Aan het begin van elke schooldag stond meester Wilfred bij de deur zijn leerlingen te begroeten. Zo kon hij ze allemaal even in de ogen kijken. Was het een goede of een slechte dag? Na die ene seconde wist hij vaak genoeg. Daarna was het een kwestie van opletten. Na een tijdje herkende hij feilloos de signalen. De een ging letterlijk op z’n tenen lopen, of zitten wiebelen. De ander werd juist stil of droomde weg.
Voor ze over de drempel van zijn lokaal stapten, hadden de kinderen vaak al van alles meegemaakt, leerde meester Wilfred. Ruzie thuis, de taxi die niet altijd even rustig was – zelfs op het korte stukje tussen de woongroep en de ingang van de school kon er iets zijn gebeurd. In het eerste halfuur zat altijd rumoer. Daarom begon de schooldag steevast met lezen. Geen boekenkast in de school was zo goed gevuld als die van hem.
Op De Pionier zaten in de jaren negentig zo’n honderd leerlingen, verdeeld over tien klassen. Kinderen die meestal niet thuis konden wonen omdat ze, door psychische problemen of de omstandigheden waarin ze opgroeiden, vastliepen in hun ontwikkeling. De Pionier was onderdeel van het Paedologisch Instituut, kortweg PI, een academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie in Duivendrecht. Afhankelijk van hun problematiek woonden kinderen er op een groep of kregen ze dagbehandeling. Vaak bleven ze een jaar, soms langer.
Wilfred Woutersen (60) gaf vijftien jaar les op de Pionier. Het idee voor een boek ontstond toen hij de vijftig naderde. „Dan ga je een beetje terugkijken op je carrière”, vertelt hij op een vrijdagmiddag in een verlaten klaslokaal in de school waar de winterzon naar binnen schijnt. Naast hem zit psycholoog Henk Fibbe (65), vriend en oud-collega. Samen besloten ze op zoek te gaan naar oud-leerlingen. Hoe zou het met ze gaan?
Mappen
„Ik denk dat het hier ergens moet zijn”, had de medewerker gezegd aan het einde van de zoveelste gang.
De speurtocht was begonnen in Amsterdam-Oost, in de atoomschuilkelder van het Academisch Medisch Centrum. Daar, in dat gigantische betonnen complex met tl-licht en eindeloze rijen stellingkasten, zou ergens het archief van het PI moeten liggen. De medewerker opende een deur en knipte het licht aan. Woutersen herkende de dikke zwarte multomappen meteen.
Het waren de mappen die hij in de zomervakanties mee naar huis kreeg, met aanmeldgegevens van nieuwe leerlingen. Mappen met een inhoud die hem ’s nachts wakker hield. „Ze waren tien, elf jaar en er was in hun levens al zo veel gebeurd. Vaak dacht ik: jezusmina, hoe ga ik dít handelen?”
Dat ze de dossiers vanwege privacy niet meer mochten openen, was niet erg. Fibbe: „We wilden ze zien om een idee te krijgen.” Woutersen: „Je ziet het, je ruikt het, en alles kom terug. Je zit meteen weer in die tijd.”
Het bezoek aan het archief resulteerde in een lijst met vijftien namen van oud-leerlingen. Daarna volgde een online zoektocht: Facebook, Instagram, LinkedIn en minder bekende verzamelplekken.
Het moet een jaar of zes geleden zijn dat Vanessa een bericht kreeg via Schoolbank, een database voor oud-klasgenoten, vertelt ze bij een kop koffie. „Wilfred vroeg of hij me mocht interviewen, omdat ze een boek wilden schrijven. Mijn eerste gedachte was: nee, nee, nee.”
Praten over haar jeugd vindt Vanessa (40) – donker haar, blauwe ogen die een tikje verdrietig staan, haar achternaam wil ze liever niet in de krant – nog steeds lastig. Ze heeft veel weggestopt. „Soms klap ik een beetje dicht. Mijn koppie slaat dan op tilt.”
‘Verademing’
Ze was bijna drie toen ze door jeugdzorg „uit huis werd getrokken”. Haar moeder was achteraf gezien waarschijnlijk manisch-depressief. „Ze lag de hele dag op de bank, deed zelfmoordpogingen. Ze kon gewoon niet voor ons zorgen.” Vanessa groeide op in tehuizen en pleeggezinnen.
Toen ze elf was, kwam ze op het PI. „Ik was echt heel rebels, schopte overal tegenaan. En toen kwam ik in de klas bij meester Wilfred. Hij was een van de weinigen die mij begreep. Ze vonden me allemaal maar een rotkind. Hij niet. Hij had door wat er met me aan de hand was. Dat was echt een verademing.”
Vanessa kreeg een rustig plekje in de klas nadat het een paar keer mis was gegaan met andere kinderen. Rechts vooraan, aan een losstaand tafeltje, dicht bij het raam. Ze was een wegdenker, zegt ze. „Ik zat veel in mijn hoofd. Ik mocht af en toe naar huis en als ik dan weer een rotweekend achter de rug had bij mijn moeder, moest ik dat verwerken.”
In plaats van boos te worden als haar gedachten weer eens de klas uit zweefden, bedacht meester Wilfred samen met Vanessa een tactiek. Ze spraken een codewoord af: Doef! zei de meester dan, terwijl hij zijn vuist even boven haar hoofd liet hangen. Vanessa: „En dan was ik er weer.”
Lees ook
‘Het beeld van onze blije, gelukkige jeugd heeft een knauw gekregen’
Goot of gevangenis
Pas achteraf zouden Wilfred Woutersen en Henk Fibbe inzien dat de werkwijze op het Paedologisch Instituut bijzonder was.
„Als we over een kind praatten, werd alles geïntegreerd: school, onderzoek en therapie”, zegt Fibbe, die in het kader van zijn studie psychologie stage liep op het PI en er daarna bleef werken. „We probeerden samen uit te vogelen waaróm Pietje met stoelen gooide, voor ons was dat heel normaal.” Op andere plekken, zag hij later in zijn carrière, waren onderwijs en zorg meestal gescheiden entiteiten. „Het systeem is leidend. Iedereen redeneert vanuit zichzelf.”
Niet dat alles nou zo perfect was. „Wat je ook in het boek ziet, is dat kinderen nadat ze weggingen weer in elkaar donderden, omdat alles buiten bleef zoals het was.” Woutersen erkent dat. „We lieten ze veel te snel los. Dat werd onvoldoende begeleid.”
Alle oud-leerlingen die Wilfred Woutersen en Henk Fibbe wisten op te sporen, lieten zich uiteindelijk interviewen voor het boek. Je moet bedenken, zegt Fibbe, dat zij degenen zijn die het in het leven nog aardig hebben gered. „Wie in de goot of de gevangenis is beland, vind je niet.”
Mo, de stille jongen die hele pauzes boven op het klimrek doorbracht, staat eigenlijk voor alle kinderen met wie het niet goed is afgelopen. Zijn verhaal eindigt met een bericht op zelfmoord.nl:
Je sprong op de A6 bij Almere voor onze auto. Eigenlijk denk ik er elke dag nog wel een keer aan terug. […] Wie was je, wat waren je hobby’s, je lievelingsmuziek. Maar vooral waarom deed je dit?
En zo moeten er meer zijn, denkt Woutersen. „Dat kan niet anders.”
Hoe is het om dat onder ogen te zien?
„Het is niet zaligmakend. Maar dat wist ik toen al, hoor. Er zijn veel collega’s die het hier niet gered hebben. Je moet de wereld niet willen verbeteren. Wat je moet doen is: proberen ze een zo goed mogelijk jaar te geven.”
Lees ook
Op de eerste dag in jongerenhuis De Dreef kreeg hij al klappen
Vastgebonden, opgesloten
Vanessa zwierf na haar tijd op het PI van de ene naar de andere instelling. Ze schat dat ze op wel vijftien, zestien plekken heeft gewoond. Op een gegeven moment zat ze tussen kinderen met een verstandelijke beperking. „Terwijl ik gewoon naar de havo ging.” Ze werd vastgebonden, opgesloten. Ze is een van de honderden Nederlanders die, door hoe er vroeger met haar in de jeugdzorg is omgegaan, een schadevergoeding van 5.000 euro kreeg.
Ze werkte uiteindelijk mee aan het boek omdat ze inzag dat anderen misschien iets aan haar verhaal zouden hebben. „Ik wilde de cirkel doorbreken. Ik wil niet dat mijn kinderen ooit hetzelfde meemaken als ik.”
Haar leven bestaat uit ups en downs. Lang lukte het min of meer op de automatische piloot te leven, tot haar partner een paar jaar geleden de benen nam. Ze viel in een zwart gat, vertelt ze, toen haar kinderen voor het eerst zonder haar op vakantie gingen. „Ik ben gaan zuipen. Ik kon het allemaal niet meer filteren.”
Nu doet ze wat ze kan om haar leven op de rit te houden. Ze heeft hulp gezocht, werkt aan haar trauma’s, solliciteert en ondersteunt als vrijwilliger anderen die in de shit zitten. „Daar ben ik schijnbaar heel goed in, omdat ik zoveel ervaring heb.”
Zitkuil
„Jaaa, dit was het klasje…” Het lokaal ruikt naar dennenappels, anders dan vroeger. Ook de indeling verschilt. Woutersen wijst op de tafeltjes die stuk voor stuk naar de muur staan gekeerd: „Leerlingen met autisme, denk ik. Toen ik hier begon zat alles door elkaar.”
Verderop, in het hart van de school, is de zitkuil waar leraren en scholieren samen optraden, waar Kerst en Sinterklaas gevierd werden. Hier klonk aan het eind van elk schooljaar het ‘Voorgoedlied’, met voor ieder kind een eigen couplet.
Voorgoed, voorgoed
Voorgoed, we gaan voorgoed
We gaan voorgoed!
Voor de bovenbouwleerlingen van meester Wilfred was er geen weg terug naar het PI: ze werden verondersteld voldoende bagage te hebben om het verder te redden. Het boek, zeggen Woutersen en Fibbe, geeft een inkijkje in hoe ze hun tijd hier beleefden en hoe het ze daarna verging. Het oordeelt niet over de jeugdzorg van toen of nu. Toch is er één duidelijke les, zegt Woutersen: luister naar kinderen. „Allemaal zeggen ze: zie mij. Neem de tijd.”