Ze was Flakhelferin, helper in een groep vrijwilligers die Duits Flak 38 luchtafweergeschut uit de Tweede Wereldoorlog bedienden. Ze stond aan het front als tweede luitenant US Army Nurse. „Niet in zo’n wit jurkje maar in uniform. We kregen ook schietlessen.” Ook vocht ze – twee keer – als Nederlandse overloper met de nationalistische troepen in het Algemeen Offensief van maart 1949 tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog.
Althans, al die oorlogsrollen speelde ze. Visueel antropologe Lise Zurné promoveerde in december aan de Erasmus Universiteit Rotterdam met een proefschrift over historische re-enactments. Ze deed participerend onderzoek bij Indonesische en Europese verenigingen die 20ste-eeuwse oorlogen en veldslagen naspelen. Inzet was de vraag hoe die fysieke optredens het eigen historische verleden levend houden en tegelijk opnieuw definiëren. Hoogst academisch, maar ook zwaar werk, in hitte, kou, modder en regen – alles voor de ware historische beleving. „Er heerst onder de hobbyisten die dit doen ook de sfeer van: hoe zwaarder het is, hoe authentieker. Zonder dat er echt mensen doodgaan, natuurlijk.”
Zurné, die als antropoloog cum laude afstudeerde in Leiden, had altijd interesse in koloniale geschiedenis, vertelt ze. Op YouTube zag ze Indonesische filmpjes van hobbyisten die offensieven tegen Nederland naspeelden. „Ik was altijd geïnteresseerd in naspelen, acteren en verkleden. Ik heb ook een keer een filmpje gemaakt over kostuumfotografie in Volendam.” Na haar afstuderen reisde ze naar Indonesië, waar ze met re-enactors twee keer zelf meedeed, in 2016 en 2019, aan een opvoering van het offensief van maart 1949.
Grote rol voor Soeharto
Het verschil tussen beide keren was illustratief voor de fluïditeit van de historische verbeelding. „Dat grote maart-offensief is beladen omdat de voormalige president Soeharto er aanvankelijk een grote rol in opeiste. Het had volgens hem de doorslag gegeven om Nederland naar de onderhandelingstafel te krijgen. Latere historici zijn daaraan gaan twijfelen, het effect daarvan zie je terug in het spel.”
De eerste keer speelde die kwestie geen rol en was het gewoon een feestelijk evenement. „De tweede keer was Soeharto in het verhaal kleiner gemaakt en was er een grotere rol voor de sultan van Yogyakarta, die het festival nu ook financiert.”
Het jaarlijkse spel kreeg toen ook een upgrade, met sponsors, politie-afzettingen en uitzending op televisie. Al bleef het publiek bescheiden: zo’n 5.000 toeschouwers op zijn hoogst, schat Zurné. „Dat is ook het punt met zulke opvoeringen: voor wie zijn ze bedoeld? Ze hebben een educatieve functie, soms een politieke of nationalistische. Maar voor de deelnemers gaat het vaak ook om de lol.”
Zelfgemaakte uniformen en wapens
Uniformen en houten of metalen wapens maakten de Indonesische deelnemers zelf, op basis van eigen onderzoek en documentatie. Een rol als Hollander is erg in trek. „Natuurlijk is Nederland de slechterik, maar de Nederlanders hadden wel de mooiste uniformen en beste wapens. Dat is een mooie rol om te spelen. Daar zie je hoe goed en kwaad bij zulke spelen door elkaar gaan lopen.”
Haar onderzoek past bij de allengs groeiende belangstelling voor ‘affectieve geschiedenis’. In die benadering telt ook het voelen, ruiken en horen. Zurné: „Het idee is dat we de werkelijkheid, en dus ook de geschiedenis, niet alleen cognitief tot ons nemen maar ook lichamelijk.” Hoe rook bijvoorbeeld een Middeleeuwse stad? Hoe klonk een fabriek in de negentiende eeuw?
Een film van haar onderzoek is er nog niet, al is dat haar droom. „Ik heb superveel materiaal geschoten in Indonesië, er staan veel stills van in mijn proefschrift. Maar je merkt dat beeld in de wetenschap toch nog steeds minder serieus wordt genomen dan het geschreven woord, al komt er meer aandacht voor.”
Zurné heeft nu een aanstelling voor twee jaar als docent geschiedenis aan de Erasmus Universiteit, die haar zeer bevalt, zegt ze, maar ze wil haar vleugels graag verder uitslaan. „Er is zoveel te doen over historische beleving, van specialistisch onderzoek tot in musea.” Met vier anderen richtte ze ‘etnovision’ op, een collectief dat workshops geeft over visuele methoden in de antropologie.
Ongewenste avances
Het veldwerk in Indonesië eiste niet alleen zijn academische tol, het eindigde ook abrupt. Het begon met flirten en berichtjes sturen door een deelnemer, de tweede keer escaleerden zijn ongewenste avances tot stalking. Zurné raakte in een „constante toestand van angst”, schrijft ze in haar proefschrift, pakte haar biezen en vertrok vroegtijdig. „Je kunt zo iemand afweren, maar het was een persoon die veel voor mijn onderzoek betekende, in contacten leggen en helpen toegang krijgen tot bronnen.” Zurnés onderzoek liep er vertraging door op, ze zat na terugkeer een tijd ziek thuis.
Een ervaring die andere vrouwelijke veldwerkers zullen herkennen, meent ze. „Vertrouwenspersonen aan universiteiten zijn vooral gericht op wat er gebeurt aan de universiteit, op de campus. Veldwerk buiten de universiteit wordt niet echt meegenomen, terwijl dat voor antropologen toch ook werk is. Dat voelt best machteloos.”
Na haar ervaringen in Indonesië richtte Zurné met een collega een werkgroep op voor veiligheid voor vrouwelijke onderzoekers in het veld, die nu onderdeel is van het Landelijk Overleg Vrouwenstudies in de Antropologie (LOVA). Ze hoopt op meer bewustwording en betere nazorg bij incidenten zoals zij die beleefde.
Ook dat is een strijd die nog steeds wordt geleverd – en geen spel.