Als buurjongetjes vroegen aanbelden bij het huis van Henk Kraaijenhof, dan stuurde zijn moeder hen vaak weer weg. Henk? Nee, die zit te lezen. „In een hoekie met een boekie. Dat zei mijn moeder altijd over mij”, vertelt Kraaijenhof in zijn kantoor in Laren. Bij binnenkomst heeft hij het gebouwtje laten zien. Wanden tot het plafond toe gevuld met boekenkasten. Overal werken over lichaam en geest, psychologie, trainingsleer.
„Ik ben een obsessief-compulsieve lezer”, zegt Kraaijenhof. „Mijn gedachten en handelen zijn volkomen gericht op nieuwe informatie over prestatieverbetering. Ik heb veel meer moeite, tijd en geld gestoken in zelfstudie dan andere coaches. Het is voor mij de weg naar succes geweest.”
Henk Kraaijenhof (68) is oud-atletiekcoach en atletenbegeleider – zijn pupillen wonnen stapels prijzen. Hij was de trainer van onder meer Nelli Cooman, de Nederlandse atlete van Surinaamse afkomst die tussen 1984 en 1995 tweemaal wereldkampioen werd en zes keer Europees kampioen, indoor. Hij coachte ook de van oorsprong Jamaicaanse Merlene Ottey, een van de meest succesvolle atletes in de geschiedenis, en begeleidde sporters als Edgar Davids (voetbal), Mary Pierce (tennis) en Troy Douglas (atletiek).
Hield u als kind niet van bewegen?
„Ik hou eigenlijk helemaal niet van sport, nog steeds niet. Vroeger had ik een bibliotheekkaart voor mezelf, plus die van mijn ouders. Dan kon ik vijftien boeken lenen in plaats van zeven. Lezen vond ik veel interessanter dan naar buiten gaan. Sport was koud, nat, moe. Ik kijk nog steeds weinig sport op televisie. Als één van mijn atleten meedoet, dan wel. Maar coaches die met 2-1 verliezen en met een chagrijnig gezicht naar huis gaan, heb ik nooit begrepen. Uiteindelijk gaat het helemaal nergens over.”
Toch bent u altijd bezig geweest met die paar tienden sneller gaan.
„Ja, ja, ja.”
Dat lijkt helemaal niet bij u te passen.
„Het gaat me om mijn sporters, als mensen. Ik snijd nog steeds mijn pink eraf voor een tiende van een seconde. Of een honderdste van een seconde. Als ik mensen heb met wie ik werk, dan ga ik er echt 100 procent voor. Met de meeste van mijn pupillen heb ik dertig, veertig jaar na de samenwerking nog steeds contact. Nelli Cooman spreek ik bijna dagelijks, ik train nu nog haar dochter Ronéll Rosier. Records worden verbroken, medailles vergeten. Maar je hebt samen lief en leed gedeeld. In Nelli’s geval het onmogelijke mogelijk gemaakt. Daar draait trainerschap voor mij om.”
Hoe was u als coach toen u begon?
„Ik ben min of meer toevallig in het vak gerold, omdat ik werd gevraagd trainingen te verzorgen bij een vereniging. Ik was toen zelf atleet, en niet altijd tevreden over mijn eigen coaching. Wel was ik ambitieus. Maar de eerste jaren ging ik met klamme handen naar de baan. Ik wist bij God niet wat ik ze moest vertellen. Of ik ze beter kon maken.”
Klamme handen van de spanning?
„Het verwachtingspatroon van mensen dat je ze beter maakt, daar werd ik ontzettend nerveus van. Maar met dat ongemak heb ik leren omgaan. Blijkbaar heb ik het ook gecompenseerd met enthousiasme, want mijn sporters werden al vrij snel Nederlands kampioen. Ik was kennelijk in staat sporters het gevoel te geven dat coaching hen verder kon brengen.”
Nelli Cooman werd door collega-atleten nogal vijandelijk behandeld. Hoe verklaart u dat?
„Ik denk dat het te maken had met haar persoonlijkheid. Zij was flamboyant, extravert, zeer authentiek. En ze was succesvol. Als je nooit wint, heb je alleen maar vrienden. Als je harder gaat lopen dan de rest, dan vinden sommige mensen het nodig om een mes in je rug te steken.”
Was het ook discriminatie? Zij was een van de eerste zwarte topatletes in Nederland.
„Dat denk ik wel. Ze kreeg, misschien ook door haar achtergrond, veel aandacht. Dat vonden mensen moeilijk. Er gebeurden ook dingen die ik niet vond kunnen. Nelli kreeg veel vaker dopingcontroles dan andere atleten. Dat was niet onbevooroordeeld.”
In een recente uitzending van Andere Tijden Sport vertelde Cooman dat ze in die tijd heel ongelukkig was.
„Dat kwam door de afgunst van andere atleten, maar ook door een lastige thuissituatie. Er kwam toen veel samen.”
Henk Kraaijenhof, bij een training van atlete Ronéll Rosier: „Ik was kennelijk in staat sporters het gevoel te geven dat coaching hen verder kon brengen.”
Dat lijkt me lastig als coach, dat je atleet zich zo slecht voelt.
„Als coach ben je dan ook een vertrouwenspersoon. Ik heb geprobeerd om de uren op de atletiekbaan te laten voelen als een ontsnapping. Weg van het thuisfront, weg van concurrenten, alles uit je lichaam halen wat erin zit. Dat kan ook bevrijdend zijn en perspectief geven voor de toekomst.”
Cooman zegt dat zij zich zó slecht voelde dat ze aan zelfmoord dacht. Dat kwam ook door de behandeling die zij kreeg van anderen in de sport. Toch motiveerde u haar om juist in die wereld door te gaan. Dacht u niet: je moet hier weg?
„Stoppen leek mij ook een risico. Je voelt je al slecht, en ineens heb je geen doel meer. Atletiek gaf haar ook structuur, iets om elke dag voor op te staan, goed te slapen, gezond te leven. En gelukkig is Nelli er goed uit gekomen.”
Is plezier belangrijk voor topsporters?
„Superbelangrijk. Op status en geld kun je een tijdje door, maar als je het plezier verliest is het snel voorbij. Dat moet ’m zitten in de essentie van de sport. Het gevoel dat je je lichaam perfect onder controle hebt. Daarom is het als coach ook zo belangrijk om plezier uit te stralen. Coaches die als zuurpruim langs de baan staan … daar wil niemand lang mee werken. Sport kan nooit bedoeld zijn als een vorm van masochisme.”
Hoe zorgt een coach voor plezier?
„De sporter leren kennen is essentieel. Dat kost zeker een jaar. Voor trainingen loop ik altijd samen een rondje, nu met Ronéll ook. Hoe gaat het ermee? Maak je je zorgen over deze week? Is er iets? Moet ik iets weten? Je wil de dromen, angsten en hang-ups van een sporter kennen. Dat is een informeel proces.”
Dat wordt nu vaak geformaliseerd. Veel trainers en clubs laten sporters enquêtes en apps invullen over hoe ze zich voelen.
„Dat levert dus niks op, behalve sociaal wenselijke antwoorden. Een sporter moet het gevoel krijgen: deze gozer kan ik vertrouwen. Bij deze coach kan ik alles kwijt.”
Hoe schep je een veilige omgeving? Is dat anders dan veertig jaar geleden?
„Je moet veel meer oppassen. Ik heb foto’s waarop ik Nelli aan het stretchen ben. Dan hang ik bijna half over haar heen. Niks vreemds, maar er zou nu anders naar worden gekeken.”
Zou u dat niet meer zo doen?
„Het interesseert mij helemaal niet, mensen denken maar wat ze willen. Het gaat erom dat er tussen de sporter en mij een vertrouwensband is. Je bent geen geliefde, geen minnaar, je bent coach – dat moet je begrijpen. Maar de grens bepaal je samen. Als het voor de sporter en voor mij niet grensoverschrijdend is, dan is dat dus niet zo. Ik denk niet dat de sport onveiliger is dan veertig jaar geleden, maar ik vraag me wel af: ligt de lat van de angst niet te laag?”
Er zijn veel sporters geweest die wel degelijk zijn beschadigd, omdat coaches fysieke of mentale grenzen negeerden.
„Zeker, en dat is vreselijk. De vraag is: moeten we van incidenten een systemisch geheel maken? Willen we echt in convenanten en contracten gaan vastleggen wat een coach wel en niet mag? Dan wordt het lastig om een vertrouwensband op te bouwen. En doen die kwaadwillende coaches het dan niet meer? Dat is een totale ontkenning van menselijke psychologie en de menselijke historie … Er zijn mensen, meestal mannen, die een gebrek aan respect hebben voor andere mensen. Het enige dat je kunt doen, is strenger straffen als het gebeurt.”
Hoe haalt u het beste uit een atleet?
„Dat is mijn zoektocht, ook in al die boeken. Ik wil informatie waarmee ik iets nieuws kan doen, iets nieuws naar boven kan halen in een atleet. Er zijn veel conservatieve coaches, ze doen allemaal precies hetzelfde. Dat schiet niet op.”
U staat bekend om uw vernieuwende manier van werken. Welke ontdekkingen hebben verschil gemaakt?
„Ik ben de eerste die is begonnen met het meten van stress en vermoeidheid. Dat heeft veel verschil gemaakt, en trainingsschema’s totaal overhoop gegooid. Voedingssupplementen gebruikte ik ook al heel vroeg. Er zijn heel goede producten die niets met doping te maken hebben. Ook daar hebben mijn sporters veel aan gehad, al duurde het heel lang voordat anderen het overnamen.”
U heeft ook het imago van een coach die liberaal is als het om doping gaat.
„Troy Douglas, die ik begeleidde, werd op een gegeven moment beschuldigd van dopinggebruik. Nandrolon. Net als Merlene Ottey. Dat had geen enkele relatie met de realiteit [een schorsing van Ottey werd opgeheven, bij Douglas sprak de nationale bond hem vrij, hoewel een schorsing door de internationale bond bleef staan, red.].
„De verdenking kwam ook op mij te liggen, maar ik bén niet liberaal als het om doping gaat. Ik zeg alleen dat dopinggebruik in de menselijke natuur zit. Mensen gebruiken altijd producten waardoor ze zich beter denken te voelen. Slaappillen, alcohol, cafeïne… Sport is niet anders. Het zal dus altijd blijven gebeuren.”
Als sporters het doen is het competitievervalsing.
„Dopingcontroles doen veel af aan het plezier waarmee mensen hun vak beoefenen. Als je ervan uitgaat dat mensen die doping willen gebruiken dat toch wel doen, dan zou je een discussie kunnen voeren over de hevigheid van die controles. Het gaat om een gelijk speelveld. Zit dat alleen in een pilletje? Het feit dat sommige atleten onder slechte omstandigheden moeten trainen heeft veel meer gewicht.”
Je wil toch een vorm van controle?
„Dat is dus de vraag. Sporters worden elke week in hun arm geprikt op zoek naar doping. Ondanks alle dreiging, van straffen en gepakt worden, stopt het niet. Dus iedereen moet lijden onder het feit dat er een paar tussen zitten die het doen. Je kunt het liberaal noemen om dat aan de orde te stellen, maar ik vind het realistisch.”
U noemt uzelf een buitenstaander. Als u terugkijkt op uw carrière, heeft dat u geholpen?
„Dat denk ik wel. Ik heb qua kennis vooropgelopen, omdat ik me altijd ben blijven verdiepen. Kennis is geen garantie voor succes hoor, want als je een onuitstaanbare eikel bent dan zul je het niet redden. Uiteindelijk gaat het om wie jij bent, als coach. Goede spullen, technische snufjes, goede trainingsschema’s, gezonde voeding, het is allemaal te koop. Maar je eigen historie, je kennis, je angsten, dromen, wensen, je persoonlijkheid … die sleep je elke dag mee. Dáár moet je die sporter mee raken.”