Filosoof María Zambrano wordt in Spanje steeds populairder, ze pleit voor meer poëzie in de filosofie

‘Nog steeds wordt de filosofie beschouwd als een pure, systematische vorm van denken”, schrijft de Spaanse filosofe María Zambrano in haar essyabundel Over kennis van de ziel uit 1950. „Maar is dit de enige vorm waarin de filosofie uitdrukking vindt?” Niet voor niets manifesteert wijsgerig denken zich immers in een veelvoud van vormen en genres: „belijdenissen, gidsen, meditaties, dialogen, epistels, korte verhandelingen en vertroostingen”, zo schrijft ze.

In het omvangrijke oeuvre dat Zambrano tussen de jaren dertig en haar dood in 1991 op haar naam bracht, heeft ze geprobeerd stem te geven aan de ‘poëtische rede’ die de wijsbegeerte op die manier omgeeft. Niet alleen in wat officieel voor ‘filosofie’ doorgaat wordt er over het bestaan nagedacht. Ook in genres die eerder tot de literatuur worden gerekend gebeurt dat.

Zonder dat brede veld zou de filosofie volgens Zambrano zelfs nooit tot stand hebben kunnen komen. En ook vandaag de dag kan zij het niet stellen zonder de inspiratie daarvan, al houden beroepsfilosofen die, gehecht als ze zijn aan haar methoden en rationaliteit, het liefst flink op afstand. „Alle poëzie”, schrijft ze, „schept iets wat voorafgaat aan het denken en wat het denken niet kan vervangen.” In zo’n 35 boeken over wijsbegeerte, religie, mystiek, politiek en literatuur heeft zij geprobeerd die oergrond te beschrijven en te peilen.

Spaanse Burgeroorlog

Gemakkelijk ging dat niet, om te beginnen omdat haar leven met het einde van de Spaanse Burgeroorlog flink ontworteld raakte. Als briljante leerlinge van de Spaanse filosoof Ortega y Gasset, die zij altijd als haar leermeester is blijven vereren, zag zij haar toekomst met de komst van het Franco-regime de bodem in geslagen. Ze vluchtte naar Frankrijk, Mexico, Cuba, vond na lange tijd rust in de Franse Jura en uiteindelijk in Genève – maar steeds op afstand van de academische wereld waarin haar ster had kunnen schitteren.

Pas in 1984 kwam er een einde aan Zambrano’s ontworteling. Op 70-jarige leeftijd keerde ze terug naar Spanje, waar haar werk gaandeweg weerklank had gevonden. Dat culmineerde in 1988 in de toekenning van de Cervantes-prijs, de hoogste literaire bekroning van de Spaanstalige wereld, die zij als eerste vrouw ontving. Toch duurde het nog tot ver na haar dood dat haar naam internationaal weerklank kreeg. Met de nu verschenen bloemlezing uit haar bundel Over kennis van de ziel is er voor het eerst ook in het Nederlands iets van haar werk beschikbaar gekomen.

Dat is geen slechte keuze. Ook zelf wijst Zambrano regelmatig naar dit boek als een sleuteltekst in haar oeuvre. Het begrip ‘ziel’ speelt daarin een centrale rol. Die vormt, zoals zij zelf schrijft, „dat stuk van de kosmos” dat in de mens achterbleef „tussen de natuur en het ik van het idealisme”. Anders gezegd: de mens is méér dan zijn heldere verstand. Hij is verbonden met de materie, die zich – meer dan in het hoog opwiekende denken van filosofie en wetenschap – doet gevoelen in het alledaagse bestaan, waarnaar Zambrano steeds weer terug wil.

Zelf zoekt zij naar een rede die „het gehele leven van de mens” omvat en die zij vooral tot uitdrukking ziet komen in de poëzie en literatuur in bredere zin. Want, zo zou zij later schrijven, „de roman is het literaire genre dat de ambiguïteit van het menselijk bestaan het beste weet weer te geven”. De filosofie daarentegen „uit zich in een betogende, onpersoonlijke vorm, zoals alle wetenschappen”. Als voorbeeld van hoe het wel zou moeten citeert ze in Over kennis van de ziel de duistere Griekse denker Heraclitus: „De wijze spreekt noch verbergt: hij toont.” Hij laat, met andere woorden, in zijn gedrag zien wat een ware filosofische levenshouding inhoudt. Wittgenstein had het in zijn Tractatus een paar decennia eerder al niet veel anders gezegd.

Oergrond

Als alternatief voor de filosofie in strikte zin wijst Zambrano in dit boek vooral op genres die daardoor nooit helemaal serieus genomen zijn, omdat ze niet zoeken naar algemene uitspraken maar zich richten tot concrete, specifieke mensen. De levenservaring die ze doorgeven reikt gewoonlijk echter verder dan die van de particuliere raadgeving en wortelt in de grond van waaruit iedereen leeft.

Waarin die grond precies bestaat, blijft bij Zambrano nogal vaag. Dat kan misschien niet anders, omdat alleen de poëzie (en de mystiek) deze volgens haar kunnen uitdrukken en de filosofie een systematiek probeert aan te brengen die zich onvermijdelijk in abstracties verliest. Liever dan naar concepten grijpt zij dan ook naar metaforen „om een werkelijkheid weer te geven die niet direct getoond kan worden […] maar ook niet ongenoemd mag blijven”.

Terwijl de filosofie zich gretig bedient van de metafoor van het licht en het zien, waarmee de werkelijkheid ongemerkt op een afstand wordt geplaatst (ik kijk naar de wereld), is de metafoor van het hart steeds verder naar de achtergrond geschoven. Het hart is verweven met de wereld in haar meest alledaagse gestalte, en het is daar dat de filosofie haar voedingsbodem moet zoeken, aldus Zambrano.

In een cultuur die slechts op rationaliteit, wetenschap en techniek gericht is „blijven de ziel en het hart leeg”, zo schrijft zij. Zo kon het gebeuren dat de kunst werd „gereduceerd tot propaganda; de filosofie tot een simpele wetenschappelijke methode; de wetenschap zelf tot een najagen van het nuttige”. Die cultuurkritiek, waarin duidelijk de stem doorklinkt van Ortega’s De opstand van de massamens, is er inmiddels alleen maar urgenter op geworden en dat verklaart Zambrano’s toenemende populariteit buiten de strikte vakfilosofie.

Toch snak je bij het lezen van Over kennis van de ziel soms naar íets meer discipline en gestructureerde argumentatie. Zambrano laat vrijelijk haar gedachten gaan over het thema dat haar op dat moment bezighoudt. Dat leidt tot een meanderend, parlando-achtig schrijven waaraan je je moet willen overgeven – of niet. Sterk leunend op het Spaanse taaleigen werkt zo’n tekst extra bevreemdend wanneer de vertaling, zoals in dit geval, weinig rekening houdt met het verschil ten opzichte van wat in het Nederlands als een ‘natuurlijke’ spreekwijze wordt ervaren.

Zambrano suggereert in de nu vertaalde essays meer dan ze beargumenteert en ook al zijn die suggesties niet onzinnig, voor een nuchterder ingestelde lezer leidt dat af en toe tot een zeker ongemak. Over kennis van de ziel maakt nieuwsgierig maar overtuigt vooralsnog maar half. Aan de rest van Zambrano’s oeuvre, dat momenteel in Spanje in zeven delen wordt uitgegeven, is het om zich voor de andere helft te bewijzen.