N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Klimaatdiscussie Soms lijkt het rond klimaatverandering kiezen tussen doemdenken óf naïef optimisme. Econoom en theoloog Jan Jorrit Hasselaar bepleit in een nieuw boek een ‘derde weg’: hoop. Volgens hem moeten we daar veel harder aan werken, tijdens een moderne sabbat.
In de klimaatdiscussie lijkt het vaak kiezen tussen twee kampen. Of je bent een optimist die denkt dat we wel uit de problemen komen als we maar genoeg maatregelen nemen en technologie gebruiken. Als we maar genoeg op de beleidsmodellen vertrouwen. Onder klimaatoptimisme zit een vooruitgangsgeloof, een aanname dat het morgen bijna automatisch beter is dan vandaag. Dat de toekomst maakbaar is bovendien.
En als je dát niet gelooft, ligt vaak het tegenovergestelde op de loer: fatalisme, soms zelfs een bijna apocalyptisch, sciencefictionachtig geloof in de onvermijdelijke ondergang.
Zowel de pessimisten als de optimisten zitten er waarschijnlijk allebei naast, hebben in elk geval allebei duidelijk blinde vlekken, vindt econoom en theoloog Jan Jorrit Hasselaar. „De toekomst is bovenal onvoorspelbaar, radicaal onzeker”, zegt hij in een vergaderzaal aan de faculteit religie en theologie van de Vrije Universiteit Amsterdam, waar hij werkt als onderzoeker.
Om goed met die fundamentele onzekerheid om te gaan, schiet zowel optimisme als pessimisme tekort, betoogt hij: „Bij optimisme doe je alsof onzekerheid er niet is: de wereld wordt sowieso wel beter. En bij pessimisme kun je alleen maar de negatieve kanten van de onzekerheid zien, terwijl die ook vol belofte is.”
In zijn net verschenen boek Climate Change, Radical Uncertainty and Hope (Amsterdam University Press), verkent Hasselaar een ‘derde weg’: de weg van de hoop. Daarbij baseert hij zich op het concept hoop zoals de Britse opperrabbijn Jonathan Sacks (1948-2020) dat in diverse boeken heeft uitgewerkt. Voor Sacks was hoop geen naïeve manier om dromerig optimistisch naar de toekomst te kijken. Hoop is niet: achteroverleunen en maar hopen dat het goed komt. Sacks schreef bijvoorbeeld: ‘Optimisme is het geloof dat de wereld beter zal worden. Hoop is het geloof dat we, samen, de wereld beter kunnen maken. Optimisme is een passieve deugd, hoop een actieve.’
Hoop is hip
Hoop is hip. Het valt op dat ook in de klimaatbeweging de term veel valt. De Britse chimpansee-onderzoeker Jane Goodall bijvoorbeeld publiceerde vorig jaar haar Book of hope, waarin ze wijst op de veerkracht van de natuur en de veranderdrift van jonge mensen als bronnen van hoop in deze bange tijden. Ecoloog en systeemdenker Joanna Macy bracht onlangs een nieuwe editie uit van haar klassieker Active Hope, waarin ze, net als Jonathan Sacks, beschrijft dat hoop niet zozeer iets is wat we hébben, maar wat we dóén. ‘Net als tai chi of tuinieren’: eerst moet je tijd nemen om de realiteit onder ogen te zien, daarna identificeer je waar je op hoopt, en daarna neem je concrete stappen om het die kant op te laten bewegen.
In zijn boek probeert Hasselaar filosofische en theologische concepten van hoop te koppelen aan de grote maatschappelijke transities van nu. Maar wat ís het volgen hem? „Hoop is een narratief, een reis waarin betrokken partijen, met dikwijls conflicterende perspectieven, samen verantwoordelijkheid leren dragen voor een gedeelde toekomst.”
Het draait volgens hem ook om het vinden van ‘de utopie in het nu’: iets positiefs dat nu al gaande is wat je kunt versterken. „De focus ligt daarbij niet op een vastomlijnd beloofd land in 2030 of 2040, maar op de reis zelf en het land van de belofte in het nu.”
Aan de manier waarop hij praat, hoor je dat hij in twee werelden tegelijk zit: de wereld van de theologie én van de economie. Hasselaar is aan de VU directeur van het Centre for Religion and Sustainable Development. Samen met een consortium van bedrijven, overheden en kennisinstellingen startte hij onlangs een groot project om te onderzoeken welke cultuurveranderingen nodig zijn voor een toekomstbestendige leefomgeving. Hij werkt daarnaast in Kaapstad samen met de Zuid-Afrikaanse aartsbisschop Thabo Makgoba, de opvolger van Desmond Tutu, aan diverse projecten met als thema ‘hoop’.
Samen met collega’s uit disciplines zoals de positieve psychologie en designonderzoek verkent Hasselaar vragen zoals: welke verschillende perspectieven op de duurzaamheidstransitie zijn er? Hoe kun je gesprekken tussen mensen zó vormgeven dat perspectieven elkaar versterken in plaats van verlammen? Waar zijn de betrokkenen bang voor of boos over? Welke gedeelde wensen voor de toekomst van hun kinderen hebben mensen? Hoe kun je gedeelde inspiratie vasthouden en uitbreiden? „Kortom: wie willen we met elkaar zíjn?”
Grote vragen
Dat zijn nogal wat grote vragen. En ook vragen waarover de meningen extreem uiteen kunnen lopen. Maar conflicterende visies op waar de hoop zit, hoeven volgens Hasselaar geen bron van polarisering te zijn: „Die kunnen ook een bron van vernieuwing zijn, als je maar goed luistert naar elkaar.”
En toch: in dat soort gezamenlijke gesprekken waarin goed wordt geluisterd en wordt gewerkt aan gedeelde hoop, zijn we de laatste tijd niet erg goed als samenleving, lijkt het. Kijk bijvoorbeeld naar hoe het gaat met het maatschappelijke gesprek over de landbouwtransitie. Daar voert polarisering de boventoon, en is er een verlammend gebrek aan hoop. Is de focus op hoop geen achterhoedegevecht? „Juist in transities moeten alle betrokken stemmen een goede plek krijgen”, zegt Hasselaar. „Alleen zo wordt iedereen recht gedaan. En, alleen zo kunnen partijen zich bewust worden van de beelden waar ze bij leven en die echte verandering mogelijk in de weg staan.”
Het voorbeeld van de boerenboosheid laat volgens hem zien dat hoop geen vanzelfsprekendheid is, en dat als hoop verloren gaat, mensen zich juist diep kunnen ingraven in het eigen gelijk. Hoop kost moeite, tijd, aandacht, contemplatie. Je kunt er nogal makkelijk van afgeleid raken als je er niet bewust genoeg tijd voor maakt.
In zijn boek komt Hasselaar daarom met een opmerkelijke suggestie. Het zou volgens hem een goed idee zijn als mensen een moderne variant op de ‘sabbat’ zouden verzinnen.
Sabbat betekent stoppen
Sabbat is een term die vaak wordt gebruikt voor een heilige rustdag, maar hij bedoelt er iets anders mee. Sabbat betekent in het Hebreeuws simpelweg: stoppen. „Het is het loslaten van het alledaagse, zodat er nieuwe inspiratie, nieuwe inzichten kunnen ontstaan.”
Maar waren we in Nederland niet net af van een sabbat? „De sabbat die ik bedoel is allesbehalve een religieuze feestdag”, zegt hij. Het gaat er volgens Hasselaar om dat in een tijd van grote veranderingen en onzekerheid het belangrijk is om op gezette tijden een veilige plek te creëren. Een plek waar naar elkaar luisteren en het oordeel uitstellen belangrijker worden gemaakt dan gepolariseerd debat en discussie. Precies het tegenovergestelde van wat er vaak gebeurt met veel politieke onderwerpen en op sociale media dus.
In Hasselaars visie bestaat een moderne sabbat in elk geval uit terugkerende, fysieke samenkomsten om het over wezenlijke vragen te hebben zodat er hoop gevonden kan worden. Maar hoe ziet zo’n vast moment er verder uit? „Het liefst zijn dat niet alleen bijeenkomsten waarin wordt gepraat en nagedacht. Maar waar ook muziek en kunst een rol spelen en een goede maaltijd op tafel staat bijvoorbeeld.”
Toch klinkt zo’n sabbat nog weinig concreet. Moeten dat een soort vaste festivals worden, wijkbijeenkomsten, gemeenschappelijke maaltijden, congressen, events, een soort seculiere kerkdiensten?
Hasselaar laat dat bewust open: „Mijn idee is niet om ‘kerkje te spelen’, een sabbat moet juist geen nieuw religieus dictaat zijn, maar iets wat mensen zelf vormgeven en organiseren.” Van hem hoeft het niet eens een ‘sabbat’ te heten. Hij vindt zelf de term ‘werkplaats van hoop’ mooi. En in Zuid-Afrika heten dit soort bijeenkomsten ‘courageous conversations’, moedige gesprekken. Door verschillende gemeenschappen en activisten, zowel seculier als religieus, wordt de laatste jaren geëxperimenteerd met ideeën als ‘klimaat-sabbats’ en ‘Fridays for Future’ – met wisselend succes.
Behalve met hoop moeten mensen dus ook vooral zélf aan de slag met hun eigen invulling van een nieuwe sabbat, vindt hij. Maar een gezamenlijk ritueel zou kunnen helpen, denkt Hasselaar: „Rituelen kunnen helpen om even stil te staan, om de vanzelfsprekendheid van bepaald gedrag te doorbreken.” En dus om hoop te vinden, hoopt hij.