N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Wat maakt het leven de moeite waard? Antropoloog en illustrator Nicole van Dijk (53) verzamelt verhalen van mensen in Rotterdamse wijken. Samen vormen die hedendaags erfgoed.
Op 17 staat Muriel Kloek. Haar verhaal: met andere vrouwen uit haar wijk ging ze, ze is muzikant, vorig jaar als tegengeluid muziek maken bij een metrostation, toen er rellen dreigden uit te breken tegen de avondklok. Muriel Kloek woont in Bospolder-Tussendijken (Rotterdam-West).
Op 25: Nawras en Noruddin Alweisi. Hun verhaal: nadat hun beide bakkerijen in Aleppo waren verwoest, en het ouderlijk huis was getroffen door een bom, vluchtten de broers Alweisi en hun familie naar Nederland. Aan de Schiedamseweg in Rotterdam-West zijn ze nu een banketbakkerij begonnen.
Op 1, maar de nummering is willekeurig: Dirck Slabbekoorn, supermarktmanager bij de Jumbo in Bospolder-Tussendijken. Zijn verhaal: volgens hem „stelen mensen vaak eten uit noodzaak – en straf vergroot de problemen alleen maar”. Hij geeft lezingen over armoede en open hiring, iemand aannemen ongeacht opleiding of ervaring.
De drie verhalen, maar dan veel uitgebreider, staan in een speciaal daarvoor ontworpen krantje over de Rotterdamse wijk Bospolder-Tussendijken, de wijkcollectie-krant wordt hij genoemd. De verhalen zijn ook online te vinden en, belangrijker nog: je kunt met de mensen uit de verhalen kennismaken tijdens daarvoor georganiseerde verhalencafés, verhalentafels of verhalenwandelingen. Met mensen kortom uit je wijk die je als bewoner misschien wel eens opmerkt, maar zonder echt op ze te letten, en van wie je niks afweet.
Daar is, vertelt Nicole van Dijk, een sociologisch begrip voor: publieke familiariteit. „Doordat je die gezichten min of meer kent, en ze kunt koppelen aan een plek, is er een gevoel van thuis zijn, van vertrouwdheid. En door die wandelingen, of die cafés en die tafels, of zelfs als je alleen maar even online kijkt, ga je meer gezichten herkennen. Als je dan ook nog de verhalen hoort, weet je veel beter wat er in je wijk gebeurt.”
We zitten in het aangenaam-rommelige kantoortje van de Rotterdamse Stichting Wijkcollectie, een twee jaar geleden begonnen initiatief om de samenhang in wijken te bevorderen. Gewoonlijk werken hier een stuk of vijf, zes mensen, door de grote ramen zonder vitrage kun je ze vanaf de straat bezig zien. Nicole van Dijk, directeur van de stichting, is antropoloog, en heeft ook de kunstacademie gedaan, de illustraties in de wijkcollectie-krant zijn van haar. Ze werkte bij de sociale dienst, was een tijd zelfstandig illustrator en vormgever, daarna tien jaar lang curator in een museum.
Veel mensen hebben een verhaal, maar zien dat zelf niet zo
Nu leidt ze de Stichting Wijkcollectie, al lijkt het woord directeur haar niet meteen te passen. Als je met haar praat, merk je de bescheidenheid van iemand die gewend is te luisteren naar de verhalen van anderen. Die bijvoorbeeld het door haarzelf in stripvorm gemaakte boek Het Tilburgs Dierenpark (2008) „een boekje” noemt, uit de tijd dat ze „nog niet supergoed kon tekenen, hoor”.
Het boek ligt ook niet in het zicht op kantoor, ze heeft een exemplaar meegenomen van huis. Sla je het open, dan kom je een voorwoord tegen van cabaretier en liedschrijver Ivo de Wijs (Tilburg, 1945). Hij schrijft hoe hij in die dierentuin, „het lustoord van mijn jeugd”, voor het eerst een olifant zag: „Ik zag hoe de gigant zich voortbewoog op zijn enorme poten, ik zag de kop wiegelen, de slurf bedelen en de reusachtige drollen tevoorschijn komen.”
Ook Nicole van Dijk komt uit Tilburg. En je zou kunnen zeggen dat het op deze manier, in zulke beeldende zinnen je eigen geschiedenis opschrijven, haar heeft gebracht waar ze nu is. Want Het Tilburgs Dierenpark is precies dát: het anders niet vertelde verhaal van haar overgrootvader, haar grootvader en diens broers, die een tijdlang eigenaar waren van het intussen allang verdwenen dierenpark.
Hun verhaal: Cornelis van Dijk, de betovergrootvader, was een fabrieksarbeider die als hobby vogels hield, „die fokte hij in een schuurtje”, waarna de familie zich van lieverlee ontwikkelde tot dierenhandelaren-in-goeden-doen, die echter herhaaldelijk werden tegengewerkt bij het realiseren van hun droom, een dierentuin. Nicole van Dijk: „Toen de stad op een gegeven moment een dierentuin wilde, had mijn familie daar wel oren naar. Maar de gemeente was meer gecharmeerd van Johannes Burgers van Burgers’ Dierenpark in Arnhem. Die familie, dat waren gesoigneerde mensen, geen arbeiders zoals wij. Uiteindelijk heeft mijn familie het park overgekocht, en een tijdlang beheerd, maar ze voelden altijd verschil: voor de hoge heren waren ze maar eenvoudige mensen. Terwijl, de verhalen die mijn opa en mijn vader vertelden over die dierentuin waren geweldig, je viel van de ene verbazing in de andere. Later dacht ik: ze hadden niet de mogelijkheid om die verhalen naar buiten te brengen. Ze hadden geen podium, maar vooral ook: ze zagen het zelf niet. En dat is bij veel mensen zo: ze hebben een verhaal, maar dat zien ze zelf niet zo. Het is mijn verhaal maar, wie wil dat nou horen – dat idee.”
Ze maakte het boek – „mijn opa overleed, toen mijn vader, ik dacht: als ik dit nu niet doe gaat het allemaal verloren” – in de tijd dat ze werkte als illustrator. Later, in 2010, werd ze curator bij Museum Rotterdam, een stadsmuseum dat zo’n honderdduizend gebruiksvoorwerpen uit de afgelopen paar honderd jaar in beheer heeft. Twee jaar na haar komst sloot dat museum de deuren, voor een periode van vier jaar. Daarna ging het weer een paar jaar open, in nieuwbouw op een andere plek, waarna het vorig jaar alsnog sloot. Rotterdam heeft voor zijn stadsgeschiedenis nu alleen nog een klein museum over de oorlog, Museum Rotterdam ’40-’45 NU.
Erfgoed is alles wat we belangrijk genoeg vinden om de aandacht op te vestigen
Hoe was dat, vier jaar lang werken in een museum zonder locatie?
„In feite werkten we op verschillende locaties, verspreid over de stad. Zelf vond ik het een hele fijne tijd, maar dat kwam ook doordat mijn rol van meet af aan een andere was. Een stadsmuseum verzamelt vooral uit giften en nalatenschappen, die als het ware vanzelf op je pad komen. Of iemand belt: ik heb nog wat interessants voor jullie. Ik ben toen begonnen met: wat verzameld zou moeten worden, is wat er nu in de wijken gebeurt. We hadden een project dat de stad als muze heette – wat leeft er in een wijk en hoe kunnen we dat laten zien. Dat was dus anders dan hoe de meeste collega’s werkten, die waren bijvoorbeeld conservator voor textiel, meubels of serviezen. Uiteindelijk is dit trouwens hoe veel meer stadsmusea zich ontwikkeld hebben, die zijn allemaal verhalen gaan vertellen.”
Maar meestal binnen muren, toch?
„En dat is ook wat een museum legitimiteit geeft, de financiering is altijd gebaseerd op de bezoekersaantallen. Maar een collectie in een gebouw is óók wat een museum tegenwerkt. Je kunt niet flexibel zijn, reageren op wat er in de stad gebeurt. Zo’n collectie maakt werkprocessen ook stroperig, het moet allemaal volgens bepaalde regels, je kan niet met je vingers aan de objecten zitten.”
Maar goed, als mensen zeggen: jouw stad is een van de weinige grote steden zonder stadsmuseum, wat zeg jij dan?
„Er is natuurlijk nog het deel dat gewijd is aan de oorlog. Maar ja, het is zeker gek. Het is ook vreemd hoe door de jaren heen met dat museum is omgegaan.”
Het grootste project dat ze opzette voor Museum Rotterdam, en dat onder haar leiding nog doorloopt, ook al is ze er geen curator meer, is Echt Rotterdams Erfgoed. Ook daarvoor worden verhalen van mensen uit de stad verzameld, maar die zijn niet gebonden aan een bepaalde wijk, en ook horen er geen verhalenwandelingen bij. Wel werden ze een tijdlang op zaterdagmiddag gepresenteerd in de nieuwe, later dus weer gesloten locatie van het museum.
Heb je het idee dat wat jij doet, het stadsmuseum als het ware vervangt?
„In zekere zin wel, maar dat komt door mijn idee van wat erfgoed is – en wat de functie daarvan kan zijn.”
Hoe definieer jij erfgoed dan?
„Erfgoed is volgens mij alles wat we belangrijk genoeg vinden om er de aandacht op te vestigen en voor de toekomst te bewaren. En dat betekent dus ook dat je het zelf kunt sturen, je kunt ergens aandacht voor vragen en het op die manier tot erfgoed maken. Je hoeft niet te wachten tot iets erfgoed wórdt.”
En wat is dan een voorbeeld van gemaakt erfgoed?
„Eigenlijk alles wat wij hier doen. Ken je het gedachtegoed van Hannah Arendt? Haar filosofische studie Vita Activa? De indeling in de arbeidende, de werkende en de handelende mens is een grote inspiratiebron voor mij. Daarin maakt de werkende mens spullen om het leven aangenamer te maken – de gebruiksvoorwerpen van de gemaakte wereld – maar is de activiteit die ons tot mens maakt niet werken of arbeid, maar handelen. Dus als je een theekopje bewaart als erfgoed is dat niet omdat het zo makkelijk was om uit te drinken, maar omdat dat theekopje een belangrijk object was in een handeling tussen mensen. En dat is wat wij hier doen: we leggen activiteiten vast waar mensen een betekenis aan ontlenen. Die geven we een podium, omdat het daarover gaat in een mensenleven. We slaan verhalen op, maken foto’s, korte films.”
Activiteiten waar mensen een betekenis aan ontlenen, is waar het om gaat in een mensenleven
Is het dan toch belangrijk om van iets immaterieels iets materieels te maken?
„Het is eerder een ritueel, denk ik. Als iemand zijn verhaal vertelt, dan krijgt hij of zij een embleem, een soort stempel, waarmee je op de foto gaat: dit is mijn verhaal, dit heb ik te vertellen. Want zichtbaarheid werkt bevestigend.”
Wat is dan je uiteindelijke doel? Mensen blij maken? De wijk opknappen? Verhalen bewaren?
„Ons doel is dat mensen eigenaar worden van hun leven. You’ve got to own it is daar een mooie uitdrukking voor: je moet je eigen verhaal omarmen, het het verhaal van jezelf maken. En dat begint altijd met het uitspreken van dat verhaal.”
Je werkt vooral in de kwetsbare wijken van de stad. Waarom?
„Als je kijkt naar de geschiedenis van de stad, dan is het erfgoed dat overblijft altijd verbonden aan de grote veranderingen – en hoe mensen daarmee omgingen. De industrialisatie, het bombardement: dat soort grote verschuivingen leidden tot een herschikking in de samenleving. Dus als je nu kijkt: het neoliberalisme, hoe je woont, de energie-armoede – vooral in kwetsbare wijken grijpen die ontwikkelingen in levens in, hebben mensen verhalen over hoe ze daarop reageren, hoe ze daarmee omgaan. Onze verhalen gaan niet over ‘toen had ik niks meer en alles was ellende’, onze verhalen gaan over ‘ik was werkloos, of ik was ziek, en toen ben ik dit of dat gaan doen’. Wat mensen kunnen, welke stap ze zetten: daar komt altijd weer een nieuwe beweging uit.”
Is het niet ook een druppel op een gloeiende plaat, wat jullie doen?
„Ja, maar ja, dat is natuurlijk alles. Als je alle leed en ellende… Die gaan wij natuurlijk niet oplossen.”
Wat maakt het dan de moeite waard?
„Dat mensen hun stem vinden en worden gehoord. Ja, dat is het denk ik: door wat wij doen ontdekken mensen hun kracht, ze boren iets in zichzelf aan waarmee ze weer een stap kunnen zetten.”
En voor jezelf?
„Ik probeer te begrijpen hoe het grotere geheel werkt, door in te zoomen op het kleinere verhaal. En dat kleinere verhaal pas ik dan weer in het grotere geheel in, als een soort puzzel. Dat helpt me de wereld om me heen beter te begrijpen – en me onderdeel te voelen van een geheel.”