‘Door schilders kijken we anders naar de wereld’

Paf. Je knippert even met je ogen, en ineens is het gebeurd. In de lucht die daarnet nog volledig bedekt was met wolken, breekt plotseling op één plek fel zonlicht door. Een paar minuten later ziet de lucht er alweer anders uit. „Kijk”, zegt Jan Brokken. „Dat dus.”

We staan achter Hotel Spaander in Volendam, met uitzicht op de voormalige Zuiderzee. Eind negentiende, begin twintigste eeuw kwamen 1863 kunstenaars uit heel de wereld hier naartoe. Vooral schilders. En ze kwamen vooral voor de lucht, schrijft Brokken in zijn nieuwe boek De ontdekking van Holland.

Tijdens een wandeling door Volendam vertelt Jan Brokken (74) over de totstandkoming van het boek en over zijn omvangrijke oeuvre. De ontdekking van Holland is zijn 35ste boek. Hij kreeg lovende kritieken, zijn werk verscheen in meer dan twintig talen. En toch won hij weinig prijzen. Vorig jaar kreeg hij wel de Gouden Ganzenveer voor zijn oeuvre, eindelijk. In de loop der jaren heeft hij een geheel eigen stijl ontwikkeld, een mix van journalistiek, autobiografie en geschiedenis. „Jury’s vinden dat moeilijk”, zegt hij. Zijn populariteit leidt er niet onder, dus hij ook niet. Hij heeft een grote schare fans. Baltische zielen, zijn bestseller uit 2010 met levensverhalen uit Estland, Letland en Litouwen is inmiddels toe aan een 28ste druk.

Hotel Spaander in Volendam.
Foto Olivier Middendorp

Het waait hard op deze doordeweekse dag. Dit deel van de voormalige Zuiderzee heet tegenwoordig het Markermeer en is afgesloten door twee dijken. Maar door de wind en het hoge water kun je je op het Havendijkje gemakkelijk voorstellen hoe het hier vroeger tekeer kon gaan. Al stond het water een paar weken geleden nog hoger, getuige de zandzakken op de dijk voor het hotel.

Paul Signac, Théo van Rysselberghe, Elizabeth Nourse, Augustin Hanicotte – de lijst van schilders die naar Volendam kwamen is lang. De eerste keer dat Signac in 1892 Volendam bezocht, zeilde hij met zijn eigen kotter van Bretagne naar de Zuiderzee. Het vissersdorp werd pas in 1910 over de weg ontsloten. Hotel Spaander was zo populair dat het nog tot ver in de twintigste eeuw beroemdheden trok, van Baden Powell tot Eleanor Roosevelt, en van de gewezen keizer Wilhelm II tot Maurice Ravel. Ook Alfred Dreyfus, de Frans-Joodse officier die ten onrechte werd verdacht van spionage, kwam hier tot rust na alle ophef rond zijn persoon.

In 1980 was Jan Brokken in het hotel om dichter Hans Tentije te interviewen voor de Haagse Post. Ze hadden daar afgesproken om te praten over een gedicht van Tentije, ‘Thaulows dood’. Johan Fredrik Thaulow was een Noorse schilder die in 1906 onverwacht overleed in Volendam. Tentije schreef zijn gedicht vanuit het perspectief van een koopman die als toevallige getuige de overlijdensakte van de schilder had getekend.

In 1980 waren de wanden van het hotel bedekt met honderden schilderijen. Leendert Spaander, de oorspronkelijke eigenaar, was een kunstliefhebber. Soms betaalden zijn gasten hun rekening in natura.

En toen, een paar jaar geleden, las Brokken een bericht in de krant: Hotel Spaander was failliet. Door corona bleven de toeristen weg. Wat zou er met al die schilderijen gebeuren, vroeg hij zich af. „Ik ging wat onderzoek doen”, vertelt hij, „en toen kwam ik er achter dat ook Marcel Proust hier was geweest”. Al had die meer oog voor Wilhelmina, één van de dochters van Leendert Spaander, dan voor de lucht. ‘Mademoiselle Wilhelmina est délicieuse’, schreef hij in zijn aantekeningen van de reis. Jan Brokken schreef hierover een verhaal, en nog één, en dat groeide uit tot een boek ruim van 300 bladzijden vol kleurenreproducties van schilderijen. Door corona kon hij niet reizen voor een volgend boek, zoals hij anders zou hebben gedaan. „Ik dacht: hier kan ik bij wijze van spreken op de fiets naartoe.”

Jan Brokken: „Als kind van de dominee was ik een buitenstaander. ”
Foto Olivier Middendorp

Nieuwe eigenaar

Hotel Spaander is inmiddels gesloten. Maar het heeft een nieuwe eigenaar en na een verbouwing zal het weer open gaan. Aan de voorkant oogt het gebouw niet heel indrukwekkend, het is ietsje groter dan de andere panden in een straat vol winkels, je zou er zo voorbij kunnen lopen. Aan de achterkant zie je dat het door verschillende uitbreidingen wel degelijk een flink bouwwerk is. Jan Brokken wijst op de hoge ramen op de begane grond: daar waren de ateliers. „Die worden nu omgebouwd tot een zwembad en sauna.”

Via de achteringang kunnen we gewoon naar binnen, de werklui storen zich niet aan ons. Jan Brokken gaat voor in een eetzaal met prachtig uitzicht over het water, nog een eetzaal, en een rooksalon. Af en toe wijst hij op een detail. „Kijk wat een schitterende schouw.” De meeste schilderijen zijn tijdelijk naar een depot gebracht, cijfers op de muren geven aan waar ze hebben gehangen.

In de ‘kapiteinskamer’, waar de gasten ’s morgens hun koffie dronken, vertelt Jan Brokken wat hij te weten is gekomen over Leendert Spaander. Belangrijk in dat verhaal is de vriendschap tussen Spaander en de Engelse schilder George Clausen. Clausen was één van de eerste schilders die naar Volendam kwamen. In 1876 schilderde hij High Mass at a Fishing Village on the Zuyder Zee, waarop je een groep kinderen ziet knielen voor de ingang van een overvolle kerk. Spaander voer als beurtschipper op Engeland. Daardoor kon hij contact houden met Clausen, die hem waarschijnlijk introduceerde in het Engelse kunstenaarsmilieu.

Toen Spaander in 1881 een café kocht in de haven van Volendam liet hij er een verdieping op bouwen met de bedoeling kunstenaars te trekken. Hij liet ansichtkaarten maken die hij naar kunstacademies in heel Europa stuurde. Aanvankelijk waren het vooral Engelsen, maar uiteindelijk kwamen er schilders uit heel Europa, en ook uit de Verenigde Staten en Japan.

Georg Clausen: High Mass at a Fishing Village on the Zuyder Zee (1876)
Foto Nottingham Museums

Waarom Volendam? „Marken was eigenlijk mooier”, zegt Brokken. „Daar was alles van hout. Maar wat er ontbrak was iemand als Spaander. „De schilders kwamen het liefst pas in het voorjaar, ’s winters waren de zaken karig. In een strenge winter vroor de zee dicht, maar door de getijdewerking was het water te bobbelig om op te schaatsen. Wat deed Spaander? Hij liet een ijsmachine ontwerpen, waarmee hij de ijsvloer kon egaliseren. Van Volendam naar Marken en Monnickendam lag er daardoor een fantastische ijsbaan, die natuurlijk leidde naar Hotel Spaander, waar duizenden schaatsers terecht konden voor koek-en-zopie.”

Spaander was geen zuivere kapitalist – als schilders hem niet konden betalen deed hij niet moeilijk – maar zakelijk inzicht had hij wel. Hij zorgde ervoor dat het de kunstenaars aan niks tekort kwam. In Volendam hadden ze onderdak en eten. En vissersvrouwen die graag voor hen poseerden. „Een gulden per dag kregen ze, heel wat meer dan ze verdienden met het boeten van netten. En Spaander hield goed in de gaten dat schilders niet onder de prijs gingen zitten.”

In een interview heeft u wel eens gezegd: ‘Schrijven is voor mij iets onderzoeken wat me interesseert of intrigeert’. Wat intrigeerde u aan dit verhaal?

Er was zoveel openheid in Volendam. Buitenlanders waren welkom

„Dat er zoveel verdraagzaamheid en openheid was. De gedachte: buitenlanders wees welkom.”

Dat is nu niet echt de associatie die je hebt bij Volendam. Bij de Kamerverkiezingen behaalde de PVV een monsterzege.

„Ik schrijf ook: tolerantie blijkt geen eeuwigheidswaarde te hebben.”

Hoe verklaart u die tolerantie destijds?

„Ik denk dat het iets te maken heeft met het vissersbestaan. Marken, ook een schilderskolonie, was streng calvinistisch maar had diezelfde openheid. Net als Katwijk. Het bestaan op zee zorgde voor een open mind. Maar Volendam is geen vissersdorp meer.”

Jan Brokken leerde dit deel van Nederland kennen nadat hij in 1972 trouwde met een Française. „Als haar familie bij ons op bezoek kwam in Amsterdam dan wilde die de omgeving zien. Toen ben ik mijn eigen land gaan bekijken: Volendam, Marken, Edam, Monnickendam, Hoorn, Enkhuizen. Allemaal prachtig.” Zelf groeide hij ook op in een dorp, het Zuid-Hollandse Rhoon, waar zijn vader predikant was. Eigenlijk, zegt hij, is hij met dit boek over Volendam weer terug bij een van zijn eerste boeken, De provincie, een roman over een dorpsgemeenschap. Daarin schreef hij ook over de lucht: „Zeven tinten grijs geschilderd door een manisch depressieve god”, citeert hij. „Ik vond dat dat paste bij de benepenheid van een calvinistische dorp. Nú zie ik de gradaties”, zegt hij terwijl hij weer naar de wolken wijst. „Nu zie ik wat je ermee kunt doen.”

Net als de hoofdpersoon van De provincie wilde Brokken weg uit zijn dorp. Veel van zijn boeken spelen in het buitenland: Oost-Europa, Rusland, Afrika, de Caraïben, Indonesië, waar zijn ouders voor zijn geboorte woonden. Zijn vorige boek, De kampschilders, gaat onder meer over het kampverleden van zijn ouders. Het boek dat hij daarvoor schreef, De tuinen van Buitenzorg, is een liefdevol portret van zijn moeder en gaat over de periode dat zijn vader zendeling was op Zuid-Celebes.

Waar komt die reislust vandaan?

„Ik voelde me niet goed in dat dorp. Als kind van de dominee was ik een buitenstaander. In Indië was mijn vader de grote islam-deskundige, terug in Nederland was hij ineens dorpspredikant. Er waren mensen in het dorp die hem weg wilden hebben. Bovendien had hij een concentratiekamp-syndroom. Als je vijftien bent, denk je: die oorlog is voorbij, wat zeur je? Dat gaf veel spanningen, waardoor ik ziek werd. Ik had vreselijke jeuk, allergie. De dokter zei dat ik de ziekte van Sjaan had – zo heette de vrouw die mijn vader wilde afzetten als dominee – en zo snel mogelijk weg moest

„Tijdens één van mijn reizen ging ik naar het graf van een vriend van mijn vader in Indonesië. Ze waren allebei theoloog. Mijn vader had het gered en hij niet. Ik heb dat graf schoongemaakt en een dia gemaakt, die ik aan m’n vader liet zien. Dat was het enige dat ik voor hem in Indonesië moest doen. Daarna was ik van m’n allergie af.”

Augustin Hanicotte: Begrafenis van een visser (1911)
Foto Zuiderzeemuseum, Enkhuizen

‘Schrijven is duizend levens leiden’, merkt u in dit boek terloops op. Is dat waarom u schrijft?

„Ja. Maarten ’t Hart zei: als je schrijft leef je je leven twee keer. De eerste keer als het gebeurt en de tweede keer als je erover schrijft. Zo zie ik het ook, alleen doe ik het met de levens van anderen. Door te schrijven kun je je verplaatsen in een andere tijd, in een ander persoon. Door het schrijven van De tuinen van Buitenzorg heb ik mijn moeder pas echt leren kennen.”

U bent begonnen met romans, maar gaandeweg steeds meer non-fictie gaan schrijven. Waarom?

„Dat begon met Zaza en de president, over mijn vrouw die was verdwenen in Burkina Faso. Dat was nog in fictievorm, maar toen merkte ik al: ik ga niet schrijven over ‘een president van een West-Afrikaanse land’. Daarna ging ik steeds meer de kant van de non-fictie op.

„Later schreef ik De rechtvaardigen, over een Nederlandse consul in Litouwen die in de Tweede Wereldoorlog probeerde tienduizend Joden te redden door ze een visum voor Curaçao te geven. In 1964 kreeg hij daar nog een reprimande voor van Joseph Luns, de minister van Buitenlandse Zaken. Die man vroeg zich zijn hele leven af: heb ik er goed aan gedaan die visa te verstrekken, of heb ik die mensen alsnog de dood in gestuurd? Dat wist hij niet. Een dag voor zijn begrafenis kwam er een brief van het Holocaust Herdenkingscentrum Yad Vashem: tenminste 95 procent had de oorlog overleefd. Ten minste! Als ik dat in een roman zou opschrijven, zou men zeggen: ja, dat heeft hij alleen gedaan om het verhaal rond te krijgen. De werkelijkheid is altijd gekker dan je kunt verzinnen.”

Als mijn nieuwsgierigheid ooit ophoudt, dan kun je mij begraven

De ontdekking van Holland staat ook vol gebeurtenissen waarvan je als lezer denkt: hoe is het mogelijk? Zo schrijft Brokken over de Japanse kroonprins Hirohito die op de thee gaat bij de Volendamse schone Hille en na uren ‘met rode konen’ haar huisje verlaat. Brokken besluit dan: ‘De zeer bedeesde Hirohito zou de keizer worden voor wie mijn vader, moeder en broers diep moesten buigen tijdens het ochtend- en avondappel in het jappenkamp, en in wiens naam ze met de zweep kregen als ze het niet diep genoeg deden.’ Het is vintage Jan Brokken: in één zin maakt hij een toch al krankzinnig verhaal nog gekker door even het persoonlijke te benadrukken.

Geniet hij ervan zoiets te schrijven?

„Ik moet zeggen dat ik wel even een wenkbrauw heb opgetrokken. Ik wil dat de lezer óók even een wenkbrauw optrekt, in ieder geval de lezer die zich mijn vader herinnert uit een vorig boek. Ja, daar geniet ik van.”

Nadat we garnalenkroketten hebben gegeten in Eetcafé ’t Havengat stappen we in de auto voor een bezoek aan het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, waar enkele werken hangen die Brokken beschrijft in zijn boek.

Georg Sherwood Hunter: Kinderbegrafenis (1887) W.H.Zandbergen
Foto Zuiderzeemuseum, Enkhuizen

We zien Kinderbegrafenis van George Sherwood Hunter, een Schotse schilder, uit 1887. Een man op klompen loopt met een kistje onder zijn arm, gevolgd door een schare kinderen, met op de achtergrond de zee. Tijdens het schrijven van zijn boek keek hij vaak naar een reproductie van dit werk. „Ik heb zo vaak dat een schilderij er in werkelijkheid toch anders uitziet”, zegt Brokken. „In het echt heeft het schilderij meer diepte, is het blauwer. De schilder was een gelovig mens. Hij heeft het licht zo geschilderd dat je de indruk krijgt: ze gaan naar het paradijs. De kindersterfte was hoog in die tijd. Het is óók sociale geschiedenis.”

In het depot van het museum, een goed beveiligde bedrijfsruimte op een industrieterrein, hangt nog een ander schilderij van een begrafenis: Begrafenis van een visser van Augustin Hanicotte, uit 1911. Drie dochters van Leendert Spaander waren getrouwd met een schilder, Hanicotte was één van hen. Het is een groot schilderij – 2,28 bij 3,13 meter – van mannen die door de sneeuw stappen met een kist op hun nek. Brokken zag het niet eerder in het echt. „Dit is toch wel een moment voor me”, zegt hij. Hij vraagt een medewerker van het museum een foto te maken. „Die sneeuw, die natuurkrachten. Maar ook: die koppen van die mannen. Doodskoppen zijn het bijna. Je ziet dat het een gevecht is.”

Er figureren veel kunstenaars in de boeken van Brokken. Wat is het dat hem steeds weer naar hen trekt? „Je probeert telkens te kijken met een nieuwe blik”, zegt hij. „En door schilders kijken we anders. Neem Vincent van Gogh. Voordat hij zonnebloemen schilderde liep iedereen daar langs. Als je nu langs een zonnebloemveld loopt, denk je: Van Gogh. Zo leert Hanicotte ons kijken naar de zware strijd van die vissers.”

Ik zeg dat het me opvalt dat Brokken, hoewel hij over mensen schrijft, altijd heel weinig citeert in zijn boeken. Hij vertelt het verhaal. Maar dat doet hij met zoveel details dat het niet anders kan dan dat hij lang heeft gepraat met de mensen over wie hij schrijft. „Ik houd graag de regie”, zegt hij. „Maar ja, neem bijvoorbeeld het eerste verhaal van Baltische Zielen, over boekhandelaar Jans Roze uit Riga. Daar ben ik een week geweest om te praten.”

Dus u bent niet verlegen?

„Toch wel, ik ben ontzettend verlegen en onzeker. Als journalist vond ik het vroeger vreselijk om een afspraak te maken met een schrijver. En nog steeds, bij elk boek waar ik aan begin, voel ik weer spanning: krijg ik het rond? Maar ik heb één eigenschap die mij helpt: ik heb een ongelooflijke nieuwsgierigheid die het altijd overwint van mijn angst en mijn schuchterheid. Als die nieuwsgierigheid op een dag ophoudt dan kun je mij begraven.”