
Het is een paradox. Al jaren klagen bestuurders en wetenschappers over het groeiende wantrouwen jegens de wetenschap. Maar volgens enquêtes zoals van het Rathenau Instituut hebben Nederlandse burgers juist meer vertrouwen in wetenschap dan in welke andere institutie ook (denk aan de Tweede Kamer, rechtspraak en journalistiek). Sterker, tijdens het laatste Rathenau-onderzoek was het vertrouwen in wetenschap zelfs gegroeid! Toegegeven, dat was in 2021, alweer even geleden. Toch, waar komt deze paradox vandaan?
Vaak wordt gewezen naar de relatief kleine groep ‘wetenschap wantrouwende mensen’ die steeds meer kabaal zouden maken, onder andere via sociale media. Dat de meerderheid er intussen heel anders over denkt, zou je vervolgens alleen in enquêtes zoals die van het Rathenau terug lezen.
Ik dacht eraan toen ik een filmpje zag van Klaas Dijkhoff en medemannen over hun beweging Voor Ons Nederland. De zwijgende – en volgens VON ‘milde’ – meerderheid bestaat daarin uit 7 mensen die naar de pannekoekenboot willen. Het filmpje laat zien wat er kan gebeuren wanneer zij vervolgens hun mond niet opentrekken. Dan eindigen ze waar de krijsende minderheid heen wil: misschien wel bij McDonald’s (2 mensen) of in een pizzeria (1 persoon).
En hoe plat ook, hier heeft VON een punt. De stemming in een groep kan kantelen als 10 tot 35 procent een afwijkende mening heeft, wijst onderzoek uit. Tegelijk is de werkelijkheid – én de Nederlander – gelukkig veelkleuriger, gevarieerder en interessanter dan het VON-keuzemenu. Én weerbarstiger. Neem alleen al de gelaagdheid van dat begrip ‘vertrouwen in de wetenschap’. Denken mensen dan aan vertrouwen in wetenschappelijke instellingen zoals universiteiten? Vertrouwen in wetenschappers? In wetenschappelijke methodes?
Kaf en koren
Dat maakt nogal verschil, schreven onderzoekers van het Rathenau-instituut zelf onlangs ook. Zij noemden de Nederlandse sociologen die acht jaar geleden al lieten zien dat mensen gemiddeld vrij veel vertrouwen hebben in wetenschappelijke methodes, maar dat lager opgeleiden tegelijk in wetenschappelijke instituties stukken minder fiducie hebben. Dat is niet per se omdat zij denken dat methodes op den duur het kaf wel van het koren scheiden, terwijl instellingen zich intussen laten meeslepen door hypes en wensen van subsidieverstrekkers. De sociologen denken vooral dat deze mensen wetenschappelijke instellingen gelijkschakelen aan al die andere instituties die zich niet om hen lijken te bekommeren en waarin ze het vertrouwen verloren hebben.
Althans, in de VS, waar dit onderzoek werd uitgevoerd. In Nederland hoeft dat niet precies zo te zijn. Want culturele verschillen en verschillen in de manier waarop wetenschap in een samenleving is ingebed, kunnen het vertrouwen in wetenschap(pers) en wetenschappelijke instellingen flink beïnvloeden. Je ziet het in een groot vergelijkend onderzoek naar het vertrouwen in wetenschappers in 68 (!) landen, dit voorjaar in Nature Human Behaviour. Heel mooi illustreert het dat religiositeit wereldwijd samenhangt met gemiddeld méér vertrouwen in wetenschappers, niet ’t minst ook in overwegend islamitische landen als Maleisië en Turkije. Ongetwijfeld verrassend voor wie vooral de tegenovergestelde resultaten kent van studies naar de Nederlandse Biblebelt, of naar de Amerikaanse evangelicals en hun weerstand tegen vaccinaties. Het onderstreept hoe voorzichtig je onderzoek moet interpreteren.
McDonald’s
Gelukkig biedt dit wereldwijde onderzoek ook drie aanknopingspunten die breder geldig zijn. De eerste is dat mensen die wensen of accepteren dat bepaalde sociale groepen boven andere groepen staan – zoals mannen boven vrouwen –, vrij consistent minder vertrouwen in wetenschappers hebben. Zij lijken bang te zijn dat wetenschappers mythes ontzenuwen die zulke dominanties moeten rechtvaardigen, of via technologie meer gelijkheid tussen groepen bevorderen. In de VS vind je ze vaak onder Trump-stemmers. Hebben de fanatiekste onder hen er met veel kabaal voor gezorgd dat nu in de hele VS wetenschappers onder vuur liggen – als de ‘McDonald’s-liefhebbers’ in die VON-pannekoekenbeeldspraak? Misschien vertelt een volgend Rathenau-onderzoek iets over hoe het hiermee in Nederland zit.
Wat opbeurender zijn twee andere aanknopingspunten. Namelijk dat de meeste mensen (gemiddeld 83 procent wereldwijd) graag zien dat wetenschappers helder over hun werk communiceren. Én dat een kleinere meerderheid (58 procent) aangeeft hoe dat kan. Niet per se door aan een beperkte groep televisiekijkers uit te leggen dat wetenschap de dingen beter maakt – toch een beetje de methode van de ouderwets-autoritaire dokter in een witte jas. En ook niet met het haast sleetse mantra dat innovatie de economie aanjaagt; dat poetst bovendien de geesteswetenschappen en de essentiële vraag naar zingeving weg. Wat deze mensen aangeven is simpeler: zij vinden dat wetenschappers (te) weinig openstaan voor hun perspectieven en vragen.
Het lijkt me, bij al het getetter op sociale media en van over de oceaan, een lichtpuntje. Omdat het ruimte voor verbetering geeft. En, via beter luisteren, voor echt wederzijdse gesprekken over technologie, wetenschap en toekomst. Zulke wetenschapscommunicatie, waaraan in Nederland al geregeld wordt gewerkt, biedt dan meteen kansen om die rijkgeschakeerde zwijgende meerderheid aan het praten te krijgen.
Hopelijk zijn ze mild.
Margriet van der Heijden is natuurkundige en hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de TU Eindhoven. Dit was de laatste column. Dank voor het lezen en reageren!
