N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Boeken
Conservatisme We leven in een tijd van crises, die volgens filosoof Ad Verbrugge allemaal terug te voeren zijn op ontbrekend gezag. Maar hoe goed onderbouwd is het betoog in zijn nieuwe boek De gezagscrisis?
Het is een vertrouwd verhaal waar filosoof Ad Verbrugge zijn nieuwe boek De gezagscrisis mee begint. Na de val van de Muur in 1989 heerste euforie. Men dacht dat westers liberale democratieën zouden zegevieren. Francis Fukuyama kondigde zelfs het einde van de geschiedenis aan. Maar, weten we nu, niets bleek minder waar. Zie Trump en Brexit, zie de opkomst van populistische partijen in Europa. Mensen voelen zich niet meer gehoord. De elite ligt onder vuur. Er zijn weer spanningen tussen oost en west. Op sociale media is geen redelijk gesprek te voeren. Burgers zijn traditionele instituties gaan wantrouwen, en hiermee zijn ‘gezagsverhoudingen wankel geworden’.
Oftewel: we zitten volgens Verbrugge in allerlei crises, maar de meest diepe van al, de crisis die de andere crises overkoepelt, is de gezagscrisis. Hij probeert dit fenomeen in zijn essay ‘filosofisch beeldend’ te doorgronden. Daarbij heeft hij zowel kritiek op de overheid, die zijn gezag verspeelt, als op de burger, die niet meer in staat is gezag te aanvaarden. Dat komt omdat beiden sinds de jaren zestig, sinds de secularisering en de ontbinding van de zuilenmaatschappij, ‘poreus’ zijn geworden. ‘Praktische wijsheid’ is losgelaten als politieke deugd, het gemeenschappelijk goed uit het oog verloren.
Het is nogal een ambitie, om de zielencrisis van onze moderne maatschappij sferisch te duiden. Mooi als een filosoof zijn nek uitsteekt en zo’n groot project aandurft. Helaas zijn de meer dan driehonderd pagina’s niet makkelijk te verstouwen.
Empirische onderbouwing
Allereerst moet je je er als lezer overheen zetten dat Verbrugge veel beweert, maar weinig empirisch onderbouwt. Wellicht is dat een filosoof eigen, maar grote statements als ‘veel burgers laten zich weinig meer gelegen liggen aan overheidsgezag’ schreeuwen om meer argumentatie dan een verwijzing naar de koning die wordt uitgejouwd, kritiek op het RIVM en ‘rellende jongeren’, wie dat ook precies mogen zijn. Ja, het vertrouwen in de politiek is laag, maar betekent dat echt dat de burger geen gezag meer accepteert? Verbrugge weet het niet hard te maken.
Wel is het interessant om, zoals Verbrugge doet, na te denken wat gezag precies is, wanneer mensen zich iets door een ander laten gezeggen. En dat daar Aristoteles bij wordt gehaald, met zijn deugdenethiek, is best aardig. Verder is het boek vooral een feest van (conservatieve) clichés, maar dan stroef opgeschreven en onbevredigend uitgediept. Een grove greep uit zijn analyse:
Onze wereld is in de greep van marktdenken en individualisering. Iedereen luistert tegenwoordig naar z’n eigen gevoel, zodat men zich voor elkaar afsluit en er geen sprake meer is van een ‘bezielde gemeenschap’. Het instituut huwelijk brokkelt af, steeds meer mensen komen uit de kast als trans. De jeugd leert geen gezagsverhoudingen meer binnen het gezin, en ook niet op school, en vallen zo ‘ten prooi’ aan ‘andere sferische machten, zoals die van sociale media of van de bendes op straat’. Het maatschappelijk debat is gepolariseerd en bevangen door enggeestig moralisme. We leven in een cultuur van gekwetstheid en slachtofferschap, klimaat is een religie, er is geen ruimte meer voor compromis, en uiteraard zie je een van duidelijkste symptomen van de malaise van onze tijd in ‘de wokebeweging’.
Scheldwoord
Het zijn allemaal overbekende grieven, die ondanks de vele verwijzingen naar Aristoteles de gemiddelde kroegpraat nauwelijks overstijgen. Neem ‘woke’. Verbrugge begint met de observatie dat veel mensen zich inmiddels woke noemen, wat doet vermoeden dat hij niet erg goed ingevoerd is in dit onderwerp. Niemand noemt zichzelf zo; het is een scheldwoord voor een groep die nooit duidelijk gedefinieerd wordt. Hij beklaagt zich verderop dat mensen zich in allerlei contexten tot elkaar verhouden ‘in termen van geslacht, etniciteit, seksuele voorkeur en huidskleur, terwijl die kwaliteiten op zich niets te maken hebben met de vraag of iemand een goede dokter, docent of loodgieter is’. Van een hoogleraar filosofie verwacht je toch dat hij heeft meegekregen dat het debat hierover al iets verder is dan de gedachte dat diversiteit niet ten koste moet gaan van kwaliteit. En zo zijn er veel passages die smeken om toelichting, voorbeelden of simpelweg om een auteur met meer verstand van zaken, als hij weer eens ‘geslachtelijke identiteit’ en ‘genderidentiteit’ door elkaar haalt.
Een ander onderwerp dat steeds terugkomt is de coronacrisis. Verbrugge uit grote zorgen over het gebrek aan tegenspraak op het regeringsbeleid, en dat zijn potentieel zeker interessante punten. Maar het wordt twijfelachtig als hij de overheid ervan beschuldigt alles en iedereen resoluut te ‘cancelen’ die het ergens niet mee eens was. En hij vliegt uit de bocht als hij een onwil suggereert bij de overheid ‘de waarheid’ onder ogen te komen in ‘de wetenschappelijke vraag naar oversterfte en de mogelijke schadelijke bijwerkingen van vaccinatie’.
Ook rond de oorlog in Oekraïne bewandelt hij schimmige paden. Hij noemt de oorlog eufemistisch ‘het Oekraïneconflict’ en neemt voor zoete koek aan dat Poetin het land enkel binnenviel in reactie op aanhoudend geweld in de Donbas en dreiging van de NAVO. Hij negeert het Oekraïense eigen perspectief verder volkomen, rept van de ‘zogenoemde Maidan-revolutie’ die plaatsvond met westerse inmenging. Wel noteert hij dat Rusland ‘ook in het Westen van oudsher bekend staat om de diepte van zijn ‘ziel’. ‘In dat licht bezien’, schrijft hij, ‘is het geen toeval dat Poetin zich steeds maar weer uitspreekt tegen de decadentie van het Westen en zijn loochening van traditionele waarden.’
Nu kun je je afvragen wat de oorlog in Oekraïne precies te maken heeft met de gezagscrisis, maar in de wereld van Verbrugge is alles terug te voeren op de gezagscrisis, want de crisis van de ziel raakt iedereen. Hoe keren we ooit weer terug naar een bezielde orde, naar een overheid met gezag?
Tandeloze oplossingen
Een van de gekste dingen aan dit boek is nog wel dat de oplossingen voor deze diepe existentiële crisis zo tandeloos, vaag of volkomen algemeen voelen. Als filosofische oplossing pleit hij voor bezinning op onze verbeelding. Dat is nooit verkeerd. En hij doet ook aanbevelingen voor beter bestuur. De overheid moet erop toezien dat kinderen ‘op een goede manier vertrouwd worden gemaakt met gezagsverhoudingen’. Hij is voor het ‘bevorderen van de menselijke maat’. Burgers mogen geen nummers worden, de overheid vormt ‘idealiter de belichaming van recht en rechtvaardigheid’. En de overheid moet ‘voeling behouden met de verschillende lagen van de bevolking’. Waarvan akte.
Het is erg zonde, want tanend gezag van de overheid is een relevant thema. Zeker met oog op een eventuele ruk naar rechts komende verkiezingen zou het interessant zijn een helder conservatief perspectief hierop te lezen. En je kunt je voorstellen dat een verhandeling over de malaise van de moderniteit op zo’n fonkelende manier wordt opgeschreven dat je er met een nieuwe blik naar kijkt. Over die malaise kan je immers eindeloos blijven filosoferen. Maar ook de lezer die echt zin heeft in een ouderwetse conservatieve culturele klaagzang op de leegte van onze geatomiseerde zielen, komt in dit boek, door al z’n opzichtige gebreken, zowel stilistisch als inhoudelijk, niet aan zijn trekken.