‘De meeste mensen weten best dat groente en fruit gezond zijn. Maar als je steeds hoort wat móét, gaat het tegenstaan’

Liever te dik in de kist, dan weer een feestje gemist. Ja, die carnavalskraker kent Tim van Meurs wel. „De boodschap is duidelijk”, zegt hij. „Waarom zou je de genoegens van het leven moeten missen omdat dat gezonder is? Mensen willen niet verteld worden wat ze moeten doen en laten.”

Tim van Meurs (31) promoveerde eind september als socioloog aan de Erasmus Universiteit op zijn proefschrift Geen trek in bemoeienis. Over hoe weerstand tegen instituties onder lageropgeleiden maakt dat deze groepen minder ontvankelijk zijn voor voedingsadvies. De woorden ‘lager’ en ‘hoger opgeleid’ gebruikt hij trouwens bewust, schrijft hij in een voetnoot. Alternatieven, zoals praktisch versus theoretisch opgeleid, dekken de lading niet, volgens Van Meurs, en doen geen recht aan de ondergeprivilegieerde positie van lageropgeleiden.

Tim van Meurs koos een andere songtekst als motto voor zijn proefschrift. You’ll never live like common people / you’ll never do whatever common people do, van de Britse band Pulp. „Dat gaat over de afstand van de elite tot de working class. Hoe sterk je ook probeert je in te leven, je staat er altijd buiten.” Mensen zijn Van Meurs’ eerste interesse, of beter gezegd sociale stratificatie: „Waarom doen bepaalde groepen dingen anders dan anderen?” Via een vrijgekomen promotieplek kwamen voeding en gezondheid erbij: waarom eten lageropgeleiden minder gezond en hebben interventies zoals voorlichting zo weinig effect? Het ligt aan een gebrek aan geld aan kennis, is vaak de verklaring. „Maar het is lang niet altijd een kwestie van onwetendheid. De meeste mensen weten best dat groente en fruit gezond zijn. Maar als je andere prioriteiten hebt en je hoort steeds wat je móét, gaat het tegenstaan.”

Goede bedoelingen

Die weerstand koppelt Van Meurs aan wat hij anti-institutionalisme noemt. Een begrip dat hij in zijn proefschrift op verschillende manieren definieert maar dat neerkomt op een algemene afkeer van instituties als de overheid, wetenschap en gezondheidszorg. „Ik heb gekeken naar wantrouwen in instituties. Maar ook naar anti-paternalisme, weerzin tegen bemoeienis. En of burgers de indruk hebben dat instituties goede bedoelingen hebben, die aansluiten bij hun eigen ideeën.”

De strategie van dit soort instituties, zegt hij, is om hun autoriteit te benadrukken, en om burgers met simpele taal aan te spreken. „Maar als je weet dat mensen zo weinig mogelijk te maken willen hebben met instituties, dan trek je mensen niet mee door te zeggen: de wetenschap heeft aangetoond dat… En simpele taal is al snel belerend. Als het Voedingscentrum tips geeft voor ‘slimme keuzes’, zeggen ze dan eigenlijk dat ik domme keuzes maak? Dat ik dom ben?”

Niet alleen wordt de boodschap dan als betuttelend gezien, die boodschap dóét ook iets met mensen. „Ze voelen zich gestigmatiseerd, miskend en niet vertegenwoordigd door deze instituties.”

Groene asperges

Het Voedingscentrum, dat als overheidsinstelling op wetenschap gebaseerde publieksvoorlichting geeft, is zo ongeveer de belichaming van die instituties. En kan het alleen al daarom moeilijk goed doen. Maar wat ook speelt: weten ze wel hoe gewone mensen leven? Van Meurs geeft als voorbeeld de tip om groene asperges te eten. „Als je groente wilt promoten en het eerste waaraan je denkt zijn groene asperges, dan zit je toch echt in een bubbel waar veel mensen niet in zitten. Begin eens met een sperzieboon! Als er maar één iemand in die vergadering had gezeten zónder hbo- of academische opleiding, waren die asperges er nooit doorgekomen.”

Hardere maatregelen, zoals een suikertaks of het verplichten van fabrikanten om suiker, zout en vet omlaag te brengen, zijn op korte termijn effectiever dan voorlichting, zegt Meurs, om het simpele feit dat niemand eromheen kan. „Maar ze kunnen het vertrouwen in de goede bedoelingen van instituties wel verkleinen, en daarmee ook de ontvankelijkheid voor informatie.” Met als gevolg een moeilijk te keren feedback loop, waarin afkeer van instituties en afkeer van interventies elkaar versterken. Of nog sterker: actief verzet tegen alles wat mensen voelen als een bedreiging van hun vrijheid. „Bijvoorbeeld iemand die tijdens de Week Zonder Vlees dubbel zoveel speklappen in de pan gooit en op Twitter zegt: zo compenseer ik iemand die geen vlees eet. Natuurlijk ontneemt zo’n campagne niemand de vrijheid om vlees te eten, maar er wordt een culturele norm opgelegd. Dat voelt bedreigend en kan zo’n boemerangeffect opleveren.”

Als wetenschapper ben je onderdeel van die gewantrouwde instituties, realiseerde Van Meurs zich tijdens zijn onderzoek. Hij beschrijft uitgebreid dat zijn interviews met lageropgeleiden in het gedrang kwamen toen de coronapandemie aanbrak. „Om het vertrouwen van mensen te winnen, wilde ik ze thuis interviewen – dat kon niet meer. Bovendien was anti-institutionalisme niet meer los te zien van de weerstand tegen coronamaatregelen. Opvallend was dat het ineens in alle lagen van de samenleving te zien was.”

Tim van Meurs is zelf opgegroeid in Hoogvliet. Aardappelen-groente-vlees. Hij was de eerste in zijn familie die naar de universiteit ging. „De universiteit – daar was ik niet. En de ongeschreven regels die voor anderen heel vanzelfsprekend waren, kende ik niet. Ik wil mezelf niet neerzetten als een working class hero, maar ik heb nog wel een paar tenen in dat leven, dat helpt denk ik om me in te leven in andere groepen.”