Vrijheid, gelijkheid, piraterij

Recensie

Boeken

Antropologie De Verlichting werd niet geboren in Europese salons, maar aan boord van piratenschepen. Tot dat opzienbarende vermoeden komt antropoloog David Graeber in een postuum verschenen boek.

Piratenbegraafplaats op het eiland Sainte Marie, Madagascar.
Piratenbegraafplaats op het eiland Sainte Marie, Madagascar.

Foto Veronique DURRUTY/Gamma-Rapho via Getty Images

David Graeber ontdekte tegen het einde van zijn leven nog een stelletje nieuwe rebellen. Stoere kerels en vrouwen die zich van god noch gebod iets aantrokken, maar die intussen in hun vrijgevochten enclaves op een tropisch eiland wel mooi de Verlichting hielpen lanceren.

Piraten, dus. Ze duiken op in het jongste, postuum uitgegeven boek van de gevierde linkse denker en Occupy-activist Graeber (1961-2020). Hij vestigde zijn reputatie wereldwijd met Debt: the First 5000 Years (2011) en Bullshit Jobs (2018), twee studies die het kapitalisme op de schop namen en het systeemkritische linkse denken nieuw elan gaven. Vorig jaar verscheen, ook postuum, het vuistdikke The Dawn of Everything. A New History of Humanity, dat hij schreef met de archeoloog David Wengrow.

Dat opus magnum, een boek van de grote greep dat een bestseller werd, is een uitgesponnen pleidooi tegen het verlammende idee dat er geen alternatief zou bestaan voor de huidige, volgens Graeber en Wengrow mondiaal verstikkende ‘neoliberale orde’. Door de eeuwen heen hebben rebellen, dissidenten en dwarsliggers laten zien dat het altijd anders kan.

In de kern is dat ook de boodschap van Pirate Enlightenment, een spin off of een voorstudie van dat eerdere werk en op zijn minst een amusante vingeroefening in historisch revisionisme. Het biedt een ,,knotsgek inkijkje” (Joris Luyendijk in zijn voorwoord bij de vertaling) in een onbekende wereld.


Lees ook dit interview met David Graeber: ‘Zowel links als rechts denkt: hoe meer banen hoe beter’

Dit keer kunnen we hoop putten uit de lotgevallen van Caraïbische piraten die zich in de achttiende eeuw nestelden op het eiland Madagaskar voor de kust van Oost-Afrika. Graeber deed begin jaren negentig als jonge antropoloog veldwerk op het eiland, schrijft hij, én beleefde er een romance.

Naar de ‘koninkrijken’ van piraten die daar ooit zouden hebben bestaan werd verwezen in contemporaine boeken als The General History of the Pirates van Charles Johnson (1724), The King of Pirates van Daniel Defoe (1720), de bedenker van Robinson Crusoë, en Nicolas Mayeurs Histoire de Ratsimilaho (1806), de historie van een piratenzoon die op een deel van het eiland de scepter zwaaide.

Politieke ballingen

Vrijbuiters die geen wetten erkenden en er lustig op los leefden, spraken destijds al tot de verbeelding en doen dat eeuwen later nog. Zeker tot die van de anarchist Graeber, die een rol speelde in de Occupy-beweging. Hij ziet in hun roversholen de bonte vrijhavens van „politieke ballingen, religieuze dissidenten, avonturiers en buitenbeentjes van allerlei slag”. En een bron van het egalitaire vrijheids- en gelijkheidsdenken van de Verlichting.

Zijn enthousiasme is aanstekelijk, ook al door Graebers stijl; geschiedschrijving moet als het even kan ook fun zijn, vindt hij. Met onverholen plezier baant hij zich een weg door de achttiende-eeuwse bronnen, driftig op zoek naar zijn Occupy avant la lettre, waar geen bazen de dienst uitmaakten, hiërarchie niet bestond en vrouwen net zo veel te zeggen hadden als mannen. Of het zo heeft bestaan doet er op de keper beschouwd niet eens zoveel toe, het boek wil vooral de historische verbeelding stimuleren.

Maar wat zijn de feiten? Dat Caraïbische piraten zich op het drukke handelsknooppunt Madagaskar vestigden, zich vermengden met de bevolking en stand wisten te houden in de turbulente en complexe politieke geografie van het eiland (een kaartje in het boek had geholpen), staat wel vast. Maar verder tast ook Graeber vooral in het duister; het ontbreekt simpelweg aan voldoende bronnen.

Dat geeft Graeber wel de ruimte om zijn piraten in een groter plaatje te passen. Net als in The Dawn of Everything wil hij de ‘mythe’ ontmantelen dat de bakermat van het Verlichtingsdenken in Europa lag. Het pre-moderne Frankrijk en Engeland waren volgens hem eeuwenlang barre uithoeken, die vooral opzogen wat er allemaal werd bedacht in het Midden-Oosten, China en Afrika. Niet in de Europese salons en koffiehuizen werd de Verlichting geboren, moeten we concluderen, maar in de havensteden en aan boord van piratenschepen, waar van alles vrijelijk werd bediscussieerd. Niet in het centrum, maar in de periferie.

Ook de indiaans-Amerikaanse redenaar Kandiaronk die in de bestseller met Wengrow een belangrijke bijrol speelt, komt weer even om de hoek kijken. In de zeventiende eeuw zou hij zijn Franse gesprekspartners, die er braaf verslag van deden, hebben bijgeschoold over vrijheid en gelijkheid.

Het klopt dat inheemse bezoekers vaak geschokt waren door de hardheid en ongelijkheid die ze zagen in Europese samenlevingen. Alleen wordt aan de betrouwbaarheid van veel overgeleverde ‘dialogen’ (destijds een populair fictie-genre) door historici getwijfeld – zij het niet door Graeber, die zulke scepsis hooghartig vindt.

Prikkelende beweringen

Net als in The Dawn of Everything zijn de boudste beweringen ook in dit boek (Graeber spreekt van een ‘provocatie’) eerder prikkelend dan overtuigend. Dat de Verlichting een complexe periode was die ook tal van niet-Europese bronnen had, is door historici vaker en minder retorisch verwoord. Inmiddels bestaat een volwassen genre ‘wereldgeschiedenis’, met een open oog voor mondiale uitwisseling, zoals in Christopher Bayly’s The Birth of the Modern World (2004) of het veelgelezen 1493 van Charles C. Mann (2011).

Er ligt hier nog veel terrein braak: eeuwen van culturele contacten tussen Azië, Afrika, het Midden-Oosten en Europa. Maar Graeber draait de zaken zo radicaal om, dat Europa van spil van de wereld afzakt tot een muf moeras waar in de premoderne tijd niets te beleven viel. Een lange reeks scherpzinnige en originele denkers uit de vroege en late Europese Middeleeuwen doet er kennelijk niet toe.

In zijn piraten-passie gaat Graeber ook wat haastig voorbij aan het feit dat zijn nieuwe vrienden weliswaar geen kapitalisten waren – piraten werkten niet in loondienst en belegden niet op de beurs – maar toch erg hun best deden om hun kapitaal te vermeerderen – en met geweld. Wat schaapachtig schrijft hij dat ze heus niet erger waren dan de rest. Toch best erg dus.

Het mag de pret niet drukken, mits je dit historische uitstapje niet al te serieus neemt. Graeber spoort ermee ook de gevestigde geschiedschrijving aan eens uit de band te springen. Die is nu eenzijdig en gebrekkig, schrijft hij, maar ook ‘onnodig eentonig en saai’. Dát kun je van piratenverhalen niet zeggen. Zeker niet van het zijne.

Aanvulling (3 maart 2023): In de recensie staat dat „een kaartje in het boek had geholpen”. De besproken Engelstalige editie bevat geen kaart. In de Nederlandse vertaling is die toegevoegd aan de binnenkant van het omslag.