‘Als je nu optelt, dan komen we al op 37 overleden familieleden’

Na de ramp In deze rubriek vertellen betrokkenen over de gevolgen van de aardbeving in Marokko. Vandaag: Rachida Azough. „Al vóór de ramp waren ze wanhopig.”

In Talat ’n Yacoub zoekt een stel naar bezittingen te midden van hun verwoeste huis.
In Talat ’n Yacoub zoekt een stel naar bezittingen te midden van hun verwoeste huis. Foto Mohamed Messara / EPA

‘Ach, Amina, wat heb ik me over háár een zorgen gemaakt. Geen antwoord op m’n appjes. Ik heb twee dagen in de rats gezeten.”

Voor Rachida Azough op tafel ligt een lijst met meisjesnamen. Ze gaat ze een voor een af met haar vinger: Aicha, Hajar, Naima, Fatima, Hasna. Het zijn huidige of voormalige bewoonsters van het studentenhuis in Marrakech dat Azough met de stichting Moustaqbel bestiert. De meiden die hier wonen, komen uit afgelegen dorpen in de Hoge Atlas – precies de regio in Marokko die het zwaarst getroffen is. Zelf waren ze op vrijdagavond, het moment van de aardbeving, „godzijdank” allemaal in Marrakech, voor de introductieweek van het nieuwe studiejaar. Van alle 41 meiden op de lijst weet Azough inmiddels dat ze nog in leven zijn, op twee na. „Pas des nouvelles”, staat er achter hun naam. Geen nieuws.

Dat geldt niet voor de familie van de studentes, thuis in hun geboortedorpen. In de spreadsheet die op tafel ligt, staan de gruwelijke feiten koeltjes onder elkaar.

Zahra uit Talat ’n Yacoub: moeder en vader overleden. Noura uit Ouirgane: grootouders verloren. Aicha uit Talat ’n Yacoub: zus en dier twee kinderen overleden, plus twaalf familieleden. Azough is even stil. „Tja, wat moet je zeggen?”

Alles kapot

Vrijwel niemand is gespaard gebleven. De meiden die geen dierbaren verloren, hebben in de volgende kolom bijna allemaal het volgende zinnetje staan: „Ils ont perdu leur maison.” Ze zijn hun huis verloren.

Rachida Azough, geboren in Nederland als kind van gastarbeiders, werkt bij het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS) en het Amsterdamse 4 en 5 mei comité. Een deel van het jaar brengt ze door in Marrakech, waar ze zeven jaar geleden Moustaqbel opbouwde. Tachtig studentes wonen er, allemaal uit arme, achtergestelde families met weinig toekomstperspectief. Bij Moustaqbel krijgen ze kost, inwoning en extra onderwijs. Ze worden na hun studie laborant, juridisch medewerker, webdesigner – de trots van hun familie, die ze op deze manier een beetje kunnen bevrijden uit de armoede.

Azough kent de studentes allemaal, ze kent hun families. In bijna alle getroffen dorpen is ze weleens geweest.

En nu? Alles kapot. Ook als ze geen familie hebben verloren, zijn de meeste meiden in één klap jaren teruggeworpen in de tijd. Rachida Azough schudt haar hoofd, ze is plots geëmotioneerd. „De situatie was vóór deze ramp voor de meesten al zo wanhopig”, zegt ze. „Dit is een regio waar een betegeld muurtje al geldt als luxe. Kun je nagaan hoe wanhopig het nú is.”

Ze gaat verder met haar vinger langs de lijst. Safia uit Talat ’n Yacoub: moeder en broer verloren. Ibtissam uit Taddart: zeven familieleden verloren. Fatima uit Imgdan: óók zeven familieleden verloren. „Als je het nu bij elkaar optelt”, zegt ze, „kom je al op 37 overleden familieleden. En dat is wat we nú weten.”

Het liefst, zegt Azough, zou ze meteen naar Marrakech vliegen. Een arm om de meiden heen slaan, troost bieden, hoop geven dat hun huizen weer opgebouwd kunnen worden. Maar ze is ook hier in Nederland nodig. Geld inzamelen, informatie inwinnen, zorgen dat het studentenhuis in de medina van Marrakech zo snel mogelijk wordt onderzocht door een bouwtechnisch ingenieur – de schade lijkt mee te vallen. Sinds vrijdagavond is Azough onafgebroken bezig.

Er is geen hulp, mensen hebben honger en dorst

Voicemailberichtje uit Talat ’n Yacoub

En de studentes zelf? De meesten zitten op dit moment in het tweede pand van de stichting, buiten het centrum van Marrakech. Als het gebied weer toegankelijk is, willen ze meteen afreizen naar hun dorpen, om te helpen. „Ze zijn de beste hulpverleners die hun dorpen zich kunnen wensen”, zegt Azough. „Ze zijn slim, betrokken, kennen het gebied en hebben de contacten.”

Sommige studentes zijn al afgereisd – bijvoorbeeld om familieleden te begraven. De berichten die Azough en haar collega’s van ze ontvangen, klinken niet hoopvol. Ze laat een voiceberichtje in het Arabisch horen vanuit het dorp Talat ’n Yacoub. „Er is geen hulp, mensen hebben honger en dorst. Wie kan helpen, is hier welkom.”

Over Amina, de oud-studente over wie ze zich zo’n zorgen maakte, kreeg Azough gelukkig wél goed nieuws. Uiteindelijk wist ze via via in contact te komen met haar broer. „Die appte me dat ze nog in leven is.”