Een heerlijk zomers recept. Wij hebben de grote hoeveelheden wat verminderd. Eén grote nieuwe gele ui, een paar grote tenen knoflook op een lage inductiestand (3) lang laten kleuren in olijfolie, daarna één middelgrote aubergine en twee rode puntpaprika’s in niet te kleine stukken vijf minuten meegebakken (stand 5). Vervolgens een courgette in schijven erbij, plus zout, wat peper, tijm en laurierblaadje. Daarna deed ik de deksel erop, de warmte weer omlaag (3) en een halfuur laten sudderen, zo nu en dan omroeren. Blik Italiaanse kerstomaten erbij en nog eens 20 minuten stoven. Groente eruit scheppen, zodat het vocht achterblijft en dat iets inkoken. Die dikke saus over de groenten gieten. Heerlijk bij nieuwe vastkokende aardappelen; het vlees kun je met een gerust hart achterwege laten. Ook bij deze hoeveelheid hielden we genoeg over. Beetje water toevoegen, pureren, scheutje goede olijfolie erbij, niet verwarmen maar in de ijskast nog wat kouder laten worden en zo hadden we een voortreffelijke soort gazpacho. Het smaakte fluweelzacht, zoet en licht.
Groen, iederéén houdt van groen. Zeker in het voorjaar, als in die vreugdevolle explosie van de natuur het zonlicht zachtjes door het bladerdak van de bomen valt. Dus toen Henk Hartzema (56) in opdracht de nieuwe contouren mocht schetsen voor een groot bedrijventerrein in Leiden, dacht hij aan een groene oase met gebouwen losstaand in het polderland.
Dat was twintig jaar geleden, en kijk nu eens hoe het geworden is.
In de lege vergaderzaal van zijn kantoor in Rotterdam – op vrijdag is hij de enige aan het werk – neemt stedenbouwkundige Hartzema met z’n muis het gele poppetje van Google Street View bij de hand en vliegt op een wandscherm van anderhalve diameter over het landschap van honderd hectare. „Dit hele ding is het Bio Science Park.”
Hij laat het poppetje zweven over rode klinkerwegen met groene bermen. Omdat rood zo mooi contrasteert met groen en contrast houvast geeft. Een stoep een stoep, een straat een straat. Grip op de wereld – die voor velen al zo ongrijpbaar is.
En elke stoeptegel en hoe die ligt, is voor Hartzema bekend terrein. Je vergroeit met een plek als je er twee keer per week komt, twintig jaar lang. En nog steeds verveelt deze plek nooit. Het gaat om het grote, maar ook om het kleine. „Hier de universiteitscampus. Hier een cafeetje. En kijk eens, picknickbanken! Hebben mensen er zelf neergezet.” Opverend: „Zo hebben we ’t bedacht”.
Foto Frank Ruiter
Het gele poppetje zweeft over Naturalis – „ben je daar weleens geweest?” – en al die gebouwen, niet van zijn hand, zijn organisch gegroeide miniatuurtjes in zíjn raamwerk. Een deel van de gebouwen, vooral bedrijven, stond er al. Had-ie geen invloed op. En op de nieuwe probeert hij zijn invloed te beperken. Hou het simpel, één materiaal, is zijn advies aan de architect. Denk ‘smoel’ maar ook ‘achterkant’. Bedrijfsnaam niet te groots op de gevel. Hou het klein. Behaphaar. Ooghoogte, alles ooghoogte. Hij kan het niet vaak genoeg herhalen. Houdt de wereld, opnieuw, overzichtelijk.
„Zie deze eens helemaal aluminium staan te wezen.” Hij zoomt in op een gebouw. „En deze, helemaal zwart, naast die groene wand.” Glimlach. „Superclean.”
En natuurlijk is loslaten moeilijk. Je bent ontwerper. Je wilt beetpakken, controléren. Maar de tijd van grote stedenbouwers als Berlage, Le Corbusier, een hele wijk één stijl, is voorbij. De wereld is al best wel af. Het is nu vooral retoucheren. En puzzelen. Zeker in Nederland, waar telkens alles anders moet. Daar puzzelen we heel wat af.
„En deze jongen…” Hartzema laat het poppetje landen bij een groot internationaal bedrijf. „Wilde zich hier alleen vestigen als er een hek omheen mocht.”
Maar daar is Hartzema geen voorstander van. Want als de één een hek mag, wil de ander ’t ook. En voor je ’t weet, doet iedereen achter die hekken z’n eigen ding. Terwijl, zijn wereld moet aanráákbaar zijn. Dus heeft de architect na veel gebakkelei het gebouw uiteindelijk een metertje opgetild en er een betonnen rand onder gezet, antiramkraak. Maar soms moet je keihard vechten om ’t voor elkaar te krijgen.
‘De stad ligt aan je voeten. Maar hier is… níks. Rúst’
Henk Hartzema, oprichter van Studio Hartzema, is altijd al een kijker geweest. Als kind op de achterbank wilde hij steevast in het midden tussen broer en zus in. De hele reis staan, ook tien uur naar Frankrijk. Blik naar voren gericht.
Hij werd geboren in – hup, poppetje noordwaarts, naar een dorpje omgeven door een horizon van akkers – „Houwerzijl! Groningen! Middle of Nowhere.” En kijk, in dit huis. En hier de pastorie. En als ze gingen zwemmen, deden ze dat in Elektra. „Een plaatsje met één huis.”
Foto Frank Ruiter
In Houwerzijl was niks, behalve gemeenschap. Dat is het wezen van een dorp. Iedereen begrijpt elkaar, omdat iedereen dezelfde wereld kent. En iedereen, hoe verschillend ook, beseft: we moeten het samen doen, omdat er niemand anders is. En omdat er zo weinig indrukken zijn om op te doen, komt elke indruk – wind, geur, regen, geluid – dubbel zo hard binnen. Je voelt, je ziet, je ruikt. Je herinnert.
Hartzema’s wereld werd telkens groter. Van Overijssel naar Utrecht naar Rotterdam, Milaan, Manhattan. In de grote stad voelt hij zich thuis. De chaos, de gekte. Het besef dat een stad nooit af is en achter elke straathoek een nieuwe belofte schuilt. De hoek, zo belangrijk! En zo veronachtzaamd! Al die gebouwen die gewoon koud, ijskoud, de hoek om gaan. Zonder torentjes of tierelantijntjes. „Alsof het niks uitmaakt.”
Een stad is zo anders dan het platteland. Al die indrukken van auto’s, trams, mensenmassa’s, getoeter zijn too much. Je sluit je af. Oortjes in, blik omlaag. Begrijpelijk, maar ook jammer. Je beleeft oppervlakkiger. En als je niet oppast, stomp je af. Of erger, je raakt ontworteld. Ook dat is wat openbare ruimte met je kan doen.
Het besef dat hij geen gebouwen moest ontwerpen maar de ruimte eromheen, ontstond toen Hartzema einde studietijd college kreeg van docenten landschapsarchitectuur. Die toonden de Franse baroktuinen met hun symmetrie en fonteinen en daarna – totaal anders – een meanderende tuin in Britse landschapsstijl. Met dezelfde elementen kun je alles ontwerpen, begreep hij. Maar welke sensatie, welk gevoel, wil je oproepen?
Hij laat het poppetje zuidwaarts vliegen en landen op het stationsplein van Rotterdam Centraal. Ontworpen door een oud-collega en „een van de mooiste plekken van de stad”. Omdat je, koud uit dat station, als bezoeker van de stad op dat immense plein nog even helemaal niets hoeft. „De stad ligt aan je voeten. Maar hier is… níks. Rúst.”
Foto Frank Ruiter
En dat is knap, als je bedenkt dat steden voller raken. Meer mensen, meer indrukken, meer commercie. Juist op een stationsplein, brandpunt van alle middelpuntvliedende kracht. „Maar dit plein” – Hartzema ademt uit – „is van niemand. Dat geeft een gevoel van vrijheid.”
Stedenbouw is de psychologie van de openbare ruimte. En stedenbouw is componeren. Eerst alle elementen verzamelen die een plek definiëren en dan puzzelen.
Neem zo’n stationsplein, geen comfortabele omgeving zoals – zeg – Blaricum of Wassenaar, zo ontworpen dat je een gevoel van controle ervaart. Een stationsplein is een conflicterende omgeving met auto’s en fietsers en trams die je overrijden als je niet uitkijkt. Taxi’s, loempiaverkopers, McDonald’s, Burger King, protesten, zwervers, een kunstwerk, chauffeurs die willen uitladen, NS-medewerkers die willen roken. De wind.
En met al die elementen heb je om te gaan, want samen maken zij de werkelijkheid. En dat vindt Hartzema het mooist. De schets voor een nieuw ontwerp zit vaak al na één bezoekje in z’n hoofd. Maar daarna moet-ie alle gebruikers van zo’n plek nog zien te overtuigen. Dat de wereld die hij bedenkt mooier is dan de bestaande. En dat gaat alleen met héél veel praten. Met iedereen. „Want iedereen heeft gelijk.”
Hartzema puzzelde in Venlo, waar hij de contouren schetste van een exclusieve villawijk met een fietspad dwars erdoorheen, bedoeld voor iederéén. Hij liet een vallei uitgraven en legde daar het pad in zodat de villabewoners er van bovenaf op uitkijken en zich – ook zonder hekken of hagen – onbedreigd wanen. Hartzema puzzelde op de nieuwe hoofdingang van het Amsterdam UMC, waar veel bezoekers al met verhoogde hartslag binnenkomen, onder een plafond van twintig meter hoog. Zo’n ruimte kan leeg, ontheemd, unheimisch voelen. Maar ook ruimtelijk, ontspannend en vrij. Mits juist gecomponeerd.
Daar werkte hij met zachte kleuren. En tegeltjes op de vloer, van oma thuis.
Zeker twintig ruimtelijke puzzels heeft Hartzema inmiddels gelegd. Twintig stukjes Nederland waarmee hij is vergroeid. En inmiddels denkt hij wel te weten wat de mens een fijne wereld vindt. Dat is, universeel, een omgeving die vrij, groots en ruimtelijk voelt, maar ook warm, tastbaar, knus en vriendelijk. „Je wilt je geborgen voelen, niet verloren.”
Maar zo’n wereld is niet vanzelfsprekend.
Huizen met kneuterige geveltuintjes, bankjes met pioenrozen ernaast. Daar worden wij Nederlanders, denkt hij, ‘echt intens gelukkig van’
Hartzema laat het poppetje landen in de nieuwe stedenbouw van Amsterdam Nieuw-West. Grote, stoere gebouwen met bovenin appartementen en onderin een glazen winkelplint. Maar kijk: beneden zijn overal de gordijnen dicht. En overal afgeplakte ramen. Een fysiotherapeut waar je niet naar binnen kunt kijken. Een sportschool verscholen achter reclamestickers. „Er gebeurt hier op ooghoogte helemaal niets. Geen bakkertje, geen koffiecorner, geen doorkijkjes, geen raampjes.” Hij noemt het „de plintenziekte” en steeds meer steden lijden eraan. Gevolg: mensen trekken zich terug.
En laat het poppetje maar eens – hup, zuidelijk – landen in de omgeving van Berkel en Rodenrijs. Buurtschap De Zweth. Holland op z’n best. „Bruggetje, molentje, dijkje.” Maar honderd meter verderop – even uitzoomen – ligt een gigantisch distributiecentrum. Eén grote grijze massa met op de parkeerplaats talloze smalle karretjes. „Picnic-land.”
We hebben met z’n allen even niet opgelet, zegt hij. Want terwijl iedereen maar bezig was met onze steden, verwaarloosden we ons karakteristieke achterland. Daar verrezen zonneparken, windmolenparken en distributiecentra. We lieten de steden uitdijen, telkens een nieuwbouwwijkje erbij, en nu groeien ze daar in dat polderland zowat tegen elkaar aan. Ga maar eens rechts van Berkel en Rodenrijs de N470 op. Twee ultrarotondes naast elkaar. „Middelpunt van deze regio. Vijf, zes, zeven rijbanen. Dubbel linksaf, dubbel rechtdoor. Je hebt geen idee meer waar je bent. Omdat het zo nietszeggend is. Zo anoniem.” Niemandsland.
En als je de openbare ruimte zo stukmaakt, de ziel eruit haalt, dan beleven mensen de wereld liever vanuit hun huis. Of hun auto. Ze keren naar binnen.
De grootste terugtrekkende beweging ziet Hartzema – oké, nog éénmaal het poppetje – in Zeeland, waar de bevolking zelfs krimpt. Waar heel Nederland z’n „hardware” stalt. En de meterkast. „Hier, ál die hoogspanningsmasten.”
Terwijl Zeeland eigenlijk zo prachtig is.
Het summum voor elke stedenbouwkundige is het ontwerp van een nieuwe stad. En om in Zeeland het tij te keren heeft Hartzema er laatst één getekend. Stad aan het Sloe, 30.000 inwoners. Met een knus centrum en veel water en woonwijken in het groen. Of deze stad ooit zal verrijzen is de vraag – niet alle Zeeuwen zijn enthousiast – maar zelf zou-ie er best willen wonen. Huizen met kneuterige geveltuintjes, bankjes met pioenrozen ernaast. Daar worden wij Nederlanders, denkt hij, „echt intens gelukkig van”.
Want diep van binnen, is Hartzema’s overtuiging, houdt de Nederlander liefst de gordijnen open. Zoals in het dorp waar hij als jochie ’s avonds langs de ramen liep overal de tv kon volgen. Omdat Nederlanders groepsmensen zijn, en onze steden zijn daarop gebouwd. „Dat zit in ons DNA.”
Stiefvader: „Mijn 14-jarige stiefdochter is zeven jaar geleden gediagnosticeerd met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Als ze zich veilig voelt, praat ze honderduit, al zoekt ze dan nog vaak naar de juiste woorden. Buiten de vertrouwde omgeving klapt ze snel dicht en vindt ze nauwelijks woorden. Op de basisschool bleef ze zitten en had ze last van woedeaanvallen. Inmiddels zit ze op een speciale school waar ze les krijgt op vmbo-niveau. De communicatie daar verloopt redelijk goed, maar buiten school blijft het moeizaam. Ze heeft nauwelijks vrienden. Twee jaar lang heeft ze scouting geprobeerd, maar aansluiting vinden in de groep bleek te lastig. Zonder dat gevoel van verbinding ontbreekt ook de motivatie, en dan haakt ze af. Professionele begeleiding ziet ze niet zitten. Ze kijkt daar met argusogen naar, vooral omdat ze niet als ‘gek’ bestempeld wil worden. Hoe kunnen wij haar helpen om meer sociale aansluiting te vinden? Onze grootste zorg is dat ze in haar volwassen leven in een sociaal isolement terechtkomt.”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Zelfacceptatie ontwikkelen
Ellen Gerrits: „Voor het sluiten van vriendschap is taal superbelangrijk. Het probleem bij TOS is dat je moeilijk op woorden kunt komen, en vaak niet de juiste zinnen vormt. Mensen die je niet kennen, denken dan al snel dat je dom bent.
„Stel uw stiefdochter voor om een van de speciale sociaal-emotionele vaardigheidstrainingen te volgen voor jongeren met TOS. Organisaties als Auris en Kentalis bieden trainingen waarbij tieners met TOS zelfverzekerder leren communiceren. Vaak maken ze daar ook vrienden en vriendinnen. Kijk samen ook eens naar SpraakSaam, de vereniging voor en door jongeren met een taalontwikkelingsstoornis.
„Wat vindt uw stiefdochter vooral moeilijk? Wat zou ze willen leren? Sommige jongeren met TOS zoeken strategieën om beter te kunnen communiceren op de voetbaltraining, andere op feestjes. De een is geholpen met oefeningen voor een-op-eencontact, de ander wil zich staande leren houden in groepen. Er is hier inmiddels heel veel specifieke begeleiding voor.
„Ik snap dat uw dochter zegt: ‘Ik wil normaal zijn.’ Maar wat daarbij het meest helpt is zelfacceptatie. Durven vertellen aan anderen dat ze dit heeft. En dat dit betekent dat ze wat meer tijd nodig heeft om de ander te begrijpen, en om zelf de woorden te vinden.”
Herkenning zoeken
Bernadette Sanders: „Veel jongeren met TOS willen na jaren van begeleiding geen professionele hulp meer. En toch is die hulp heel belangrijk voor uw stiefdochter. Zou het haar helpen om te weten dat ze zeker niet de enige is? Uit onderzoek blijkt dat wereldwijd gemiddeld twee van de dertig leerlingen per klas een taalontwikkelingsstoornis heeft.
„Bij TOS kunnen de hersenen taal minder goed verwerken. Kinderen en jongeren met TOS ervaren daardoor ernstige communicatieproblemen. Dat geldt ook voor uw dochter. Het sociale isolement dat u vreest, ervaart zij al. Wanneer de onderlinge communicatie te snel gaat en niet goed begrepen wordt, trekken leerlingen met TOS zich terug.
„Leeftijdgenoten met TOS kunnen een gevoel van herkenning en begrip geven. De stichting SamenTrOtS organiseert voor jongeren bijeenkomsten en activiteiten. Praten met ervaringsdeskundigen, bijvoorbeeld via de stichting Deelkracht, kan zeker helpen voor een positiever zelfbeeld.
„Leerlingen met TOS, ook uw dochter, hebben vaak baat bij ‘psycho-educatie’ door een professional, zoals een logopedist. Het helpt wanneer je weet wat jouw TOS voor jou betekent, wat precies belemmerend is, en wat je sterke punten zijn. Betrek hierbij ook de mentor van school.
„Veel leerlingen die ik begeleidde gaven zelf een voorlichting aan klasgenoten of aan docenten over hun problematiek. Hierdoor ontstond respect en werden zij ook serieus genomen.”
Ellen Gerrits is hoogleraar Spraak- en Taalstoornissen aan de Universiteit Utrecht. Bernadette Sanders is orthopedagoog en gespecialiseerd in TOS. Zij schreef meerdere boeken over taalontwikkelingsstoornissen.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Het is een verregende zaterdagmiddag en in winkelcentrum Hilvertshof staat schaakmeester Hans Böhm (75) een ijsje te eten. Rechterhand losjes in de zak van zijn spijkerbroek. Om hem heen zes tafels, twaalf schaakborden.
Kinderen, volwassenen. Alle voorbijgangers mogen hier in Hilversum aanschuiven voor een spontane simultaanwedstrijd op een door plaatselijke verenigingen georganiseerde denksportdag. Onbewogen werpt Böhm een blik op de opstelling, en verplaatst dan een stuk met die rechterhand. Soms zegt hij iets: „Goeie zet.” Maar vaker: „Oké…” Of, verbaasd: „Díé..?”
Dat is het hele repertoire. Aan mijn bord – waarop ik twaalf zetten standhoud – vallen verontrustend veel díe’tjes. Al na een paar zetten ben ik mijn paard kwijt. „Nou ja, je hebt er nóg eentje”, relativeert Böhm.
In groep 8 op de basisschool had ik een leraar die na schooltijd schaaklessen gaf aan wie dat wilde. Meester Rein. Hij hing een bord met magnetische stukken voor het krijtbord, en speelde vaak simultaan tegen ons woensdagmiddagklasje.
Sindsdien speelde ik nog maar sporadisch (familieweekenden, regen, Landalhuisjes), totdat mijn kinderen tijdens een autorit op Chess.com met elkaar streden op de achterbank. Waarom deed ik dat ook niet?
Ik downloadde de app – bepaald niet als enige. Het platform is de afgelopen vijf jaar spectaculair gegroeid, van 43 naar 200 miljoen gebruikers. Met dank aan de Netflix-serie The Queen’s Gambit (2020), de coronapandemie en virale TikTok-filmpjes, zo leer ik uit het prachtige De schaakrevolutie (2024) van Peter Doggers, dat de geschiedenis van dit cultuurfenomeen smakelijk vertelt, van het oude India tot AI-ontwikkelingen.
De nieuwste zet komt van taalplatform Duolingo, dat plotseling ook schaakcursussen aanbiedt. Gratis, in tegenstelling tot de lessen op Chess.com. Ik hield het voorlopig bij de lessen van meester Rein die geleidelijk weer bovenkwamen. Zwakke pionnen, pionoffer, de Siciliaanse verdediging, de Schotse variant, en vooral deze Cruijffiaanse wijsheid: „Zolang jij geen fouten maakt, doet de ander dat wel. En dan win je vanzelf.”
Work-out voor het brein
Dus zo begon online schaken als slijpsteen voor mijn concentratie. Scherp zijn, blunders vermijden en toeslaan zodra de ander er eentje beging. Een work-out voor het brein. Zou dat zijn waarom miljoenen mensen dagelijks een spelletje blijven spelen waarin kunstmatige intelligentie ons al ruimschoots heeft verslagen? Peter Doggers staat uitgebreid stil bij het omslagpunt, Kasparov tegen schaakcomputer Deep Blue, eind jaren negentig. „I sensed a new kind of intelligence”, schreef de toenmalige wereldkampioen na de eerste serie wedstrijden in 1996, die hij nipt won. Een jaar later werd hij volkomen van zijn stuk gebracht door één zet die „menselijk” aanvoelde, gevolgd door het al even onlogische weigeren van een pionoffer. Vanaf dat moment speelde hij „in grote crisis” – en verloor. Menselijke zwakte tegenover menselijk computergedrag.
‘Ik voelde een nieuw soort intelligentie.’ Ook dat maakt online schaken zo fascinerend. Het zijn duels puur tussen ratio’s, gereduceerd tot een vlaggetje en een nickname op een schermpje. Toch heeft die anonieme intelligentie een vreemde intimiteit. Iedere zet onthult namelijk iets van iemands karakter.
I sensed de roekeloosheid van een Mexicaan die vliegensvlug stukken verplaatste en opgaf zodra zijn dame was afgepakt. I sensed de volharding van die Franse schaker die doorploeterde tot het bittere einde, alles gevend om er alsnog een remise via een patstelling uit te slepen. Was het een man, vrouw, tiener, kind? Onderweg in de Parijse metro, of in de tuin van een Normandisch dorpje? Arm, rijk? In dit mondiale schaakcafé is niemand meer of minder dan de volgende zet.
Zoals bij elke nieuwe liefhebberij lag fanatisme op de loer. Bovendien hield Chess.com de illusie overeind dat ik het vrij aardig kon, doordat het me koppelde aan tegenstanders met een vergelijkbare score. Partij na partij zag ik mijn rating doortastend klimmen. En o, de kick als ik iemand versloeg van vijftien punten hoger. De adrenaline bij de teruglopende tijdklok bij de ander (ik speelde blitzen van tien minuten), die je ternauwernood redt van het dodelijke schot.
Illustratie Dewi van der Meulen
Totdat ik wat online potjes tegen mijn broer speelde. Hij staat drie keer zo hoog genoteerd, misschien omdat hij langer bij meester Rein in de klas heeft gezeten, of omdat hij als illustrator bovengemiddeld visueel is ingesteld.
Hoe dan ook: I sensed dezelfde frustratie als vroeger tegenover zijn ondoorgrondelijke speelstijl, waarin hij lukraak stukken weg lijkt te geven, en dan meedogenloos terugslaat met zetten als donderslagen bij heldere hemel.
Dan wordt het virtuele bord van 64 vakjes en 32 stukken een tijdmachine naar het bord bij ons thuis, dat heel kostbaar leek. De witte stukken waren ivoren beeldhouwwerkjes op sokkels van groen vilt, de andere rood glimmend, als een brandweerauto. Dat mijn broer vrijwel altijd won zal er de oorzaak van zijn dat een van de paarden al gauw onthoofd was nadat ik, ingemaakt, de stukken weer eens van het bord veegde.
Nasmaak van nederlagen
Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better. Onder dat motto van Samuel Beckett – dat vooral in de context van creatief schrijven oeverloos opduikt – stortte ik mij er nog fanatieker in. Na elke verloren partij klikte ik meteen op de knop voor revanche. Keer op keer zag ik mijn ratingcijfer kelderen als een gokverslaafde zijn banksaldo. Alleen een monsterzege kon de nasmaak van die nederlagen wegspoelen.
Toen ik hardop vloekte nadat een Oekraïner mij in de hoek had gejaagd, en één seconde voor het eindsignaal mat zette, begon ik mij af te vragen waar ik eigenlijk mee bezig was. Ik miste meermaals mijn tramhalte, verspilde soms een compleet uur plus een voorraad denkvermogen aan het opkrikken van een loos getalletje – het zoveelste dagelijkse metertje van je conditie – met alle nutteloze schommelingen in stemming waarmee zulke krachtmetingen gepaard gaan.
Hoe stap je uit de spiraal? Misschien door de verloren partij eens rustig terug te kijken. Op Chess.com kun je dagelijks één partij gratis laten analyseren, maar zelfs zonder de virtuele coach zie je achteraf vaak wel welke fatale blunder de neergang inzette.
Mijn eerste reactie: in elkaar krimpen. Doorklikken, nooit meer aan denken. Maar wat gebeurt er als je alle emoties die erbij horen juist verwelkomt, en laag voor laag afpelt? Niet langer: wat stom, maar wat interessant! Wat interessant: ik ging zó op in mijn eigen plannetje om die toren te veroveren, dat ik totaal niet doorhad hoe de ander een geniepig schaakmat voorbereidde. Wat interessant: ik was zo overmoedig door het veroveren van die dame, dat ik niet goed meer keek naar de manoeuvres aan de overkant.
Bij elke schaakflater kon ik equivalenten vinden uit het echte leven. Op het bord: zo opgaan in dat ene plannetje voor een schaakmat, onder druk van een aftellende klok, dat ik het ene na het andere stuk verlies. In het leven: in de auto, met vrouw en dochter op weg naar haar sportwedstrijd, koppig blijven vasthouden aan mijn route, terwijl we al bijna te laat zijn, en de tijd bij elke nieuwe foute afslag oploopt.
Op het bord: te gretig een koningin slaan, en daardoor mijn verdediging openleggen. In het leven: tijdens een werkborrel zo graag die ene geestige opmerking willen maken, dat ik totaal mis dat iemand iets persoonlijks kwijt wil.
Illustratie Dewi
van der Meulen
Als ik zulke gevoelens afpel, in de reconstructies van verliezende partijen, stuit ik uiteindelijk op een variant van schaamte. Ik ben niet alleen verslagen, ik heb ook iets over mezelf geleerd dat pijnlijk is. I sensed de eerzucht die me roekeloos maakte. I sensed een gebrek aan inleving in het perspectief van de ander.
Kopje-onder
Tegenover Hans Böhm komt daar nog iets anders bij. De fysieke ruimte, het toekijkende publiek, de sociale interactie. Aan de overkant zit een kluitje van drie kinderen achter één bord, opgewonden overleggend na elke tegenzet. Ik zit vooral hun plezier te observeren en heb niet door dat Böhm alweer bij mijn buurman is. Onder de opkomende paniek, maak ik blunders die ik thuis met mijn iPad op schoot nooit zou begaan.
Al gauw sneuvelt ook mijn tweede paard. Een stommiteit die zelfs die kinderen aan de overkant nooit zouden begaan. Na afloop herken ik het gevoel. Het heeft met de sociale situatie te maken. Dit is net als wanneer ik in discussiepanels tegenover publiek de beurt krijg en al mijn onweerlegbare argumentatie en onweerstaanbare formuleringen van mij wegdrijven als een vlot van de kade – en ik kopje-onder ga. Te veel met de omgeving bezig geweest. Me laten intimideren door reputaties en setting. Onvoldoende rust en concentratie. IJdelheid, niet te vergeten. Daar begon het mee: ik liet dat eerste arme paard openen met een buitenissige sprong, uit een misplaatste drang om origineel over te komen bij de grootmeester.
Niet meer doen dus? Beter falen? Zodat ik uiteindelijk het ideaal van meester Rein bereik, geen fouten meer maak en afwacht tot de ander dat wel doet? Ik betwijfel het. Zolang je fouten als leermomenten blijft zien, blijf je nog altijd binnen die spiraal van verlies en herstel. Je leert betere tactieken, zodat je je missers in de toekomst kunt herstellen.
Ik liet het eerste arme paard openen met een buitenissige sprong
Het punt is dat je altijd fouten blijft maken. Dat is ook wat me tegenstaat aan de manier waarop Becketts ‘fail better’ is verhaspeld tot zelfhulpmantra of koffiemokkenopschrift. Een motiverende leuze die keurig in de neoliberale logica blijft. Falen als opstapje tot succes.
Samuel Becketts wereldbeeld, zoals dat blijkt uit Worstward Ho (1983), de bron van het citaat, is een stuk donkerder. Beckett pleit niet voor een optimistisch doorzettingsvermogen waarin je uiteindelijk zult triomferen, hij suggereert vooral dat falen inherent is aan het mens-zijn. Beter falen is beter leren verdragen dat je zult blijven falen. En daarvoor is schaken, met de juiste mentaliteit, een leermeester.
Natuurlijk had meester Rein gelijk: wie geen fout maakt, wint. Op het schaakbord staat het toeval immers buitenspel. Elke treffer of blunder is voor jouw eigen rekening. Schaken doet me denken aan Bach spelen op de piano. Elke fout is onherroepelijk en valt niet te verdoezelen, wat bij Beethoven vaak nog wel kan. Schaken is Sisyphusarbeid. Bij elke hogere rating krijg je ook betere tegenstanders. Je blijft falen, maar op een steeds interessantere manier.
Karakterspiegel
Inmiddels gebruik ik Chess.com dus vooral als karakterspiegel. Snelschaken, met de aftellende klok erbij, laat je zien hoe je reageert onder druk. Ik probeer me te beperken tot een paar potjes per dag, waarvan de waarde toeneemt en, bij een goede partij, de schoonheid.
De mooiste schaakmat is niet de snelste, maar degene die je het nauwgezetst hebt voorbereid, door vluchtwegen af te sluiten, de verdediging terug te dringen en offers te brengen die het dichtklappen van de val zet na zet onafwendbaarder maken, zodat de genadesteek dezelfde voldoening geeft als het plaatsen van een punt achter een zin van 64 woorden waarin alles op zijn plaats valt.
„Tsja, dan is het in drie zetten schaakmat, hè?” Böhm heeft net zijn loper naar C4 verschoven. Ik zie het nog niet meteen, maar glimlach wat en vraag: „Zullen we het dan meteen maar afmaken?” Na afloop geeft hij een handje, en een boekje met historische partijen. Natuurlijk, niemand hier had ook maar de geringste illusie om te winnen of zelfs maar remise te krijgen. Iedere passant komt hier vooral om te voelen hoe dat is, weggeblazen te worden door zo’n oerkracht.
„Nog een ijsje?”, vraagt iemand van de organisatie hem, onderweg naar het bord van de kinderen. „O, lékker!”
De kinderen houden langer stand. Als voor hen vijf rondjes later ook het doek valt, klinkt er een collectief ‘ooh!’, als bij een goocheltruc. Minutenlang zijn ze er van onder de indruk. Ze proberen de partij te reconstrueren, zetten stukken terug, proberen alternatieve scenario’s uit. Spelplezier, zonder enige gedachte aan een ratingcijfer.