Boekenweekessay van Raoul de Jong laat zien hoe een dans geschiedenis kan bewaren

Recensie

Boeken

Boekenweekessay Aanvankelijk schrapte Raoul de Jong een passage uit zijn Boekenweekessay uit vrees te boos te klinken. Gelukkig nam hij het deel toch op.


Illustratie Ted Struwer

Toen Raoul de Jong oktober jongstleden zijn essay voor de Boekenweek, Boto Banja, inleverde had hij voor de zekerheid de opening weggehaald. Het was een passage waarin hij vertelt over Surinaamse schrijvers en de ontvangst van zijn roman Jaguarman. ‘Ik wilde mensen vertellen waarom het in hun eigen voordeel zou zijn om iets van deze schrijvers te leren en over de misverstanden waar je mee te maken krijgt als je over deze schrijvers vertelt. Maar van het essay zouden honderdduizend exemplaren worden gedrukt en honderdduizend onbekende mensen zijn eng’, schreef De Jong in zijn column voor het Magazine van NRC.

Uit angst dat lezers hem raar of te boos zouden kunnen vinden, schrapte hij de passage. Maar wanneer hij in een zaaltje in Zaandam het betreffende stuk voorleest, krijgt hij juist enthousiaste reacties, waarop hij besluit het fragment er alsnog in te zetten. Zou de implicatie van zijn essay heel anders zijn geweest als hij bij zijn eerste ingeving was gebleven, of had het niet uitgemaakt?

Eerst even het deel waar De Jong over aarzelde en dat toch de opening van het essay werd. Hij vertelt erin dat hij moest huilen toen hij de opdracht van de CPNB kreeg om het essay voor de Boekenweek van 2023 te schrijven. Die tranen waren een gevolg van de reacties op zijn roman Jaguarman – dat was op zichzelf positief ontvangen, maar door boekhandelaren vaak geplaatst bij Surinaamse reisboeken – waarbij hij zich veelvuldig had moeten verdedigen dat hij geen boos of activistisch boek had geschreven. Dat hij zijn jeugd in Groningen niet verloochende door in Jaguarman op reis te gaan in het spoor van schrijvers als Anton de Kom en Theo Comvalius; schrijvers met wie hij niet was opgegroeid, maar die hem wel hadden gevormd.

Een lezer waarschuwde hem: ‘Maar je moet oppassen dat je geen Akwasi of Sylvana Simons wordt’. Met andere woorden: door veel Nederlanders als permanent boos wordt gezien. ‘Daarom huilde ik in die zoomcall. Die ochtend had ik besloten de strijd op te geven, en toen kreeg ik plotseling een zwaard in mijn handen en een kroon op mijn hoofd. Ik huilde omdat ik wist waarvoor ik ze kon gebruiken.’

Wie Jaguarman kent, kan dit essay lezen als een coda, maar in de eerste plaats is Boto Banja een mooie invulling van het Boekenweekthema ‘Ik ben alles’. De Jong neemt lezers mee op een reis naar de Dominicaanse Republiek, het land waar Columbus begraven ligt. ‘U weet wel’, schrijft De Jong, ‘de ontdekkingsreiziger der ontdekkingsreizigers of de crimineel der criminelen, afhankelijk van met wie je praat.’ Je leest over de mensen die De Jong daar ontmoet en de dansen die hij met anderen uitvoert. Over ‘dansende’ schrijvers die net als hij andere referentiekaders zoeken. Hij haalt de Jamaicaanse schrijver Claude McKay aan, die in 1929 de roman Banjo schreef, Anton de Kom die volgens sommigen beter kon dansen dan Fred Astaire, rept over de dansinstructies van Theo Comvalius in zijn boek. Hij heeft mooie verhalen over de Amerikaan Langston Hughes’ zielentochten langs Afrikaanse havens en diens The First Book of Rhythms, of over de dansvloer van Zora Neale Hurston en over de geschiedenis van de boto banja zelf, de botendans van de slaafgemaakten. Wat ze verbindt is de zoektocht en de dans die geschiedenis bewaart.

Is dit dan het zoveelste verhaal over ‘man zoekt wortels’? Nee, dit essay gaat over hoe je dankzij verhalen jezelf kunt zijn, of juist die ander, over hoe je je niet bedreigd hoeft voelen door een literaire canon buiten de jouwe, maar daar je voordeel mee kunt doen. Het essay had misschien best zonder het eerste deel gekund, maar de beginpagina’s – met dank aan de enthousiaste toehoorders in Zaandam – versterken de reis die eindigt met strandjutters en ‘musica!’


Lees ook dit interview: Raoul de Jong: ‘Ik stam af van jaguars, van mensen die de hel op aarde moesten overleven’