai. De ringmus en de frater hebben het ook moeilijk en er is een dalende trend te zien bij de nog altijd vrij bejaagbare wilde eend en fazant. Valentijn en Toine van Benthem nemen al een paar jaar de driehoek Boskoop-Bodegraven-Reeuwijk voor hun rekening.

Toine en Valentijn van Benthem

Mona van den Berg

„Wat vloog daar?”, vraagt Toine.

„Een barmsijs, maar de grote of de kleine?”

„Hoorde je iets?”

„Dat maakt niet uit want ze maken beide min of meer hetzelfde geluid.” Bijna had Valentijn een lifer: je ziet dan een vogel voor het eerst in je leven. Maar de barmsijs vloog over en ging nergens zitten, dus weet hij niet zeker of het om de grote of kleine ging.

„Ik heb nog steeds geen grote barmsijs gezien, de kleine wel. Er is op dit moment een invasie van grote barmsijzen, dus behoorlijke kans dat de barmsijs die overvloog een grote was, maar ik kan het niet bewijzen. Daarvoor moet hij eerst gaan zitten zodat ik een foto kan maken. De verschillen zijn zo klein. Maar als ik een vogel voor het eerst zie dan sta ik te springen, hoor, zoals twee maanden geleden toen ik mijn eerste vale gierzwaluw zag.”

Vleermuizenonderzoek

Valentijn van Benthem heeft twee masters rechten op zak, maar hij had geen zin in werk op een kantoor dus koos hij voor de muziek. Hij werd dj en organiseerde feesten. Door de pandemie kwam alles stil te liggen en ging hij naar buiten. Vogels kijken, vaak samen met zijn vader, zoals ze dat vroeger ook al deden. Hij realiseerde zich dat het nachtwerk hem vermoeide en daarom keerde hij niet terug toen de evenementen weer van start gingen.

„Ik trok steeds meer de natuur in en kwam iemand tegen die vleermuizenonderzoek deed. Ik besloot me aan te sluiten. Ik was het muziekwereldje een beetje zat en besefte hoeveel beter ik me voelde wanneer ik buiten was. Ik werd opgeleid tot vleermuisonderzoeker. Was ik weer ’s nachts aan het werk, maar goed, ik vond het fantastisch.” Hij deed veldonderzoek voor bedrijven die wilden weten waar vleermuizen zaten en waar niet. Bijvoorbeeld om erachter te komen of ze gebouwen konden isoleren zonder de verblijfplaatsen van vleermuizen te verstoren.

„Maar ik wilde overstappen naar de vogels want ik ben verliefd op vogels, en dat is gelukt. Ik ben nu zzp’er voor adviesbureaus, daar verdien ik mijn geld mee. Ik kijk bijvoorbeeld naar de effecten van windmolens op vogels. Wanneer er slachtoffers vallen en waar. En hoe we met die gegevens verbeteringen kunnen doorvoeren zoals molens stilzetten, wieken een kleur geven, of werken met lampjes of geluiden. Het telwerk voor Sovon doe ik vrijwillig. Ik wil iets voor de vogels terugdoen.”

Valentijn van Benthem houdt een boek bij welke vogels hij heeft gespot.
Foto Mona van den Berg

Sovon heeft veel verschillende tellingen: tuintellingen, slaapplaatstellingen, trektellingen, het meetnet urbane soorten en broedvogelmonitoring. Alles gedaan door vrijwilligers. De data worden onder andere gebruikt om inzicht te krijgen in welke soorten het moeilijk hebben of welke soorten juist in aantal toenemen, en waar.

„Het is niet zo dat je direct reddend werk verricht, maar indirect natuurlijk wel. Want kennis helpt. Door dit soort tellingen is de huismus een beschermde soort geworden en heb je nu een omgevingsvergunning nodig als je de dakpannen van je huis wil inruilen voor nieuwe.”

Inmiddels zijn ze een paar telpunten verder. Er vliegt een groep eenden over die ze niet direct herkennen. Valentijn maakt een foto met zijn telelens zodat hij ze later kan determineren. Anders gaat de tijd op aan alleen die vlucht terwijl er nog meer te zien is. Ze scannen de omgeving: wulp, kuifeend, wilde eend, bergeend, knobbelzwaan, brand-, kol-, nijlgans, grauwe gans, stormmeeuw, haas (zoogdieren tellen mee als je dat wilt), krakeend, waterhoen…

„Blauwe kiekendief!”

„Waar?”

„Zie je dat hek? Op twee uur van dat hek.”

„Wow!”

„Een mannetje nog niet helemaal op kleur, ik denk tweede winter, dus vorig jaar geboren”, zegt Valentijn.

Maar de tijd loopt door en er wordt gekeken of er tussen de kolganzen ook een dwerggans zit. En of die ene meeuw een stormmeeuw is of een kokmeeuw. Nog een minuutje.

„Holenduif.”

„Kievit.”

„Meerkoeten, een stuk of vijftig.”

„Ik maak wel een foto, dan tellen we straks.”

Zorgzaam karakter

En dan klinkt de wekker en begint de administratie, het invullen van de scores en het bekijken van de onbekende vlucht eenden. Valentijn vergroot de foto. „Pijlstaarten?”, oppert Toine.

„Die hebben alleen een zwarte kop toch? Of zouden het alleen vrouwtjes zijn?”

„Smienten anders?”

„Jammer dat ze zwegen. Smienten maken zo’n fluitend geluid.”

Er wordt gekeken en vergeleken en vooralsnog geconcludeerd: smienten.

„Dit telwerk is een oefening in steeds beter kijken.” Valentijn pakt zijn vogelboek erbij en laat zien welke soorten hij al in Nederland heeft gezien en op welke hij nog hoopt.

„Die jongen is zo nauwkeurig”, zegt Toine als Valentijn even verderop de tabellen invult. „Vanavond gaat hij zeker weten zijn bed uit om toch nog te kijken of die eenden echt wel smienten waren. Hij gaat die foto’s pixel voor pixel bestuderen en bij twijfel voorleggen aan andere vogeltellers. Er wordt niets aan het toeval overgelaten.” Hij wijst naar het dak van de auto. Daar luistert steevast een goede dictafoon mee.

„Mocht de tjielp een tjuulp blijken te zijn, dan weet je dat je met een heel andere soort te maken hebt dan je aanvankelijk dacht. Thuis maakt Valentijn dan een sonogram van dat ene piepje en blijkt het een kneu in plaats van een sijs, ik zeg maar wat.”

Toine en Valentijn van Benthem
Foto Mona van den Berg

Natuurlijk hebben beide mannen ook een lievelingsvogel. Voor Toine is dat de dodaars vanwege het lieve ronde uiterlijk. „Ze zwommen vroeger in de Catharijnesingel toen ik tandheelkunde studeerde in Utrecht. Als ik een dodaars zie denk ik aan die tijd.” Voor Valentijn zijn het staartmezen, vanwege hun zorgzame karakter.

„Ze zien er schattig uit, vooral de witkopstaartmees. Ze leven ’s winters in familiegroepen en als er een achterblijft gaan ze die met z’n allen halen. Ze zorgen voor elkaars jongen. Kijk nou.” Hij houdt het scherm van zijn telefoon omhoog. Te zien is een vogel met donkere kraaloogjes en een wit muizenkopje.

„Die wil je toch knuffelen?”

Horen is scoren

Nog even en het gaat schemeren, dus op naar het laatste telpunt. Het is een woonwijk waar weinig watervogels zitten, al vliegen er na het startsignaal vijfentwintig brandganzen over. Er lopen twee nijlganzen langs de slootkant, een meerkoet, drie zwarte kraaien, een winterkoning, een koperwiek, er vliegen twee grote zilverreigers over en dan horen we ten slotte een reeks hoge schrille piepjes uit een heg komen.

„Goudhaan”, zegt Valentijn. „Yes, die telt mee zonder dat we hem hebben gezien, want horen is scoren.” Omdat goudhaantjes zulke prachtige vogels zijn, de kleinste van Europa, gaan de mannen na het signaal dat de teltijd erop zit toch op zoek. Niet lang, want daar zien ze hem al scharrelen. Niet groter dan de dorre bladeren van de heg, een hippend druktemakertje dat de meeste wijkbewoners zal ontgaan. Volgens de tellingen moeten we zuinig op goudhaantjes zijn. De soort neemt al jaren in aantal af.

De dag is ten einde. Morgen wacht het Amsterdamse Bos. Want ook daar telt Valentijn jaarlijks de vogels. „Dat is het leuke”, zegt Toine, „dat het lijkt of er een stukje Nederland helemaal van jou is.”

Valentijn sluit het telprogramma af, maar zoekt daarna toch nog even naar dat ene boomkruipertje dat hij hier ieder jaar ziet. „Het is verslavend”, zegt hij. En zijn vader knikt.