‘Ik heb behoefte aan een boos volk’

Dilan Yesilgoz, minister van Justitie en Veiligheid (VVD), in Den Haag op haar ministerie. „We kunnen het risico op een vergismoord, of dat ouders hun kind verliezen aan een drugsdealer, niet accepteren.”

Foto Merlijn Doomernik

Interview

Dilan Yesilgöz-Zegerius | Justitieminister De minister mist in Nederland de urgentie voor de aanpak van georganiseerde drugsmisdaad en ziet Italië als voorbeeld. „Na de moord op Peter R. de Vries dacht ik: wat moet er nou nog meer gebeuren?” Over vrijheid, hogere straffen, de kroongetuige en een boos volk.

„Vraag aan je collega’s om geen foto uit te zoeken waar ik te vrolijk opsta”, zegt Dilan Yeşilgöz-Zegerius tegen de NRC-fotograaf, nadat ze in de hal van haar ministerie is geportretteerd. „Daar is het onderwerp te serieus voor”, aldus de VVD-minister van Justitie en Veiligheid.

Het is een kwinkslag die haar typeert. Ze snapt hoe beeldvorming werkt, is zelfbewust en houdt zich ogenschijnlijk gemakkelijk staande in moeilijke dossiers, zoals het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de drie moorden in de kring rond Nabil B., kroongetuige in de strafzaak tegen Ridouan Taghi.

„Dit is waarschijnlijk de mooiste baan die ik ga doen in mijn leven”, zegt de 46-jarige Yeşilgöz in haar werkkamer op het ministerie. De foto’s aan de muur van de hoofdstad en een Ajax-boek op de koffietafel maken voor iedereen duidelijk dat Yeşilgöz zich Amsterdamse voelt, in de hoofdstad werkte ze voor burgemeester Eberhard van der Laan en was ze gemeenteraadslid.

Ook over haar drijfveer laat ze weinig twijfel bestaan. „Voorwaarden scheppen om Nederland veilig te houden, zodat brandweer, politie en al die andere handhavers hun werk kunnen doen. Dankzij hen kan iedereen veilig en in vrijheid leven.”

Yeşilgöz benadrukt dat veiligheid en vrijheid niet vanzelfsprekend zijn. Het besef daarover „hoort bij mijn levensverhaal en hoe ik ben opgevoed”. Ze vluchtte op jonge leeftijd met haar ouders naar Nederland, vanwege hun actieve rol in de Koerdische mensenrechtenbeweging. „Als minister heb ik elke dag te maken met mensen die hun vrijheid volledig kwijt zijn omdat ze bedreigd worden door de georganiseerde misdaad: advocaten, journalisten, rechters en officieren van justitie. Voor de manier waarop zij desondanks doorgaan, heb ik intense bewondering, maar in gesprekken met hen voel ik ook de pijn over het verlies van vrijheid.”

U bent nu anderhalf jaar minister van Veiligheid en Justitie. Hoe ervaart u het verschil met uw vorige functies als VVD-lid van de Tweede Kamer en de Amsterdamse gemeenteraad?

„Ik heb me voorgenomen niet opeens heel anders te gaan doen. Als Kamerlid wilde ik benaderbaar zijn, dat hoort bij een volksvertegenwoordiger. En als minister wil ik benaderbaar blijven. Maar ik heb nu wel een andere verantwoordelijkheid. Er zijn vaker dingen waar ik niet op kan ingaan, omdat mijn woorden een rol kunnen gaan spelen, bijvoorbeeld in een strafzaak. Daar heb ik aan moeten wennen. Maar ik beheer nog altijd mijn eigen accounts op sociale media. Als ik naar een concert van Beyoncé ben geweest, kun je dat zien op mijn Instagram. Ik wil zoveel mogelijk in gesprek zijn met de mensen in het veld, maar ook met gewone burgers. Wat dat betreft heb ik misschien een ander profiel dan de meest van mijn voorgangers.”

Over verschillende profielen gesproken: hoe is het om als niet jurist leiding te geven aan dit ministerie?

„Ik wist natuurlijk dat op dit ministerie traditiegetrouw een jurist de leiding heeft. Dat was voor mij geen reden om te twijfelen. Onderschat worden is een fijne uitgangspositie. Dat is mijn stelling en dat heb ik al vaak meegemaakt. En natuurlijk snap ik het belang van een juridische achtergrond voor dit ambt. Wetgeving is heel complex. Daarom werken op dit ministerie ook veel heel goede juristen. Maar voor mij als minister vind ik het net zo belangrijk dat ik Kamerlid ben geweest. Als er een brief over de politie naar de Kamer gaat, wil ik dat iedere politieagent die brief begrijpt. Ik vind dat het bij mijn werk als minister hoort om te zorgen dat de gemiddelde Nederlander kan begrijpen wat we hier doen.”

Er is binnen en buiten de politie veel kritiek op het nieuwe kledingvoorschrift, waardoor bijvoorbeeld hoofddoeken en keppeltjes niet meer mogen. Tegelijkertijd worstelt de politie met een hele serie incidenten waarbij collega’s en burgers racistisch zijn bejegend. Wat vindt u van de wijze waarop de korpsleiding daarmee omgaat?

„Er is vooral veel steun. Maar natuurlijk is niet iedereen ermee eens, ook dat is waar. Je kunt niet van alle bijna zeventigduizend politiemensen verwachten dat ze hetzelfde denken. Racisme, discriminatie en uitsluiting aanpakken vormt een grote maatschappelijke opgave, ook voor de politie. In het verleden was er niet altijd voldoende aandacht voor binnen de organisatie. Ik zie echter dat de politie een grote verantwoordelijkheid voelt om dat aan te pakken. Hiervoor is een cultuuromslag noodzakelijk, die inmiddels in gang is gezet. Goed leiderschap houdt in dat er ook naar wordt gehandeld als het fout gaat. Niet relativeren, bagatelliseren. Er moeten direct zichtbare consequenties zijn. Dit staat los van de neutraliteit die hoort bij een politie-uniform.”

Lees ook dit artikel: Met verbod is discussie bij politie over hoofddoek niet voorbij

Maandag stuurde het ministerie van Justitie en Veiligheid een lange brief naar de Tweede Kamer over scherpere maatregelen voor de bestrijding van georganiseerde misdaad, mede op basis van uitvoerig onderzoek naar de Italiaanse aanpak van de maffia. De eensgezinde afkeuring en aanpak door de Italiaanse samenleving en overheid is „de belangrijkste les” die wordt getrokken, schrijft Yeşilgöz. Komende jaren wordt structureel geïnvesteerd in de recherchecapaciteit voor het breken van machtsstructuren binnen criminele organisaties, in plaats van de opsporing vooral op individuele kopstukken te richten. Voor een snellere strafprocedure wordt een wetsvoorstel voorbereid dat afspraken over het strafproces tussen het OM en de verdediging van verdachten moet regelen. Zulke procesafspraken gaan in belangrijke mate over het soort strafbare feiten waar iemand van wordt verdacht, specifieke onderzoekswensen binnen het strafonderzoek en de uiteindelijke strafeis. Tegelijkertijd moet het strafmaximum voor zware drugsdelicten worden verhoogd.

In uw brief kondigt u aan dat er wetgeving komt voor procesafspraken waarbij verdachten met het OM afspraken maken over de hoogte van hun straf. Kort gezegd: als ze afzien van tal van verzoeken voor de rechtsgang krijgen ze een lagere straf. Staat dit niet haaks op het voornemen om hoger te straffen?

„Nee. Er is binnen de rechtspraak zelf een beweging op gang om die procesafspraken te maken. Dat heeft te maken met de grote hoeveelheid zaken die zich ophopen bij rechtbanken. Inmiddels heeft de Hoge Raad gezegd dat die afspraken gemaakt mogen worden op voorwaarde dat, kort door de bocht, de rechter altijd het laatste woord heeft. Wij willen nu kijken of we dat nog iets beter vorm kunnen geven en dat heeft te maken met een van de lessen die we van Italië over willen nemen. Daar kijken ze in drugszaken altijd naar het hele netwerk van betrokkenen. Dus niet alleen de baas, maar ook de uithalers die voor hem het vuile werk doen. Dat is ook een aanpak waar het OM en de recherche mee zijn begonnen: machtsstructuren aanpakken en breken. Het gevolg van die aanpak is wel dat je veel meer mensen voor de rechter moet brengen.”

Rechters zijn best kritisch op procesafspraken. Hoe wilt u het geluid van rechters meenemen?

„Dat weeg je altijd. Ook bij de aanpak van georganiseerde misdaad moeten wij als ministerie luisteren naar onze mensen in het veld. Als procesafspraken kunnen helpen bij die netwerkaanpak omdat daarmee zaken met een groot aantal verdachten sneller en soepeler kunnen worden afgehandeld, dan moeten we dat doen.

„Als wij daar als ministerie met wetgeving aan kunnen bijdragen, vind ik dat we dat moeten proberen, uiteraard in nauw overleg met de rechtspraak. Want laat ik duidelijk zijn: ik heb niet de behoefte om op de stoel van de rechter te gaan zitten.”

Lees ook dit artikel: Nederland kan leren van de Italiaanse maffia-aanpak bij het bestrijden van zware criminelen, blijkt uit onderzoek

De Nederlandse kroongetuigenregeling stamt uit 2006 en regelt dat het OM – in ruil voor belastende verklaringen – afspraken kan maken met een getuige over zijn eigen strafzaak (vaak gaat het om strafvermindering) en de bescherming van de kroongetuige en diens gezin. In maart verscheen een OVV-rapport over de beveiliging van drie personen in de omgeving van kroongetuige Nabil B. De hardste conclusie die werd getrokken over de huidige regeling is dat het OM het opsporingsbelang in de zaak rond Ridouan Taghi zwaarder heeft laten wegen dan het bewaken en beschermen van Nabil B. en de mensen in zijn omgeving. In Italië staat de bescherming van kroongetuigen en hun omgeving los van toezeggingen over de strafzaak en is een speciale, onafhankelijke commissie verantwoordelijk voor de bescherming.

Komt er in Nederland een kroongetuigenwet naar Italiaans voorbeeld?

„Dat er dingen gaan veranderen, staat vast, maar hoe dat juridisch precies wordt vormgegeven, is nog niet helemaal duidelijk. Ik ben voorstander van de inzet van kroongetuigen en wil het als opsporingsmiddel behouden. Het is geen middel dat je veel moet willen inzetten, maar het is wel een wezenlijk instrument tegen zware misdaad.

„Wat ik heel belangrijk vind, is dat de juridische kaders voor de inzet van een kroongetuige helder zijn. Voor mij zijn de conclusies van het OVV-rapport een bevestiging dat die niet goed zijn afgebakend. Daardoor is een troebel gebied ontstaan waar iedereen last van kan hebben. Ook binnen het OM heb ik veel mensen gesproken die zeggen dat je in een situatie terecht kunt komen van een oneindige onderhandeling met een kroongetuige. Daarom moeten er heldere kaders komen zodat iedereen weet waarop een kroongetuige zich kan beroepen. Dan kan het OM in gesprekken met een potentiële kroongetuige ook zeggen: wat je nu vraagt kan niet binnen de gestelde kaders. Dat is ook van groot belang voor de transparantie in rechtszaken waar de inzet van een kroongetuige getoetst moet kunnen worden.”

Hoe wilt u dat bereiken?

„Er moet een onafhankelijke instantie komen die bekijkt of de afspraken die het OM heeft gemaakt met een kroongetuige over bescherming passen binnen de bestaande juridische kaders. Dat moet ook ervoor zorgen dat de zorgplicht helder is die de overheid op zich neemt als een deal wordt gesloten met een kroongetuige. Ook daarvoor geldt dat op dit moment niemand precies en goed kan verwoorden wat nou eigenlijk de rechten en plichten zijn van een kroongetuige en waar gezin en familie van een kroongetuige op kunnen rekenen, bijvoorbeeld als het gaat om beveiliging.”

De interne commissie van het OM die kroongetuigendeals toetst heeft in zeker twee recente zaken nadrukkelijk steken laten vallen, waaronder in het Marengo-proces rond persoonsbeveiliging. Toch stelt u voor die commissie een belangrijkere rol te geven. Uw brief gaat over nieuw beleid maar heeft u die oude problemen wel besproken met het OM?

„Daarover kan ik niet zoveel zeggen. Toen ik als minister begon, wist ik wat er allemaal is gebeurd in verschillende zaken en liep het OVV-onderzoek ook al. Daar zijn nu lessen uit getrokken. Ik ben nu op zoek naar antwoorden op de vraag wat er beter moet. Laat ik zeggen dat de uitbreiding van de CTC natuurlijk te maken heeft met de lessen die we de afgelopen tijd hebben getrokken. Zo komen er deskundigen met een andere achtergrond en expertise in die commissie. Een ethicus bijvoorbeeld. Dat moet de besluitvorming over de inzet van een kroongetuige verbeteren. En daarnaast komt er dan ook nog die onafhankelijke toets over de bescherming en beveiliging van de kroongetuige zelf, zijn naasten en familie. En zo gaan we meer afwegen dan we drie jaar geleden deden. En we weer drie jaar verder zijn, zullen we weer anders werken. We zitten namelijk midden in een proces.”

U stelt voor om de maximale straffen voor drugsbezit, productie en handel te verhogen. Dat betekent dat de hoogste straf voor drugssmokkel in georganiseerd verband kan oplopen naar ruim 21 jaar. Dat komt in de buurt van de maximale straf voor doodslag die op 25 jaar ligt. Welk signaal wilt u hiermee afgeven aan de samenleving?

„Ondermijnende criminaliteit is op dit moment een directe aanval op onze rechtsstaat. Een van mijn frustraties is dat de gemiddelde Nederlander dit helemaal niet ziet. We denken dat het wel meevalt en het bij wijze van spreken gaat over een paar criminelen die elkaar treffen op een industrieterrein. Maar het tegendeel is waar: onze rechtsstaat staat direct onder druk . Ik zou willen dat de Nederlandse bevolking zich net als de Italiaanse dertig jaar geleden, na de moord op twee magistraten, als één front keert tegen de georganiseerde misdaad. En als ik eerlijk mag zijn: ik heb behoefte aan een boos volk dat net als in Italië alert is op de problemen en gezamenlijk naar oplossingen zoekt. Maar dat hebben we niet in Nederland, terwijl drugscriminelen zich ook in onze wijken manifesteren. We kunnen niet accepteren dat mensen risico lopen slachtoffer te worden van een vergismoord, of dat ouders hun kind verliezen aan een drugsdealer. Het zijn meedogenloze mensen die er niet voor terugdeinzen om een advocaat neer te schieten voor zijn huis. Het wordt echt tijd dat we het ook op die Italiaanse manier gaan behandelen.”

U denkt dat een strafverzwaring ook zal leiden tot meer urgentie bij de Nederlandse bevolking?

„Nee, het gaat om een combinatie van maatregelen en een maximumstraf is in die zin het sluitstuk. Want we doen van alles en onze aanpak is breed: van maatregelen in de havens tot preventieprogramma’s waarmee we proberen te voorkomen dat jonge jongens uitgroeien tot grote criminelen. Wat we hebben gezien na de moorden op advocaat Derk Wiersum en Peter R. de Vries is dat het land er twee, drie weken heel erg mee bezig is en dat het daarna wegebt. Wat moet er nou nog meer gebeuren, heb ik me afgevraagd, voordat we ons realiseren dat onze veiligheid op het spel staat? Ik denk dat we met hogere straffen een signaal afgeven. Wetgeven is normeren, laten zien wat je niet accepteert. Ik denk echt niet dat een drugscrimineel nu gaat zeggen: ‘Poehpoeh, ik durf niet meer’. Maar ik vind die hoge straffen wel gerechtvaardigd.”

Lees ook dit artikel: Kabinet biedt excuses aan voor fouten in beveiliging van Peter R. de Vries, Derk Wiersum en Reduan B.