N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Mathijs Deen, radiomaker en schrijver, publiceerde vorig jaar een ‘waddenthriller’. Het werd zijn bestverkochte boek. Deze week verscheen het vervolg, De Duiker. „Het wad is het ideale Tatort omdat het zelf voortdurend alle sporen uitwist.”
De meester van de waddenthriller rijdt voor in een witte elektrische Citroën. We zijn op Texel, het is een dag met zon en wolken. „Lammetjesweer”, zegt Mathijs Deen. Blaffer, zijn krullerige hond, zit op de achterbank. Zelf heeft hij ook krullen, en een baard van een dag of wat. Hij draagt een donkerblauw outdoorvest met rits, stevige broek, wandelschoenen. Buiten eten is het plan, met uitzicht op Vlieland. Eerst halen we broodjes in Den Burg.
Mathijs Deen (60) publiceerde vorig jaar De Hollander, over de moord op een wadloper. Het boek, zijn eerste thriller, maakt kans op de Gouden Strop, de prijs voor het beste Nederlandse spannende boek die 25 mei wordt uitgereikt. Het was een bestseller in Duitsland en er wordt een internationale televisieserie van gemaakt. „Het is bijzonder om te zien hoe goed Deen het métier van het thrillerschrijven beheerst”, schreef Michel Krielaars in NRC. „Hij lijkt daarin op Georges Simenon, die als geen ander van misdaad literatuur kon maken.”
Deze week verscheen De Duiker. Een berger uit Terschelling stuit op een wrak, met het lijk van een duiker vastgeketend aan de trap naar de stuurhut.
Mathijs Deen is al heel lang radiomaker. Hij begon bij Radio Noord, presenteerde het VPRO-programma OVT over geschiedenis, maakte vele tientallen radiodocumentaires. Hij schrijft ook al lang boeken. Over de Rijn, over de oude wegen van Europa, over de geschiedenis van het waddengebied. Zijn novelle Het lichtschip (2020) speelt zich af op de Noordzee. Vanaf halverwege de negentiende eeuw lagen daar ‘lichtschepen’ voor anker als oriëntatiepunt voor schepen.
Nooit eerder schreef hij iets wat ook maar in de buurt kwam van een thriller. Je vraagt je af: waarom nu opeens wel? Had hij schulden? Liep er een weddenschap? Het kwam door zijn Duitse uitgever, vertelt hij. Twee van zijn romans waren in vertaling verschenen bij Mare Verlag in Hamburg, gespecialiseerd in boeken die zich afspelen op of aan zee. „Die uitgever dacht: kann der Jungen keinen Krimi schreiben?” Eerst wees hij het verzoek vriendelijk van de hand. „Maar ’s nachts lag ik wakker en dacht: als ik zo’n vraag krijg, uit het land van Derrick en Tatort, ben ik toch eigenlijk gek als ik het niet probeer.”
Meegesleurd door de stroom
De lunch, door hem besteld bij chefkok Valentijn Hillen, komt in drie bruinpapieren zakjes. Eén is al snel doordrenkt van olie. We rijden verder, naar de noordkaap van Texel. Mathijs Deen vertelt over het volgens hem heuvelachtige landschap. „Dit lijken duinen, maar het is door gletsjers opgestuwd land.” Hij wijst een onttakelde Noordzeekotter aan in de haven. Vertelt dat er nog maar drie Texelse Noordzeevissers over zijn. Verderop passeren we drassige vlaktes – voormalig boerenland vol vogels. Hij remt af bij een lepelaar, attendeert op kluten.
Hij houdt niet zo van thrillers, zegt hij. Hij heeft er ook niet veel gelezen. Ooit verdiepte hij zich in het werk van de Nederlandse thrillerschrijver Tomas Ross, ter voorbereiding op een marathoninterview. Hij heeft „een hele stapel” IJslandse thrillers van Arnaldur Indridason ingesproken als luisterboek. En ja, hij las Simenon, maar vooral om uit te vogelen waarom zijn vader zo graag las over commissaris Maigret – een zwijgzame pijproker, net als zijn vader zelf.
Maar de contouren van zijn eerste krimi kwamen als vanzelf in hem op. Hij was eens met de stichting Verdronken Geschiedenis meegevaren naar een onbewoonde zandplaat bij Schiermonnikoog. Tijdens die excursie werd een wadloper meegesleurd door de stroom, die nog maar net uit het water kon worden gevist. Op de terugweg moesten ze wachten op hoogwater, en vertelde de schipper hoe hij lang geleden met twee vrienden als eerste vanaf het Duitse vasteland naar het eiland Borkum was gelopen. „Ik dacht: als daarbij nou eens iets gebeurt. Het wad is het ideale Tatort omdat het zelf voortdurend alle sporen uitwist.” Er was ook nog een oude grenskwestie tussen Nederland en Duitsland, herinnerde hij zich uit zijn tijd bij Radio Noord. „Van een gedeelte van de Eemsmonding zegt Duitsland ‘het is van ons’, en Nederland ‘het is van ons’. Wat gebeurt er als een lijk in dat omstreden gebied wordt gevonden?”
Het komt allemaal terug in De Hollander. De titel is de bijnaam van zijn speurder: inspecteur Liewe Cupido van de Bundespolizei. Die heeft hij „vrij berekenend in elkaar geknutseld”, zegt hij. „Ik dacht: als ik dit dan toch ga proberen, moet ik wel een hoofdpersoon hebben die de Duitsers sympathiek vinden.” Een halve Nederlander dus, want „in Duitsland merk ik altijd dat ik als Nederlander een streepje voor heb”. Liewe Cupido is de zoon van een Nederlandse visser en een Duitse moeder. Detail: die Duitse moeder werkt op Texel bij het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee. De vrouw van Mathijs Deen werkt daar echt, daardoor zijn ze vaak op Texel. Ze wonen met hun twee zoons in Amsterdam.
In het begin ging Mathijs Deen er niet eens van uit dat zijn thriller ook in Nederland zou verschijnen. Zijn toenmalige redacteur raadde het af. „Hij zei: dat moet je niet doen, dan weten de mensen niet meer wat voor schrijver je bent.” Zelf vond hij het ook „griezelig”. „Moet meneer opeens een thriller schrijven. Alsof dat geen vak apart is. In Duitsland kenden weinig mensen me, daar maakte het niet zoveel uit.” Een andere Nederlandse uitgever bleek het boek dolgraag te willen hebben, en voegde op de cover het woord ‘waddenthriller’ toe.
Overnachten op het wad
Hij parkeert dicht langs de Waddenzee. „Nu nog een klein stukje lopen.” Het is afnemend tij. In De Hollander overnachten wadlopers op het wad, bij hoogwater, hangend in een net aan stokken. Van Duitse lezers krijgt hij veel vragen over die vorm van ‘extreem wadlopen’, zegt hij. Zelf heeft hij het nooit gedaan. „Ik heb het ook nooit zo genoemd, volgens mij heeft de vertaler dat eringezet.”
We gaan zitten op een houten bank. Hij heeft bordjes en bestek meegenomen – oh dat ligt nog in de auto. Voor ons is een duintje met helmgras. Af en toe stijgt er iets op van het strand erachter: een kreet, een vlieger, een bal. Opwaaiend zand bestuift de broodjes.
Vlieland, aan de horizon, was de eerste andere werkelijkheid die hij leerde kennen. Vanaf zijn achtste of negende ging hij er jaarlijks op vakantie. In het voorwoord van zijn boek De Wadden beschrijft hij „het huppeltje van mijn vader” toen ze voor de allereerste keer door de duinen liepen. Het eiland werkte op zijn verbeelding. „Eilanders beschouwde ik als een andere mensensoort. Ik denk dat meer mensen dat hebben met de waddeneilanden. Het gevoel dat je daar in een ander soort wereld terechtkomt. Met andere wetten, andere normen, andere omgangsvormen.”
Zijn kindertijd in het Twentse Boekelo was eentonig, „een dreun van Alltagstristesse”. Na school ging hij naar Groningen om Nederlands te studeren. „Maar je neemt het dorp mee in je persoonlijkheid. Na een jaar of vier liep ik in Groningen naar de bakker, tussen bebouwing van zeg vijf woonlagen door, en toen dacht ik opeens: hé, niemand van de mensen die mij hier zien lopen, kent mij. In het dorp voelde ik me altijd bekeken. Niet veroordeeld, wel bekeken. Ik werd een keer van zondagsschool verwijderd. Toen kon ik voor mijn gevoel niet door het dorp naar huis lopen. Want dan dachten de mensen misschien: die jongen moet op de zondagsschool zijn.”
Een en al beklemming was het ook weer niet. Anderhalf jaar geleden zocht hij voor een radiodocumentaire zijn oude klasgenoten van de basisschool op. „In mijn klas zaten dertien boerenkinderen” – zijn eigen vader was chemicus bij Akzo – „zij woonden om Boekelo heen. Ik voelde me altijd bevrijd als ik naar mijn boerenvrienden ging.” Het was geweldig om ze terug te zien, zegt hij. „Om Twents te horen en te merken dat die oude vriendschappen nog bestaan. Het was net of er geen tijd verstreken was.”
Dat hij wilde schrijven wist hij vanaf de middelbare school. Of beter: dat hij wilde vertellen. „Ik ben in de eerste plaats een verhalenverteller.” Maar waarover moest het gaan? De literatuur die hij las (Mulisch, Alberts, Wolkers, ’t Hart) ging over de oorlog, Indië, calvinistische opvoeding. „Alles wat ik niet had meegemaakt.” Hij studeerde af in taalbeheersing, daarna wist hij niet wat hij moest doen. In 1987 zei iemand tegen hem dat hij een goede radiostem had. ‘Een echte BBC-stem’ – het was een Engelse vrouw. Zo werd het radio. Voor zijn boeken vond hij inspiratie in geschiedenis.
Moord op afstand
En nu is hij dus ook een populaire krimi-schrijver. De Hollander was zijn succesvolste boek ooit. Het heeft hem overvallen, zegt hij. „Ik heb ontzettend veel optredens in Duitsland. En ik ben een derde deel aan het schrijven. Dat willen ze graag.” Wil hij het zelf ook? Nou, die derde wil hij nog wel afmaken, maar zijn genre is het nog steeds niet. „Wat opvalt in mijn boeken is dat de moord bij wijze van spreken bijna in afwezigheid van mensen gebeurt. Het wordt allemaal op afstand gedaan. Ik schrijf ook nauwelijks over de moordenaar, ik zou niet weten wat ik daarover moet schrijven. De moord is bijzaak. Wat me interesseert, is dat mensen door een moord in een staat van verhoogde sensitiviteit of activiteit of paniek raken. Hoe personages zich dan gaan gedragen. Hoe vriendschappen en relaties zich houden onder druk.”
„Jij bent een lezer”, zegt hij opeens. „Beschouw jij een thriller nou als iets wat niet tot de literatuur behoort?” Hij wacht het antwoord niet af. Het Historisch Nieuwsblad en de Frankfurter Allgemeine hebben misprijzend geschreven over zijn geschiedenisboeken De Wadden en Over oude wegen, vertelt hij. Omdat ze werden verkocht als non-fictie terwijl ze dat niet zouden zijn. „Ik denk nu: ze hadden gelijk. Het is geen non-fictie, het zijn verhalen. Voor mijn thrillers geldt precies hetzelfde. Ook daarover zeggen mensen: het voldoet niet aan het genre. Maar ze vinden het wel ‘sfeervol’. Met ‘mooie natuurbeschrijvingen’.” Er zit wel íéts in van het genre, zegt hij: een moord, vaste hoofdfiguren. „Maar dat wil niet zeggen dat het geen goed boek kan zijn. Op dezelfde manier als een gewone roman.” Hij zwijgt. „Zo. Dat was mijn peptalk.”
Door het zand komt een badgast aangelopen. In het Duits vraagt hij of Mathijs Deen een foto wil maken van hem en zijn vrouw. Zijn telefoon reikt hij vast aan. „Selbstverständlich!”, zegt Mathijs Deen. „Gerne!” Hij staat op en loopt mee, een stukje dichter naar de Waddenzee.