N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Brein van de polder Onzichtbaar, maar niemand zo invloedrijk als hij. Niek Jan van Kesteren stopt dinsdag als CDA-senator. „Ik wil het niet over het leiderschap van mijn partij hebben.”
De ‘schaduwkoning van Nederland’, de ‘meester van de inside game’, het ‘brein van de polder’. Wie Niek Jan van Kesteren (70) kent en meemaakt, noemt hem zo. Zonder hem, zeggen mensen ook, zou Nederland er anders hebben uitgezien. Hoe de arbeidsmarkt is geregeld, de pensioenen, de herziening van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de zorgverzekeringen: bij zo’n beetje alle grote sociaal-economische hervormingen van de afgelopen dertig jaar is zijn invloed bepalend geweest. Maar nu houdt hij ermee op.
Buiten Den Haag kent bijna niemand Niek Jan van Kesteren, die nog tot komende dinsdag Eerste Kamerlid is voor het CDA. Daarvoor was hij meer dan dertig jaar lobbyist van de Nederlandse werkgevers, als directeur van VNO-NCW. Hij stond steeds hoog in de Volkskrant-lijst van de tweehonderd invloedrijkste Nederlanders, ook nog toen hij allang weg was bij de werkgeversorganisatie.
Wat hem daarbij hielp, zeggen mensen om hem heen: de enorme macht van zijn partij. Toen hij zijn carrière begon bij het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW), eind jaren tachtig, leidde Ruud Lubbers zijn tweede kabinet en had het CDA 54 zetels in de Tweede Kamer. De laatste jaren, als senator en ook nog een tijdje als fractievoorzitter, probeerde Van Kesteren voor zijn partij te doen wat hij altijd had gedaan voor Nederland: de partijtop adviseren, eindeloos veel bellen, bijsturen, redden wat er nog te redden valt. Maar dit keer zonder veel succes. In de Tweede Kamer heeft het CDA veertien zetels, in peilingen nog maar vijf. „Wat er nu gebeurt, dat doet me wel wat, ja”, zegt hij. „Het doet pijn.”
Van Kesteren zit in de woonkamer van zijn huis in Katwijk, vrijstaand, in een doorsnee straat. Met een tuin als een park: met heggen, een fonteintje, een bank. Zijn levensmotto haalt hij uit het boek De Tijgerkat van de Italiaanse schrijver Giuseppe Tomasi di Lampedusa: „Alles moet veranderen, opdat alles hetzelfde blijft.” Zo ziet hij de aanpassingen in de verzorgingsstaat: nodig, in zijn ogen, om die overeind te houden. Maar Katwijk? Hij werd een paar huizen verderop geboren en heeft nooit ergens anders gewoond. „Veel mensen vinden dat raar, ikzelf helemaal niet. Ik hou van de mensen en de omgeving, en het ligt overal dichtbij. Ik ben na mijn studie in Leiden in Den Haag gaan werken en daar ben ik ook nooit meer weggegaan. Het gaat zoals het gaat.”
Alsof je dáár geen invloed op hebt.
Hij vertelt over zijn allereerste baan, als verslaggever van de Leidse Courant vanaf zijn veertiende, en wat hij leerde van zijn hoofdredacteur: „Dat je een groot probleem een half jaar in de la moet leggen. Daarna is het bijna altijd verdampt. Het is mijn grondhouding geweest bij VNO-NCW: afwachten, tot het juiste moment.” Hij zegt ook wat hij van Ruud Lubbers leerde: „Het gaat niet om het tempo van een verandering, maar om de richting. Met kleine stapjes kun je ver komen, als je maar op tijd begint. Dat hadden we twintig jaar geleden moeten doen met stikstof.”
Kan het CDA nu een probleem een half jaar in een la stoppen? En waar had de partij al twintig jaar geleden mee moeten beginnen, om zichzelf te redden?
„O jee.” En dan: „Partijen als het CDA lopen het risico om te verdwijnen, door de vergrijzing. Je wordt daardoor vanzelf steeds kleiner, na iedere verkiezing. Wat er had moeten gebeuren, als je dat ziet aankomen, is dat je tijdig een keuze maakt: wat voor partij wil je zijn? Dat moet je doen als je nog een beetje groter bent. Nu is het misschien te laat.”
Het CDA wil toch heel graag een brede volkspartij zijn? Dat leek jarenlang een bijna heilig ideaal.
„We moeten af van dat idee dat we er voor iedereen moeten zijn, dat is electoraal niet verstandig.”
„We moeten af van dat idee dat we er voor iedereen moeten zijn”
Kan het CDA verdwijnen?
„De partij zit in een cruciale, beslissende fase. Het is een kwestie van overleven. Of we kunnen verder, of het wordt levensbedreigend. Het CDA kan verdwijnen, ja. Dat is in Italië gebeurd, en in België zijn de christen-democraten gemarginaliseerd. Het kan natuurlijk ook dat je vijf zetels haalt en nog jaren doorgaat.”
Ook een machtspartij als het CDA?
„Dan ben je niet meer wat je was. Je was jarenlang de machtigste partij en dat ben je kwijtgeraakt. Je zou moeten kiezen: voor wie wil je opkomen? Bijvoorbeeld de ouder wordende bevolking, de regio’s. Daar is veel te halen qua kiezers. Als we die keuze vijftien jaar geleden hadden gemaakt, waren we dichter bij onze natuurlijke achterban gebleven en hadden we de opkomst van BBB misschien kunnen ondervangen. Maar die keuze is niet gemaakt. We wilden ook een partij zijn voor jongeren, voor de steden.”
Nu is dat te laat? BBB is er al, en ook een partij als 50Plus.
„Het is nooit echt te laat. Die partijen zijn er ja, maar van BBB moeten we nog zien of het allemaal goed gaat en 50Plus is klein, al heeft die partij wel potentie. Maar ze kunnen allebei beconcurreerd worden vanuit het CDA. Maar kijk, deze analyse is in de partij niet populair. Laat ik het maar zo zeggen.”
Er zijn mensen die u een ‘roepende in de woestijn’ noemen?
„Ik denk wel dat deze discussie in de partij gevoerd zal gaan worden. Nu zit het CDA nog in een soort shocktoestand, door de electorale resultaten. De klap moet nog worden verwerkt. En wat ik voor me zie, dat je kiest voor duidelijke groepen, dat vereist een zeker opportunisme. De vraag is of het CDA dat kan opbrengen. Nescio zei al: een mens kan zomaar niet wezen wat hij wil. Dat geldt ook voor een partij. Het CDA is altijd heel erg gericht geweest op besturen, compromissen sluiten. En het gevoel dat we er moeten zijn voor iedereen, zit heel diep.”
Dus misschien heeft het geen zin wat u voorstelt?
„Misschien niet nee.”
Dan is het eind van het CDA in zicht?
„Het CDA zou een partij kunnen worden van zo’n zes, zeven zetels en in de buurt komen van de ChristenUnie.”
In 2012 stond het CDA er ook al niet best voor. In Vrij Nederland zei u toen dat het weer goed kon komen als de partij ‘de juiste man of vrouw’ vond als leider. Geldt dat nu ook?
„Ik wil niet over het leiderschap van het CDA praten, ik ben een vriend van Wopke Hoekstra. Ik ken hem al heel lang en ik ben loyaal aan mensen, dus dat ga ik niet doen.”
Het leiderschap van een partij vindt u wel nog steeds belangrijk?
„Natuurlijk is dat belangrijk, een partij staat of valt door de mensen die je daar hebt. Ik heb weleens over Jan Marijnissen gezegd: als iemand als hij het CDA had geleid, hadden we zestig zetels gehaald. Maar de vraag is of de partij een type als Marijnissen zou hebben gepruimd.”
Het CDA wilde ook Caroline van der Plas niet, toch?
„Een partij moet het wel in het dna hebben dat iemand wordt toegelaten en niet wordt gezien als Fremdkörper. Maar elke partij heeft mensen in kaderfuncties en die bepalen uiteindelijk de teneur in een partij, en ook wie er geaccepteerd wordt en wie niet. Dan kun je er dus buiten vallen.”
Is dat ook wat er is gebeurd met Pieter Omtzigt?
„Dat zit gecompliceerder in elkaar. Omtzigt is geniaal, maar ook iemand met een enorme gebruiksaanwijzing. We zouden wel moeten proberen om de banden met hem aan te halen.”
Moet het CDA hem proberen terug te krijgen in de Tweede Kamerfractie?
„Ik denk dat dat een stap te ver is. We kunnen samenwerken op allerlei manieren. Maar volgens mij staan die pogingen nu op een laag pitje.”
U probeert het zelf niet?
„Het is een taak van de partijvoorzitter. Daar moet ik niet doorheen gaan fietsen.”
In het CDA bent u vooral achter de schermen actief, net als in het polderoverleg. U bent een paar keer gevraagd om minister te worden, voor het eerst in Balkenende I. Waarom zei u steeds nee?
„Ik heb niet de ambitie, ik heb er ook het geduld niet voor. En ik mis de ijdelheid. Je moet een ander type mens zijn, je moet van aandacht houden. Ik voelde me goed in de rol die ik had bij VNO-NCW en het CDA, ik kon efficiënt opereren.”
Na de provinciale verkiezingen, met BBB als grote winnaar, het CDA als de verliezer, ontstond er onrust in de achterban van de christen-democraten, over stikstof. Het CDA wil daar opnieuw over onderhandelen met VVD, D66 en de ChristenUnie. „Dat is nodig”, vindt ook Niek Jan van Kesteren, „om de positie van het CDA zichtbaarder te maken in het stikstof-dossier.” De partij wil pas onderhandelen als er een landbouwakkoord is met de boeren en alle andere betrokkenen bij de stikstofplannen. Tot nu toe lukt het niet met zo’n akkoord.
Wat zou het CDA moeten doen als er géén landbouwakkoord komt?
„Ik denk dat we die vraag pas moeten beantwoorden als we zeker weten dat het niet lukt. En ik wil daar helemaal niet over nadenken, het moet lukken. Anders komen we in een loopgravenoorlog terecht. Dan krijgen we een toekomst van rechtszaken, eeuwig slepende protesten, politieke spanningen. Dan loopt Nederland vast.”
Wat zegt het als het niet lukt?
„Het zou betekenen dat hét bestuurlijke instrument van Nederland, het compromis, het akkoord, van de baan is. Dat ons systeem niet meer functioneert. Want wij functioneren in Nederland altijd door akkoorden. Als ik de afgelopen 25 jaar overzie: bijna alle grote veranderingen zijn er gekomen na akkoorden tussen kabinetten en de maatschappij. Neem de pensioenwet, waarover deze week gestemd is in de Eerste Kamer. Die is gebaseerd op een akkoord. En kijk dan naar Frankrijk, waar op een burgeroorlog-achtige manier de pensioenhervormingen worden uitgevochten. Een akkoord is toch heel waardig.”
U zat er die 25 jaar bij toen die akkoorden werden gesloten. Waarom lukte het toen wel en dreigt het landbouwakkoord nu te mislukken?
„Omdat dit fundamenteel anders is. Een pen-sioenakkoord, een belastingmaatregel, voor veel mensen is dat vooral iets op papier. Als je door zo’n akkoord een jaar langer moet werken, is dat pas over een hele tijd. Maar de aanpak van stikstof en klimaat vraagt van mensen om hun leven te veranderen. Het betekent dat een boer moet stoppen of zijn bedrijf moet verplaatsen. Dat Tata Steel misschien niet in IJmuiden kan blijven, dat Schiphol niet verder kan groeien. Het is concreet, soms heel hard en wreed. En hoe meer je bedreigd wordt in je bestaan, hoe meer je je gaat verzetten. We hebben in Nederland een overlegcultuur. Maar dit is het moeilijkste type overleg dat er bestaat.”
Waardoor komt het als overleg in Den Haag vastloopt?
„Door ego’s. Die zijn er veel te veel. Het is egomanie. Het type mens dat in de politiek boven komt drijven heeft per definitie een groot ego. De meeste mensen zijn heel erg kijk-mij-nou. Maar het gevoel dat je steeds moet winnen, dat werkt niet in een overleg. Je moet bereid zijn om dat weg te cijferen. Wouter Koolmees kon dat goed. Ik vind dat een type man die denkt zoals ik zelf ook denk.”
Er zijn mensen die zeggen dat Mark Rutte dat ook kan, wat vindt u?
„Rutte heeft wel een ego, maar ik denk dat hij dat kan beheersen. Hij is een fenomeen. Ik vergelijk hem altijd met Ruud Lubbers. Ik heb Lubbers een tijdje meegemaakt, Rutte zo lang hij er zit. Ze lijken op elkaar in een bepaalde rücksichtslose machtsoriëntatie, ze kunnen zich volledig focussen op de macht. Wat ze ook gemeen hebben: de gave dat mensen ze alles vergeven. Je hebt mensen die krijgen overal de schuld van, ook al hebben ze niks gedaan. En je hebt mensen die kunnen alles doen, en dan hebben ze nog steeds geen probleem. Het verschil tussen de twee is dat Lubbers zich de dingen aantrok, eronder leed. Rutte heeft dat helemaal niet.”
Wat is goed: het je aantrekken of niet?
„Voor je gezondheid is het beter als je het je niet aantrekt. Voor het land is het beter als je dat wel doet.”