‘Er zullen altijd mensen zijn die een boek willen’

Boekbinder Wytze Fopma uit Wier (Friesland) heeft „een eenmansbedrijf”, zei hij bij het maken van de afspraak. Dus is een enorme loods op een industrieterrein met de ene zware machine na de andere niet meteen wat je verwacht. Zelf staat hij helemaal achterin te werken, gebogen over een antieke, gietijzeren verguldpers. Je ziet zijn silhouet pas als je een paar meter naar binnen bent gelopen.

„Dat doe ik nou altijd”, zegt hij bij wijze van welkom. „Als ik een afspraak heb, en die is bijna in aantocht, dan ga ik dingen doen – en vaak gaan die dan fout. Shit oh shit, loop ik dan te foeteren. Maar dat vind ik ook wel weer mooi, want als je in de stress schiet van mensen die je op de vingers kijken dan krijg je een zware tijd met jezelf. Eigenlijk doe ik het met opzet.”

Heb je veel pottenkijkers?

„Soms wel, ja. Klanten die mee staan te kijken: oh, doe je dat zo. Ja, dat doe ik zo. Maar dat vind ik dus niet erg, ik dwing mijzelf in die druk zeg maar.”

Je staat het ook vaak uit te leggen, denk ik?

„Ja, ik vind het leuk om te vertellen. Dat deze machines al zo oud zijn, bijvoorbeeld. De hele vorige eeuw stonden binderijen vol grote machines: naaimachines, rilmachines, persen. En persvergulden is dus weer iets anders dan handvergulden – dan decoreer je met de hand in plaats van dat je de afbeelding er met een pers in stempelt. Deze verguldpers drukt honderdduizend kilo, hij heeft zoveel kracht dat de afdruk in de band er de komende paar honderd jaar niet meer uitgaat.”

Wytze Fopma (43) werkte bij drukkerijen in Heerenveen, Sint Annaparochie en Leeuwarden voordat hij vijftien jaar geleden het boekbinden erbij ging doen. „In een ruimte van veertig vierkante meter, met niet veel meer dan een tafel, een schaar en een liniaal. Er kwam een kleine pers bij, daarna nog één, toen nog één. We hebben een schuur aangebouwd die groter was dan het huis, maar die stond binnen een jaar ook vol.”

Acht jaar geleden begon hij voor zichzelf, de loods kocht hij drie jaar terug. Bij FopmaWier kun je boeken laten maken in oplages van één tot enkele honderden. Hij zoekt voor je uit welk papier geschikt is en bepaalt de dikte van de katernen – voor een boek wordt papier gevouwen tot ‘katernen’ van 4, 8, 12, 16, 24 of 32 pagina’s. Dan naait hij die katernen met garen aan elkaar, maakt een passende, soms leren boekband, en bevestigt ten slotte het binnenwerk aan die boekband.

Je moet de hand kunnen zien, het is geen fabriekswerk. Maar die hand moet wel ongelooflijk goed zijn

Wat zonet even niet goed ging is met het blote oog niet te zien: een vlekje in het leer van nog geen halve millimeter, gemaakt door de stempelrand. En hij weet al hoe hij het gaat oplossen. Hij legt de boekband van wat uiteindelijk een bijbel gaat worden plat neer, je ziet de voorkant met daarin een kruis gestempeld, een rug met vijf ribben, de lege achterkant.

„Ik ga iets doen met die vijf ribben op de rug. Je ziet al dat het kruis er precies tussen past als de bovenste en de onderste streep door zouden lopen. Ik mag het ontwerp voorstellen, dus daar ga ik wat leuks mee bedenken – en dan is dat viezigheidje ook weg.”

Moet je niet kunnen zien dat het handwerk is?

„Jawel, maar als je dat zegt is het ook een teken van zwakte. Je moet de hand kunnen zien, het is geen fabriekswerk. Maar die hand moet ongelooflijk goed zijn, je moet niet hoeven zeggen ‘hij had een slechte dag’.”

Er melden zich particulieren bij hem, maar bijvoorbeeld het gastenboek in het provinciehuis is ook van zijn hand. Dat was de eerste keer dat hij bladgoud aanbracht op de pagina’s van een gebonden boek.

„Sneevergulden, heet dat. Dat doe ik niet zo vaak, het vergt een enorme concentratie waar je in moet zien te raken. Het is lastig om uit te leggen, het is eigenlijk alsof je jezelf het verleden in moet schoppen. Als ik zo bezig ben ervaar ik letterlijk hoe het is om te werken in een tijd zonder mobiele telefoon en al die prikkels van vandaag. Dan denk je: leren sneevergulden zou een fantastische therapie zijn voor mensen die over de kop zijn gegaan.”

Nu we het erover hebben, je wordt niet afgeleid door je telefoon. Ik zie hem niet eens.

„Hij ligt hier wel, maar het geluid staat uit. En ik zet hem soms ook bewust uit, zodat ik me ergens een paar uur aaneen gesloten op kan concentreren.”

Foto Kees van de Veen

Ga je wel naar boekwinkels?

„Niet vaak. Nou, eigenlijk nooit. Als ik andere boeken zie word ik niet per se heel vrolijk. In de vakantie was ik in een museum, het was echt een mooi museum, maar het boek erover was heel lelijk. Een paar katernen zaten op de kop in de band. En ik heb de ziekelijke neiging om in zo’n boek te knijpen en dan te merken dat er te veel lucht in zit. Daar word ik dan helemaal niet goed van. Industrieel gemaakte boeken, dat is snel snel snel, het mag vooral niet te veel kosten.”

En dat mensen steeds minder boeken kopen, heb je daar een gevoel bij?

„Ik denk dat mensen die tactiliteit willen, dat echt wel blijven opzoeken. En omgekeerd: als dat gevoel je niks zegt, zoek je het ook niet op. Mensen die niet van voetbal houden gaan niet naar voetbal.”

Jij denkt niet: het boek gaat verdwijnen.

„Helemaal niet. Er zullen altijd mensen zijn die een boek willen. En zolang er iemand is die iets wil, blijft het boek bestaan.”

Wat is dan het fijne van tactiliteit?

„De ervaring van het object, hoe dat aanvoelt in je handen. Het hoeft ook niet per se een boek te zijn. Ik zit toevallig in het boekenvak, dat is zo gelopen. Maar ik had ook schoenmaker kunnen zijn. Of vioolbouwer. Iets wat met de hand gemaakt is vind ik prachtig. Ik zou de hele dag kunnen kijken naar het boek waar ik nu mee bezig ben. Er zit nog wat spanning in, probeer er maar eens in te knijpen, dan voel je het. Als straks alle lucht eruit is voelt het alsof het gegoten is. Ik kan er sowieso erg van genieten om ergens lang mee bezig te zijn. Maar dat is niet altijd verkoopbaar, je moet ook geld verdienen. Ik ben duur, maar dat wil ik ook zijn. Dan krijg ik leuk werk waar ik de tijd voor kan nemen. Ik heb ook bewust geen personeel.”

Leren sneevergulden zou een fantastische therapie zijn voor mensen die over de kop zijn gegaan

Dus was het nogal een grote opdracht die hij een paar jaar geleden kreeg: 300 bijbels voor de Japan Bible Society in Tokio. Ze zijn intussen klaar, vier pallets vol zijn er verscheept. Het zijn kanselbijbels, tien centimeter dik, gebonden in leer, volledig sneeverguld.

s

Foto Kees van de Veen

Hoe is dat zo gekomen?

„Ik las een keer een interview met een uitgever hier in de buurt. Hij had een facsimile laten maken van een zeventiende-eeuwse bijbel, daar ging het stuk over. Ik zag de foto’s van die bijbels en dacht: die had ik ook wel willen maken. En, dacht ik ook: dan zou ik het beter willen doen. Een paar jaar later belde die uitgever mij, hij zei: u zit maar vijftien kilometer bij mij vandaan, we zitten in hetzelfde werk en toch kennen we elkaar niet. Kunnen we een afspraak maken, want ik ben niet tevreden over de productie van die bijbels. Ik zei: dat verbaast me niks, ik zag nog wel wat verbeterpuntjes. Ik heb toen een proefexemplaar voor hem gemaakt waar ik heel lang over heb gedaan. Ik deed het tussendoor, maar ik wilde ook laten zien dat ik het echt beter kan. Een jaar later vroeg hij of ik paar van zulke bijbels voor hem wilde maken, zijn voorraad was bijna op. Maar ja, zulke bijbels zijn heel duur en er waren nog geen kopers. Toen zijn we overeengekomen: als hij de materialen voor zijn rekening nam, hoefde ik geen geld voor de uren die ik erin zou steken.”

Hij onderbreekt zijn verhaal en zegt: „Nu ga ik iets zweverigs zeggen. Op dat moment stuurde ik iets het universum in, ik gaf iets weg. En als je iets weggeeft krijg je ook altijd iets terug, dat is een universele wet. Want alles is energie. Als je positiviteit uitstraalt dan krijg je positiviteit terug en andersom. Ik gaf die man iets, dus kon hij erop vertrouwen dat ergens iets goeds ging gebeuren. En dan gaat er ook iets goeds gebeuren. Ik geloof dat.”

Dat is niet zo zweverig.

„Het is hoe het werkt. Ik heb dat meerdere keren in mijn leven zien gebeuren, eigenlijk is mijn hele bedrijf zo tot stand gekomen. Dus ik was ervan overtuigd: het komt wel goed. En dat was ook zo want later belde hij mij, hij had een bijzonder mailtje gehad. Het Japanse Bijbelgenootschap in Tokio. Die wilden weten wie de binder was van de bijbels in de boekwinkel op de begane grond van het gebouw waar zij zaten. En die boekwinkel was een van zijn grootste afnemers, daar lagen mijn bijbels.”

Foto Kees van de Veen

En toen werd de opdracht: 300 Japanse kanselbijbels. Dacht je niet ‘kan ik dat wel?’

„Toen ze het boek dat ze wilden in onze eerste zoom-meeting voor de camera omhoog hielden, kreeg ik het wel even warm: wat een dik boek. Maar ik zei natuurlijk ‘dat moet wel lukken’. En dan moet je dus een offerte maken voor een prototype. Ik dacht: ik ben hier al de duurste, misschien ben ik daar nog wel veel duurder dan wat ze gewend zijn. Maar je moet toch zeggen wat het kost, je kunt niet een paar weken later komen met ‘ik heb me vergist, het wordt wat duurder’. Dus ik noemde een heel hoog bedrag. Doe maar, zeiden ze – dus ze vertrouwden me. Door dat geld konden we op alle slakken zout leggen, we hebben het hele proces gesimuleerd, ook het drukken en het goud op snee. Dat was nog een lastige, want dat kost een paar uur als je dat met de hand doet. En er moesten driehonderd exemplaren komen dus dat moest ik machinaal zien te verwerken.”

Als je iets weggeeft krijg je ook altijd iets terug, dat is een universele wet

Bedrijven met zulke machines zijn er niet veel, zegt hij. Eén in Turnhout en één in Stuttgart. „Maar op beide plekken durfden ze het niet aan, vanwege de dikte van het boek.” Uiteindelijk kwam hij terecht bij het bedrijf dat de machines maakt. „In Zwitserland. Ik reisde er naartoe met een fles berenburg in mijn rugzak, om ze over te halen.”

En er was meer dat lastig was: de grote hoeveelheid katernen. „Door ieder katern gaat garen, dus als je honderd katernen op elkaar hebt liggen, en daar is het garen doorheen gegaan, krijg je een verdikking aan één kant.” De katernen zijn nu zo genaaid dat de steken per katern om en om verspringen, waardoor ze niet op elkaar liggen.

Over drie weken gaat hij naar Japan. Voor die tijd gaat hij nog een pak kopen, dat had hij tot nu toe nooit nodig. „Ik kom daar op zaterdag uit het vliegtuig rollen, op zondag ga ik met ze naar de kerk en moet ik ook nog een toespraak houden. Dus daar ga ik niet in mijn spijkerbroek staan. Dat is respectloos.”

Wat hij ook nog gaat doen voordat hij vertrekt: „Volgende week heb ik een afspraak met een dominee. Wat ik je vertelde over iets geven en het dan terugkrijgen – dat ga ik die dominee voorleggen en dan hoop ik dat hij zegt: daar past dat en dat bijbelverhaal bij. Het lijkt me mooi om daar dan aan te refereren in mijn toespraak. Want dan geef je ook aan dat je het meent. Ik ben niet gelovig, maar ik heb wel hun vlaggenschip gemaakt. En ik heb groot respect voor mensen die wel dat geloof belijden. Volgens mij is houvast de essentie van geloof – en ik heb ook een houvast, ik geloof dat dingen niet zomaar gebeuren. Niet dat iemand een plan heeft geschreven, maar ik geloof wel dat wie goed doet goed ontmoet.”