‘Erken het héle koloniale verleden’

Excuses slavernij Ghana, Guyana, Myanmar, Madagaskar: de lijst van gebieden die Nederland ooit koloniseerde is lang. Dus waarom kregen alleen Suriname en de Cariben excuses?

Herdenking van het koloniale verleden van Nederland op de Dam in Amsterdam op 3 mei.
Herdenking van het koloniale verleden van Nederland op de Dam in Amsterdam op 3 mei. Foto Paco Núñez

Drieëndertig vlaggendragers steken op 3 mei om 20.00 uur hun vlaggen in de lucht op de Dam. De vlaggen symboliseren de gebieden die Nederland ooit koloniseerde. In de twee minuten stilte die volgen, herdenken de aanwezigen de slachtoffers van dat koloniale verleden.

Organisator van deze „inclusieve herdenking” is de Surinaams-Nederlandse Rishma Khubsing (41). „We staan op 4 mei elk jaar stil bij het leed dat Nederland is aangedaan”, zegt zij, „maar we moeten ook het leed erkennen dat Nederland andere landen heeft aangedaan.” Als kind keek ze elk jaar met haar ouders de Nationale Dodenherdenking. Van huis uit kreeg ze ook de verhalen over slavernij en contractarbeid in Suriname mee. Op Bevrijdingsdag dacht ze eens: ook onze voorouders zijn bevrijd van een ellendige overheersing. Daar zouden we ook bij stil moeten staan.

Het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden adviseerde het kabinet vorig jaar om van 1 juli, de herdenking van de afschaffing van de slavernij, een nationale herdenkingsdag te maken waarbij de koning en het kabinet aanwezig moeten zijn. Ook adviseerde het college premier Mark Rutte excuses te maken voor de slavernij in Suriname en de Caribische eilanden. 2023 is het Herdenkingsjaar Slavernijverleden in die gebieden, dit jaar 150 jaar geleden, Er is terecht veel aandacht voor Suriname en de eilanden, vindt Khubsing, „maar waarom worden niet álle slachtoffers van het Nederlandse koloniale verleden herdacht?”

Nederland was gedurende zijn koloniale geschiedenis in zo’n dertig landen aanwezig, in zo’n twintig daarvan ook vond slavenhandel plaats, blijkt uit onderzoek van Atlas of Mutual Heritage, opgezet door onder meer het Nationaal Archief. Het exacte aantal gebieden hangt af van de manier van tellen: niet alle gekoloniseerde gebieden vallen nog onder hetzelfde land.

Excuses van Rutte

In Azië was Nederland buiten Indonesië onder meer aanwezig in Taiwan, Myanmar en Sri Lanka. De schattingen van de omvang van de Nederlandse slavenhandel rond de Indische Oceaan tussen de zeventiende en de negentiende eeuw lopen uiteen tussen de 660.000 en 1.000.000 mensen, aldus historicus Markus Vink. Ter vergelijking: in de trans-Atlantische slavenhandel gaat dat om zo’n 600.000 slaafgemaakten, volgens de database van SlaveVoyages.

Op het Afrikaanse continent koloniseerde Nederland langere of kortere tijd (delen van) Ghana, Angola, Mozambique en Madagaskar. In Zuid-Afrika was het lang aanwezig: van 1652 tot de komst van de Britten rond 1800. „Natuurlijk had Rutte ook Zuid-Afrika moeten noemen in zijn slavernij-excuses”, zei de Zimbabwaanse cultuurhistoricus Panashe Chigumadzi begin dit jaar tegen NRC.

Lees ook dit artikel: Hoe de excuses die Mark Rutte niet wilde, er toch kwamen

In de Amerika’s had Nederland een actieve rol in de slavenhandel in New York, de Guyana’s en Brazilië. De lijst met veroverde gebieden is langer, maar veel daarvan staan niet in de Nederlandse schoolboeken. De excuses van Rutte waren vanwege het Herdenkingsjaar Slavernijverleden in Suriname en de Cariben expliciet gericht op die gebieden .

Volgens Guno Jones, docent koloniaal en post-koloniaal burgerschap aan de Vrije Universiteit, is het „deels verklaarbaar” dat het trans-Atlantische slavernijverleden meer aandacht krijgt dan de slavernijgeschiedenis van andere gebieden. „Suriname, bijvoorbeeld, werd ingericht als plantage-economie, de grond werd veroverd van de inheemsen en slaafgemaakten werden er vanuit Afrika naartoe gebracht.” Het kolonialisme in de Indonesische archipel was complexer: hoewel slavernij daar ook „omvangrijk” was, bestond dat naast andere vormen van gedwongen arbeid.

‘En wij dan?’

Volgens Guno Jones is het „van belang” dat het gehele koloniale verleden wordt erkend. Dat je over het ene deel van de geschiedenis meer hoort dan over het andere „heeft alles te maken met welke geschiedenis levend wordt gehouden”, zegt hij. „En dat gebeurt door mensen in het heden, die zich ergens mee identificeren.” Zo heeft Nederland veel inwoners van Surinaamse, Caribische of Indonesische afkomst. De koloniale band met die gebieden is langdurig geweest en Nederland was daar de laatste koloniale macht.

In gebieden zoals Sri Lanka en Guyana kwamen later andere kolonisators aan de macht, in deze gevallen Groot-Brittannië. „Na de dekolonisatie migreerden inwoners uit de Britse koloniën niet naar Nederland, maar naar Engeland. Daar zijn die stemmen nu sterker aanwezig.”

Dat betekent niet dat Nederland geen verantwoordelijkheid heeft tegenover gebieden die het langer geleden of voor kortere duur koloniseerde, vindt Jones. Op een bijeenkomst van de Reparations Commission van de Caricom – de Caribische tegenhanger van de Europese Unie – verbaasde de voorzitter van de Guyana Reparations Committee, Eric Philips, zich over het uitblijven van excuses aan Guyana. Daar was Nederland tweehonderd jaar lang de kolonisator, voordat het in 1812 werd verdreven door het Verenigd Koninkrijk. Jones „Dat er na Nederland een ander kwam, wist de misdaden én de gevolgen voor de huidige generaties niet uit. Daarom is het belangrijk na te denken over herstel – niet alleen over symbolische verantwoordelijkheid.”

Wati Chaeron

‘We moeten vergeven om samen te kunnen leven’

Wati Chaeron-Delft.

Foto Annabel Oosteweeghel.

Het oudste en langste koloniale bewind van Nederland was in het huidige Indonesië. In de zeventiende eeuw brachten kolonisten delen van het land onder één regering, uiteindelijk onder de naam Nederlands-Indië. De VOC verscheepte, verhandelde en dwong naar schatting tussen de 600.000 en meer dan een miljoen slaafgemaakten om te werken. In 1945 begon een bloedige onafhankelijkheidsoorlog, waarin het Nederlandse leger extreem geweld gebruikte voordat het land in 1949 onafhankelijk werd.

Toen de diplomatieke banden in de jaren zeventig tussen de landen weer werden hersteld, kwam de vader van de Indonesische Wati Chaeron (42) voor onderwijs naar Nederland. Nadat hij met Chaerons moeder was getrouwd, vestigden ze zich permanent in het land van hun voormalige bezetter.

Hoewel Chaeron zelf in Nederland werd geboren, vonden haar ouders het belangrijk dat ze haar „Indonesische dna” behield. Dus ging ze naar een Indonesische basis- en middelbare school en bezocht ze van jongs af aan een Indonesische moskeegemeenschap, waar ze nu bestuurslid is. In 2012 richtte ze het eerste Indonesische diasporanetwerk in Nederland op. Ook begon ze een bemiddelingsbureau, dat samenwerking stimuleert tussen bedrijven en ngo’s in de twee landen.

Als Indonesische Nederlander voelt ze de verantwoordelijkheid om „bruggen te bouwen”. Dat kan de diaspora volgens haar beter dan de Nederlandse politiek, „anders kom je in een situatie dat je weer gekoloniseerd wordt”. Ze merkt dat nog veel Indonesiërs opkijken tegen Nederland: „Nederland is het beste en bepaalt de definitie van ontwikkeling en geluk.”

„Mijn vader was een van de geschiedenisdocenten op mijn school. Daar leerde ik dat ik trots moet zijn op Indonesië en niet mag vergeten wat onze voorouders hebben meegemaakt. Maar vergeven moeten we wel. Anders kunnen wij niet verder met elkaar samenleven.”

Wij kijken vooral vooruit, legt ze uit. „Misschien is dat een tekortkoming, wellicht is er daardoor minder aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden in Indonesië dan dat in Suriname.” Zelf leerde ze op haar Indonesische school amper iets over de Nederlandse slavenhandel in haar moederland.

„Ik wist dat mijn voorouders hebben geleden onder de Nederlanders, maar het woord slavernij werd niet gebruikt in de geschiedenislessen over Indonesië.”

Dan Afrifa

‘Ik leef mee met de Surinamers’

Dan Afrifa.

Foto Annabel Oosteweeghel

‘Ik heb er nooit eerder over nagedacht dat je het koloniale verleden kan herdenken”, zegt de Ghanees-Nederlandse Dan Afrifa (28) op 3 mei op de Dam. „Ik zag het altijd gewoon als onderdeel van de geschiedenis.” Afrifa’s ouders kwamen begin jaren negentig naar Nederland, ruim twintig jaar nadat Ghana onafhankelijk werd van het Verenigd Koninkrijk, waarvan het tussen 1901 en 1957 een kolonie was. „De Britten lieten niet zo’n politiek stabiel land achter, veel Ghanezen vertrokken.”

Ver voordat de Britten er arriveerden, was de toenmalige Goudkust (een deel van het huidige Ghana) een kolonie van Nederland, tussen 1612 en 1872. De West-Indische Compagnie (WIC) bouwde daar een groot aantal forten, die werden gebruikt om slaafgemaakten uit het binnenland gevangen te houden totdat ze werden verscheept naar de Amerika’s en Caribische eilanden. Het slavenfort Elmina in de huidige stad Cape Coast was een van de belangrijkste centra van de slavenhandel van de WIC.

Voor Afrifa’s ouders was Nederland een willekeurige keuze. „Op een gegeven moment konden Ghanezen niet meer naar Engeland, de wetten werden strenger. Toen gingen ze naar Nederland om geld te verdienen.” Hij voelt zich daarom zelf geen slachtoffer van het Nederlands kolonialisme. Hoewel zijn voorouders leefden onder koloniaal bewind, en zijn vader geboren werd onder Brits gezag, werden ze niet naar andere delen van de wereld verscheept. „Maar ik leef mee met Surinamers, met de nazaten van slaafgemaakten die vanuit diezelfde plek wel werden weggehaald.”

Afrifa groeide op in de Bijlmer in Amsterdam. „Daar leerde je: jij bent Ghanees, jij bent Surinamer. Ik was me heel erg bewust van de verschillen. Maar als ik het hier zo zie, denk ik: we lijken meer op elkaar dan ik dacht. De Afro-Surinaamse klederdracht lijkt op die van ons. Best wel nice dat hoewel slaafgemaakte mensen over het algemeen geen bezit hadden, ze het collectieve geheugen hebben doorgegeven. Ook de muziek en de Surinaamse taal klinkt heel erg West-Afrikaans in mijn oren.”

„Ik weet niet in hoeverre mijn familie last heeft gehad van de gevolgen van slavernij in Ghana. Ik heb een dubbel gevoel. Als ik me als slachtoffer ga identificeren is dat een beetje arbitrair. Ik weet niet van wie ik afstam. Ik kan net zo goed van een keuterboer uit Ghana afstammen die er niet veel van heeft meegekregen. Ik zou dat wel willen uitzoeken, maar ik zou niet weten waar te beginnen.”

„Mijn vader vertelde dat vroeger tegen stoute kinderen werd gezegd: ‘Als je niet ophoudt, geven we je mee aan de slavenhandelaren’. Hij lachte daar gewoon om.”

Ton Louhenapessy en David Tapirima

‘Molukkers buigen, maar zullen nooit breken’

Ton Louhenapassy en David Tapimira.

Foto Annabel Oosteweeghel

In hun zwart-gele uniformen staan politieagenten Ton Louhenapessy en David Tapirima achteraan bij de herdenking van het koloniale verleden op de Dam. Ze zijn van Molukse afkomst en lid van het Indisch Moluks Netwerk Politie – zulke netwerkverbanden heeft de politie voor verschillende groepen. Aan hun team op de Burgwallen hebben ze speciaal gevraagd of zij hier vandaag konden aansluiten, vanwege hun „gedeelde geschiedenis” met de aanwezigen.

Veel Molukkers vochten tijdens de Nederlandse koloniale overheersing in Indonesië in het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL), ook tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog eind jaren veertig. Zo ook Louhenapessy’s vader en Tapirima’s opa. Tapirima: „Zij moesten tegen hun eigen mensen vechten. Niet uit eigen wil, maar om te overleven. Molukkers en Indonesiërs werden door Nederland tegen elkaar uitgespeeld.” De opofferingen van de Molukse militairen – „er zijn zoveel koppen gerold voor de glorie van Nederland” – en het trauma dat zij aan de strijd overhielden, zijn nooit erkend door Nederland, zegt Tapirima. „Sterker nog: ze werden afgeserveerd.”

Na de onafhankelijkheid van Indonesië werd het KNIL opgeheven en werden 12.500 Molukse militairen met hun gezinnen verscheept naar Nederland. Zij wilden zich eigenlijk aansluiten bij de Republiek der Zuid-Molukken, maar Nederland verbood dat. Veel militairen dachen dat zij tijdelijk naar Nederland moesten. Bij aankomst werden ze ontslagen en verspreid over Nederland. De meesten keerden nooit meer terug naar hun thuisland.

De herdenking raakt Louhenapessy. „Ik houd het niet vol hier lang over te praten. Dan word ik te emotioneel, ik voel de tranen al in mijn ogen. Het gaat om de pijn van mijn ouders.” Bij de eerste generatie Molukkers stond altijd de vraag „kapan ketong pulang?” centraal, zegt hij: wanneer gaan we naar huis. Zijn vader was onderofficier bij de Koninklijke Marine. „Hij streed voor Nederland, maar Nederland niet voor hem.”

De Molukse geschiedenis zou een prominente plek moeten hebben in het onderwijs, vinden de agenten. Tapirima: „Als je vandaag de dag de gemiddelde Nederlander vraagt wat een Molukker is, begint die over treinkapers en motorbende Sa-tu-da-rah.” Hij lacht. „Wauw, honderden jaren geschiedenis met Nederland, en dat blijft over.”

Louhenapessy, een zestiger, ziet dat de jongere generatie – hij wijst naar veertiger Tapirima, – steeds vaker opstaat. „Zij pikken het niet wat opa en oma is aangedaan.” Inderdaad, zegt Tapirima, is het leed van zijn grootouders de reden van zijn strijdbaarheid. „Mijn oma zweeg over de geschiedenis. Ik wilde er meer over weten, maar ze zei tegen me: jongen, oma neemt dit mee in haar graf. Daar hoef jij geen last van te hebben. Dat deed echt pijn.”

Hij zal „altijd blijven strijden” voor erkenning van het leed dat zijn voorouders ervoeren en voor compensatie voor de gevolgen van kolonialisme, zegt Tapirima. „Molukkers worden weleens vergeleken met bamboe. Dat kun je buigen wat je wil, maar het zal nooit breken.”